Jonas Creteur

‘Enkele olympiërs hebben de typische Belgische underdogrol van zich afgeschud’

Jonas Creteur Sportredacteur bij Knack.

Het geluk is voor de durvers, zo blikt onze man in Rio Jonas Creteur vooruit naar de Olympische Spelen.

Fwiiiieet! Fwiiiieet! Fwiiiieet! Het staat nog altijd gekerfd in ons trommelvlies, het alles overstemmende, snerpende gefluit waarmee coach Ronald Gaastra in het Georgia Tech Aquatics Center van Atlanta als een metronoom het ritme aangaf waarop drummer-zwemmer Fred Deburghgraeve met schoolslagen door het olympische water kliefde.

Krachtige slagen die op de eerste dag van de Spelen in 1996 al in de reeksen een wereldrecord op de 100 meter opleverden, waarna de West-Vlaming triomfantelijk zijn wijsvinger in de lucht stak en zich à la Raymond van het Groenewoud op de borst tikte: ík ben de man. Slagen waarmee Fredje zich ook ’s avonds in de finale naar olympische glorie beukte en – in een eerste reactie – licht ontgoocheld schuddebolde: ‘Verdomme, geen nieuw wereldrecord…’

Ondergetekende was toen een veertienjarige, sportverliefde tiener die ’s nachts opstond om Deburghgraeves kale knikker te zien blinken. En die allereerste olympische kus ervoer als een passionele tongzoen. Nog meer buikvlinders begonnen te vliegen toen judoka Ulla Werbrouck een dag later in haar finale de Japanse Tanabe op de rug duwde. Ippon. Wéér goud voor België, óp de nationale feestdag. Plots stond ons land, nadat Harry Van Barneveld ook brons in het judo had veroverd, op de zésde plaats in de medaillestand.

Een memorabel weekend waarvan wij – als jonge fan – nog niet de historische, sportieve waarde voor België konden vatten. Zoals we ook pas later het verhaal áchter dat succes leerden kennen. Hoe Deburghgraeve vier jaar eerder tijdens de Spelen van Barcelona met natte voeten van het startblok was gegleden, en daarna gedurende zes maanden elke druppel water had uitgespuwd, tot Ronald Gaastra hem weer op gang floot. Om na ruim drie jaar spartaans trainen naar olympisch goud te zwemmen.

Hoe ook Ulla Werbrouck in Barcelona met een ontwrichte knie van de mat gedragen werd en na haar zware blessure, aangevuurd door Jean-Marie Dedecker, harder dan ooit ging werken. Richting Atlanta, waar de Izegemse, nadat ze Deburghgraeves finale live had meegemaakt, zich in al haar kampen onoverwinnelijk waande én toonde.

Wegens een Heilig Geloof in zichzelf, zoals ook die andere West-Vlaming had toen hij voor het eerst het Aquatics Center in Atlanta betrad en zichzelf overtuigde: “Ik kan hier het wereldrecord verbeteren.” Om na de reeksen, mét een wereldrecord op zak, tegen de pers te verklaren: “Ik denk dat ik in de finale sneller kan. En ja, dan zal ik goud winnen.” De eerste voorspelling kwam niet uit, de tweede wél.

Nu, twintig jaar na Atlanta, is de sportgekke tiener van toen journalist, die in Rio voor het eerst van de olympische beker zal drinken. Als objectieve waarnemer, maar daarom niet minder genietend van (eventueel) Belgisch medaillegeluk, of andere Phelpsiaanse/Bolteske prestaties.

Smaakpapillen die al geprikkeld werden tijdens interviews voor onze Olympische Spelengids, met Jaouad Achab, Evi Van Acker, Jacques Borlée of eerder Charline Van Snick. Gesprekken waar de passie vanaf droop als de marinade van een gebraden kip. En we telkens dezelfde smaak proefden als bij Deburghgraeve en Werbrouck.

Wegens datzelfde Heilige Geloof, wegens ook soortgelijke zero-to-hero-verhalen: hoe Achab zich van een Marokkaanse tienerimmigrant opwerkte tot wereldkampioen en nu in Rio vol op goud mikt. Hoe Van Acker na de mislukte Spelen van Peking in een diepe put tuimelde, weer naar boven klauterde, in Londen brons pakte en nu het fysieke en mentale evenwicht gevonden heeft om in Rio haar gouden droom waar te maken (al wil ze dat zelf niet gezegd hebben). Hoe Van Snick na brons in Londen in een cocaïnestorm belandde, haar naam gezuiverd kreeg en ze zich nu als een pitbull in een gouden kluif vastbijt.

Drie olympiërs die de typische Belgische underdogrol van zich hebben afgeschud. Zoals de zelfbewuste Rode Duivels, of zoals ook vader/coach Jacques Borlée zijn Belgian Tornados al jaren tegen de zwarte 400-meterlopers laat razen. Een mentaliteit die hij, met een quote van de Romeinse schrijver Vergilius, perfect verwoordde in zijn speech op de uitreiking van de Trofee voor Sportverdienste, eind 2015: “Audaces fortuna iuvat” – “Het geluk is voor de durvers.”

Het leverde Fred en Ulla goud op in Atlanta. En als de olympische goden het belieft ook Jaouad, Evi en Charline in Rio. Waarna wij ons weer (heel even) die sportverliefde tiener zullen voelen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content