Muhammad Ali: de vlinder die stak als een bij

© REUTERS
Peter Mangelschots

Bokslegende Muhammad Ali was meer dan de grootste bokser aller tijden: hij was een gezicht van zijn tijd, even groot als Elvis.

Dit portret verscheen in Sport/Voetbalmagazine in juni 2016.

“What’s my name?” Een geagiteerde Muhammad Ali bijt het zijn tegenstander toe in de ring. “What’s my name?” Na elke vraag landt een harde stoot op de ribbenkast van zijn uitdager, maar als antwoord blijft die “Cassius! Cassius!” afvuren. Het gezicht van Ali staat grimmig, hij ranselt zijn tegenstander terwijl hij de vraag blijft herhalen. “What’s my name?” Ernie Terrell houdt zijn onderarmen voor zijn hoofd, krimpt in elkaar en probeert aan te klampen, maar over zijn gehavende lippen komt alleen: “Cassius!”

De manier waarop Muhammad Ali op die zesde februari 1967 zijn toorn over Ernie Terrell uitstort, is voer voor de schandaalpers, net niet zo ophefmakend als Mike Tyson die een stuk uit het oor van Evander Holyfieldbijt. Daarom is de scene ook zo atypisch voor Ali, de bokser die het hart altijd op de juiste plaats droeg. Weliswaar deelde Ali met zijn tong even rake klappen uit als met zijn vuisten, maar zijn luidkeelse snoevende uitspraken waren een promotionele act, een manier om uit de band te springen en een geheel eigen en voor de jaren zestig ongezien imago te creëren. Zijn grootspraak was soms zo over the top, dat pers en publiek wel wisten dat ze het allemaal niet te ernstig moesten nemen. Maar over zijn naam en zijn geloof was Ali serieus, bloedserieus. Hij had zijn ‘slavennaam’ Cassius Clay afgezworen en een nieuwe aangenomen, in overeenstemming met de islam waartoe hij zich had bekeerd. Al een paar jaar ging hij als Muhammad Ali door het leven, maar Ernie Terrell bleef hem in de aanloop naar hun onderlinge duel om de wereldtitel hardnekkig met Clay aanspreken. Tijdens een radio-interview komt het zelfs ei zo na tot een handgemeen, de legendarische reporter Howard Cosell kan met moeite – en met de hulp van flink wat studiopersoneel – de kemphanen scheiden. Ali zweert dat Terrell hem bij zijn echte naam zal noemen.

Een wrede marteling, brutaal sadisme.’ De anti-Aligevoelens winnen aan sterkte

“What’s my name?” Zelfs wanneer de bel is gegaan, schreeuwt Ali nog in de richting van Terrell. “What’s my name, Uncle Tom, what’s my name?” De benaming Uncle Tom, verwijzend naar de roman van Harriet Beecher Stowe, duidt op een lankmoedige zwarte die braaf en trouw in dienst van zijn blanke meester arbeidt. Ali gebruikt het vaak als scheldnaam, wanneer hij van een rasgenoot vindt dat die niet fel genoeg opstaat tegen de blanke machthebbers. Hij is in heel zijn wezen gekrenkt door de kleinerende repliek van Terrell en kent geen genade met zijn uitdager. Letterlijk: hij weigert Terrell de genadeklap te geven en slaat hem vijftien ronden lang de ring door. Een steeds suffere Terrell krijgt een pak slaag van jewelste. In de pers kan de doelbewuste afstraffing op weinig begrip rekenen. Een wrede marteling, heet het, brutaal sadisme. De anti-Aligevoelens winnen aan sterkte en culmineren enkele dagen later, wanneer Ali opgeroepen wordt om dienst te nemen in het Amerikaanse leger voor de oorlog in Vietnam – en weigert.

Rassenscheiding

Muhammad Ali: de vlinder die stak als een bij
© BELGA

Vandaag koestert elke Amerikaan wel een vaag soort genegenheid voor Muhammad Ali, maar halverwege de jaren zestig lagen de kaarten helemaal anders. Om dat te begrijpen moeten we teruggaan naar het naoorlogse Amerika. Hoewel de slavernij in de VS al in de negentiende eeuw was afgeschaft (mede door de invloed van Uncle Tom’s Cabin), bestond er in de zuidelijke staten nog steeds rassensegregatie. Zwarten moesten gebruikmaken van aparte toiletten, aparte restaurants, aparte scholen… en in sommige staten waren gemengde huwelijken verboden. Rosa Parks werd wereldberoemd omdat ze het in 1955 in Alabama vertikte om op de bus haar plaats af te staan aan een blanke. Ze kreeg een boete en omdat ze die weigerde te betalen werd ze gearresteerd. Dat vijandige klimaat was de voedingsbodem voor Martin Luther King en de burgerrechtenbeweging NAACP (National Association for the Advancement of Colored People). Zij streefden naar de afschaffing van de rassenscheiding en de integratie van Afro-Amerikanen in de maatschappij.

Muhammad Ali, op 17 januari 1942 geboren als Cassius Marcellus Clay in Louisville (Kentucky), werd ook geconfronteerd met de ongelijke berechtiging van en het geweld tegen zwarten. Geregeld sijpelden tot in de huiselijke kring verhalen door van zwarten, ook kinderen, die mishandeld en zelfs vermoord werden. Wanneer de achttienjarige Clay als olympisch kampioen terugkeert van de Spelen in Rome, wordt hij in zijn eigen Louisville uit een restaurant gegooid. De ober probeert nog met “dat is de olympische kampioen”, maar de eigenaar is onverbiddelijk: “Kan me niet schelen wie hij is. Het is een niggeren hij moet eruit.” Clay is verontwaardigd en boos. Volgens de legende zou hij zijn gouden medaille, die hij tot dan toe elke seconde om zijn nek had hangen, in de rivier gesmeten hebben. Later gaf hij in een interview toe dat het inderdaad slechts een legende is. Ali verloor de medaille. “Maar ik wist hoe ik een verhaal kon verkopen”, knipoogde hij.

Clown van de klas

Het is Ali ten voeten uit: vol fantasie, speelziek, vlinderend van de ene grap naar de andere. “Ik nam hem nooit serieus”, zei Dorothy McIntyre, een klasgenootje van destijds. “Het was alsof hij niet volwassen wou worden, alsof hij altijd de clown van de klas wou blijven, zijn hele leven lang.”

Het is de periode dat hij met boksen begint. Heel toevallig. Als twaalfjarige rijdt hij met zijn fonkelnieuwe fiets naar een kermis, maar wanneer hij achteraf terug naar de plaats gaat waar hij hem achtergelaten heeft, blijkt hij gestolen te zijn. De kleine Cassius gaat op zoek naar een politieagent en vindt die vlakbij in het souterrain van de gymhal. Joe Martin is niet alleen agent, maar ook trainer van de plaatselijke boksclub. Cassius is in tranen om het verlies van zijn nieuwe fiets, en woedend. “Hij vertelde me dat hij er zou op kloppen,” vertelt Martin, “maar ik zei hem: voor je gaat vechten leer je best eerst hoe.”

Zo’n grote mond wordt in die tijd – zeker voor een zwarte – niet geapprecieerd

De dag erop ziet Cassius Martin op tv, in het sportprogramma Champions Of Tomorrow. Boksen lijkt hem wel wat en hij begint in Martins club te trainen. Vanaf dan heeft hij nog één doel: de beste van de wereld worden. Daar heeft hij veel voor over: als puber gaat hij nooit uit, hij drinkt niet, gaat niet op de versiertoer… Welbewust leeft hij voor het boksen. ’s Morgens neemt hij de bus niet naar school, hij loopt ernaast – twintig stratenblokken lang probeert hij de bus in het verkeer voor te blijven. Zijn klasgenoten beseffen dat hij niet is als een ander, maar van zijn boksdromen gelooft niemand wat. Ze denken dat er een steek aan hem los zit, “he’s as nutty as he can be.”

De spot slaat snel om in bewondering wanneer de jonge Cassius Clay zich echt als een goede bokser ontpopt. Hij wint twee nationale Golden Gloves, zowat het WK voor amateurs, en keert in 1960 van de Spelen terug met een gouden plak. In Rome heeft hij nog op een andere manier indruk gemaakt: hij wordt er de burgemeester van het atletendorp genoemd: altijd entertainend, altijd rad van tong, voor niets of niemand verlegen.

Een nieuw soort zwarte

In het najaar van 1960 tekent Clay een profcontract. Hij gaat trainen in Miami, onder de hoede van Angelo Dundee, die daarvoor onder meer wereldkampioen lichtzwaar Willie Pastrano had gecoacht. Het is een ideale combinatie: Dundee heeft de nodige expertise en mensenkennis om Clay ideaal te begeleiden en de beweeglijke stijl van boksen die hij voorstaat is de energieke Clay op het lijf geschreven.

Al van het prille begin ontwikkelde Ali – toen dus nog Clay – een boksstijl die wel paste in het begrip noble art of self-defence, maar die in de praktijk totaal ongebruikelijk was. Hij beschermde zijn hoofd niet achter zijn vuisten, dook niet naar links of rechts weg om de slagen te ontwijken, maar hield zijn armen laag en ontweek de aanvallen achterover leunend. En daarbij was hij voortdurend in beweging, op en neer huppelend, heen en weer, als een kiezelsteen die over het water scheert. Hij was niet het prototype van een zwaargewicht die zich als een lome muur verplaatst en met zijn brede schouders de halve ring dichtmetselt. Ali was lichtvoetig, danste in het rond, maakte het bijna onmogelijk om in zijn buurt te komen, laat staan hem deftig te raken. En in geval van nood had hij nog altijd zijn lange gestrekte arm om de tegenstander af te houden. ‘De meetlat’, zoals zijn flamboyante, halfgekke assistent Drew ‘Bundini’ Brown dat noemde. Maar Ali kon ook geweldig hard uithalen. Niet zelden werd zo’n mokerslag voorafgegaan door een bliksemsnelle schaarbeweging met de voeten, een soort Moonwalk avant la lettre, de fameuze Ali Shuffle.

Muhammad Ali: de vlinder die stak als een bij
© BELGA

Was Cassius Clay in die vroege jaren zestig een buitenbeentje in de ring, erbuiten was hij dat zo mogelijk nog meer – omdat hij niet was wat de goegemeente van hem verwachtte. Clay moest als jongeman opboksen (eerst figuurlijk, later ook letterlijk) tegen de twee zwaargewichten die hem voorafgingen: Floyd Patterson en Sonny Liston. Elk op hun manier voldeden ze aan de stereotypen die in de VS over kleurlingen bestonden: Patterson was de brave, nederige zwarte, een bescheiden voorvechter van integratie, goed fatsoen en christelijke waarden. Patterson werd in 1962 onttroond door Sonny Liston, die de rol kreeg van de slechte neger: een ex-bajesklant, opgegroeid in een marginaal gezin, veroordeeld voor diefstal en geweldpleging, een bokser gestuurd door de maffia. Een afschrikwekkende figuur, maar net als Patterson passend in het blanke plaatje.

“Ik moest bewijzen dat je een nieuw soort zwarte kon zijn”, vertelde Ali aan zijn biograaf David Remnick. “Dat moest ik de wereld laten zien.”

The Louisville Lip

Cassius Clay maakt zichzelf onafhankelijk. Onafhankelijk van het gangsterwereldje dat het profboksen beheerst, maar ook van alle rolmodellen waarin men hem wil duwen. Hij doet dat met een gave die God hem naast het boksen ook nog geschonken heeft: welbespraaktheid. “Hij is altijd een prater geweest”, vertelde zijn moeder Odessa ooit. “Als baby kwebbelde hij al. En dan lachten de mensen en kwebbelde hij nog meer.”

In de ring is Ali voortdurend in beweging, huppelend als een kiezelsteen die over het water scheert

Cassius is als entertainer geboren en dat zal nooit veranderen. En hij beseft dat hij wel zal gehoord worden als hij luid genoeg roept. Hij doet dat trouwens in stijl: hij vuurt zijn stoutmoedige uitspraken op rijm de wereld in, als een rapper toen dat woord nog moest uitgevonden worden. Zijn mindere tegenstanders schat hij vooraf in als waardeloos en hij voorspelt in welke ronde ze tegen het canvas zullen gaan: “To prove I’m great, he’ll go in eight!” Meestal komt de voorspelling uit. Daardoor wordt hij er zelfs van beticht dat sommige van zijn kampen gefixt zijn, doorgestoken kaart. Voor het sporttribunaal krijgt hij de lachers toch weer op zijn hand door aan de rechter te vragen: “So is it a fix when I say he’ll go in six?” Van persconferenties en de weging voor de wedstrijd maakt hij verbale shows op een moment dat zoiets nog absoluut niet gebruikelijk is. Zijn grote mond levert hem zijn eerste bijnaam op: The Louisville Lip.

Wanneer hij bijna twee jaar ongeslagen blijft, aast The Louisville Lip op een duel met wereldkampioen Liston. Na de in de bokswereld courante onderhandelingen over prijzengeld en kampomstandigheden komt dat er ook: op 25 februari 1964 zal Cassius Clay om de wereldtitel vechten met Sonny Liston.

In het privéleven van Clay is er ondertussen wel een en ander gebeurd. Hij is goed bevriend geraakt met ene Malcolm X. De vriendschap met Malcolm X komt er door Clays belangstelling voor de Nation of Islam, ook wel de Black Muslims genaamd. Deze organisatie onder leiding van de charismatischeElijah Muhammad komt ook op voor de zwarten, maar vanuit een heel ander perspectief dan Martin Luther King of de NAACP. De Nation of Islam ijverde niet voor integratie, ze draaide de rollen om: de zwarten waren het superieure ras en de blanken waren duivelsgebroed.

Op de middelbare school had Cassius ooit al een werkstukje willen schrijven over de Black Muslims en nu hij als aanstormende beroemdheid met Elijah Muhammad en Malcolm X heeft kennisgemaakt, verdiept hij zich verder in de leer. Maar voorlopig hoedt hij er zich wel voor om ermee in de openbaarheid te treden. Eerst wacht Liston.

Grote lelijke beer

Bepaald populair is Cassius Clay op dat moment niet. Dat hij af en toe in het gezelschap van Malcolm X wordt gesignaleerd keert zich tegen hem. En zo’n grote mond wordt in die tijd – zeker voor een zwarte – ook al niet geapprecieerd. Wat denkt die melkmuil wel? Dat hij de wereldkampioen aankan? Clays laatste kamp, in juni 1963 tegen Henry Cooper, voorspelt weinig goeds: in de vierde ronde gaat Clay neer, maar na de vijfde wordt hij toch tot winnaar uitgeroepen omdat Cooper hevig aan de wenkbrauw bloedt.

In de aanloop naar het gevecht tegen Liston toont Clay zich uitermate goed van de tongriem gesneden. Hij verkondigt meermaals en luidkeels dat hij ‘die grote lelijke beer’ zal te pakken krijgen. De weging op de ochtend van de wedstrijd is een spektakel op zich. Met moeite kunnen de veiligheidsmensen Clay van ‘die grote lelijke beer’ weghouden. Clay spot en schimpt: Liston is dik, Liston is oud, ik ben zoveel knapper en veel te snel voor hem! En hij dreunt samen met Bundini weer een rijmpje op: “Your hands can’t touch what your eyes can’t see. Float like a butterfly, sting like a bee.” Het lijkt wel alsof een doodsbange uitdager zichzelf wil oppeppen door de angst van zich af te schreeuwen. Niemand geeft een cent voor zijn kansen. Ook Liston is er nogal gerust in: “Als ik tegen Clay moet boksen zou het weleens kunnen dat ik opgepakt word voor moord.”

Ali wordt een icoon van de anti-oorlogsbeweging

Die avond van de 25e februari is de spanning in de Convention Hall te snijden. Malcolm X zit op de eerste rij. Ook komiek Jackie Gleason is er, enSammy Davis Jr en de gangsters van Las Vegas en New York. In de sigarenrook die boven de ring opwalmt, huppelt Cassius Clay voor aanvang van de kamp heen en weer in de ring, alsof hij de angst van zich af wil dansen. Clay is voor de eerste en enige keer in zijn carrière ook bang – tenminste één ronde. Maar de oersterke en loeihard punchende Liston dient hij meteen van antwoord met onvermoeibaar ronddansen in de ring.

De eerste slag van Liston: Clay ontwijkt. De tweede: in de lucht. De derde: een halve meter erlangs. Clay beseft gaandeweg dat hij niet bang hoeft te zijn van die man die hem wil vermoorden. Liston raakt vermoeid, zet nog even alles op alles, maar Clay begeeft niet. Integendeel, met zijn snel voetenwerk en snedige counters is hij Liston zelfs enkele ronden de baas. In ronde zes is Liston al totaal uitgeput en krijgt hij zoveel klappen dat hij niet meer herneemt.

Clay springt van zijn stoeltje op alsof dat onder hoogspanning staat, kruipt in de touwen en schreeuwt heel de wereld – en vooral de journalisten die niet in hem geloofd hadden – toe: “I shook up the world! I’m the greatest!”

Een nieuwe naam

In tegenstelling tot de aanloop naar het titelgevecht en de kamp zelf is de persconferentie de ochtend nadien bijzonder mat. Geen rijmpjes, geen grootspraak, Clay heeft de dag voordien aan zijn entourage verteld: “Ik heb zoveel lawaai gemaakt omdat ik in feite een verkiezingscampagne voerde. Welnu, de stemmen zijn geteld, ik heb gewonnen en ik ga het wat kalmer aan doen.”

Maar tussen de standaardvragen is er plots een journalist die hem een netelige kwestie voor de voeten werpt: of het klopt dat hij lid is van de Black Muslims? Clay antwoordt bedaard: dat hij in Allah gelooft en in vrede. Dat hij er geen behoefte aan heeft om in blanke buurten te gaan wonen en geen blanke vrouw zal huwen. Dat hij niet langer christen is. Dat hij vrij is om te zijn wie hij wil zijn.

Die uitspraak trekt een horde reporters aan als een pot stroop vliegen. En Clay zorgt ervoor dat ieder zijn blocnote mooi vol krijgt. De entertainer voelt een drang tot doceren opkomen en onderricht de pers over de ideeën van de Nation of Islam. En hij wijst voor het eerst ook zijn naam af: Clay was de naam die de blanke meester van zijn voorvader droeg en aan zijn slaven doorgaf, van die bezoedelde naam wou hij af. Aanvankelijk noemt hij zich Cassius X, maar weinig later krijgt hij van Elijah Muhammad zijn nieuwe naam: Muhammad Ali.

Voor Ali is zijn nieuwe naam een eerbewijs, voor Elijah Muhammad is het aanhalen van de nieuwe wereldkampioen een zet in zijn schaakpartij met Malcolm X. De twee zwarte kopstukken leven sinds enkele maanden in onmin, meer bepaald sinds de dood van president John F. Kennedy op 22 november 1963. Elijah had zijn predikers opgedragen om niet op de moordzaak in te gaan, maar de teugelloze Malcolm X lapt dat consigne aan zijn laars en verkondigt onomwonden: “Het is geen verrassing. Wie wind zaait, zal storm oogsten.” En dik jaar later, op 21 februari 1965, wordt Malcolm X vermoord door drie leden van de Nation of Islam. Maar de beweging blijft hoe dan ook een marginaal verschijnsel in de VS, zeker in vergelijking met de burgerrechtenbeweging NAACP.

Het jaar na Ali’s kamp tegen Liston verloopt woelig en het boksen verschuift tijdelijk naar de achtergrond. Ali maakt een lange reis door Afrika, het lokkende zwarte continent, en huwt in de zomer halsoverkop met Sonji Roj. Ondertussen wordt zijn bekering tot de islam vanuit alle hoeken onder vuur genomen. Hoe Ali ook de vrede predikt, toonaangevende columnisten verwijten hem de bokssport te gebruiken als instrument van de haat. Martin Luther King is gematigder, maar betreurt dat Ali zich via de Nation of Islam eigenlijk een voorstander toont van rassensegregatie, iets waar de NAACP net tegen strijdt: “Misschien moet hij wat meer boksen en wat minder kletsen.”

Dienstweigeraar

In mei 1965 krijgt Sonny Liston zijn voorziene revanchekamp. Bij de eerste de beste stoot van Ali gaat de ex-kampioen al tegen het canvas. Het publiek brult: “Fake! Fake!” Ali, over Liston gebogen, schreeuwt dat hij moet opstaan en vechten, maar de kamp is over. Liston is definitief onttroond, al wordt er nog lang gespeculeerd over zijn snelle knock-out. Later zou Liston zeggen dat hij bang was van de Black Muslims, maar het kan ook dat hij tijdens de kamp al aan de drugs zat. Begin januari 1971 treft Listons vrouw hem dood aan na een bezoek aan haar familie. Er wordt bij het lijk marihuana en heroïne gevonden.

Ali versus Frazier, de tweestrijd die de bokssport in de jaren 70 beheerst

Het leven van Ali staat ondertussen weer in het teken van het boksen. Tussen november 1965 en maart 1967 verdedigt hij zijn titel acht keer, onder meer tegen Floyd Patterson en Henry Cooper en in de beruchte kamp tegen Ernie Terrell. Ali is dan op het hoogtepunt van zijn kunnen, een god in de ring, een vlinder die met de handen bij de heupen rond zijn tegenstanders fladdert en dan genadeloos uithaalt. De steek van de bij.

Maar in 1966 gebeurt er iets wat Ali’s leven en carrière een dramatische wending geeft: het Amerikaanse leger verlaagt de criteria waaraan soldaten moeten voldoen om opgeroepen te kunnen worden voor de oorlog in Vietnam. Ali’s score op de IQ-test was voorheen onvoldoende, maar is plots wel toereikend: zijn kwalificatie en die van duizenden anderen, vooral zwarten, wordt gewijzigd van 1-Y naar 1-A: geschikt voor de dienst.

Wanneer dat nieuws uitlekt, krijgt Ali meteen microfoons onder de neus geduwd. Wat vind je van de dienstplicht? Wat vind je van de oorlog? Wat vind je van de Vietcong? Urenlang wordt Ali lastiggevallen door journalisten, tot hij de quote van het jaar eruit flapt: “I ain’t got no quarrel with them Vietcong!” (ik heb geen ambras met die Vietcong). De kranten smeren het breed uit over de voorpagina’s, de opiniemakers die sowieso al moeilijk overweg konden met Ali’s opvattingen en grote mond, branden hem tot de grond af. Ali’s entourage probeert te verkrijgen dat hij als reservist zou opgeroepen worden, of alleen om boksdemonstraties te geven, maar Ali weigert dat resoluut.

Hij ziet in de rel een bevestiging van het imago dat hij voor zichzelf gecreëerd heeft, dienstweigering wordt voor hem een kwestie van principe. Op 28 april 1967 ondertekent hij bij de leger de officiële verklaring dat hij zich niet wil laten inlijven. Hij verdedigt zijn besluit nu met vuur: “Geen Vietcong noemde mij ooitnigger! Met welk recht eist men dat ik duizenden kilometers van hier bruine mensen ga neerschieten terwijl zwarten in Louisville als honden worden behandeld!”

Ali’s rebellie, die aanvankelijk raciaal en religieus was, krijgt een nog breder draagvlak: hij wordt een icoon van de anti-oorlogsbeweging. Zijn daad is symbolisch voor het ontluikende verzet tegen elk gezag eind jaren zestig. Maar omdat hij een voorloper is, vindt hij aanvankelijk weinig medestanders. De stemming is in 1967 nog sterk pro war en Ali wordt uitgespuwd – door ouders wiens kinderen wél naar Vietnam trekken, maar evengoed door zwarten die het een teken van gelijkberechtiging vinden dat zij net als de blanken in Vietnam mógen gaan vechten. Ali noemt zich the people’s champion, maar dat volk lust hem rauw.

Ali weet ook welke gevolgen er aan zijn daad verbonden zijn: hij krijgt de maximumstraf, 10.000 dollar en vijf jaar cel. Hij komt vrij op borgtocht, maar zijn bokslicentie wordt hem afgenomen, net als zijn paspoort, waardoor hij ook niet in het buitenland kan gaan vechten. En zijn wereldtitel, waarvan hij al sinds zijn twaalfde droomde, wordt hem ook afgepakt. Ali’s carrière lijkt ten einde.

Donder tegen bliksem

Muhammad Ali: de vlinder die stak als een bij
© BELGA

In de jaren die volgen geeft Ali voordrachten, wordt hij voor het eerst vader (bij zijn tweede vrouw Belinda) en speelt hij zelfs in een musical mee. Met lede ogen ziet hij hoe zijn wereldtitel overgaat in de handen van de drie jaar jongere Joe Frazier. Ondertussen neemt het verzet tegen de oorlog in Vietnam slag om slinger toe en gewetenbezwaarden worden maatschappelijk meer aanvaard. In die context herroept het Supreme Court het vonnis van drie jaar eerder. Ali wordt vrijgesproken, hij mag ook opnieuw boksen.

Ali maakt zijn comeback op 26 oktober 1970 in een oude zaal in Atlanta, waar zich meer black power en black money verzameld hebben dan iemand ooit bij elkaar heeft gezien. Al de groten zijn er: Bill Cosby, Sidney Poitiers,Diana Ross, Jesse Jackson… Zij zien tot hun verbazing hoe Ali het tegenJerry Quarry knap lastig heeft. Maar in de derde ronde haalt the champ met een voltreffer de wenkbrauw van Quarry tot op het bot open en de referee kent de winst aan Ali toe.

Na nog een halfslachtige ‘opwarmer’ tegen Oscar Bonavena (die pas in de laatste ronde KO gaat) mag Ali het begin 1971 opnemen tegen Frazier. Het Gevecht van de Eeuw (zie kader) plaatst de twee nog ongeslagen zwaargewichten van de wereld tegenover elkaar. In de aanloop naar die kamp is Ali weer zijn oude grootsprakerige zelf. Hij heeft drie jaar niet gebokst, maar tracht die achterstand verbaal weg te werken. Dáár wordt de basis gelegd voor de tweestrijd die de bokssport in de jaren zeventig voor een groot stuk zal beheersen: Ali en Frazier worden elkaars nemesis. Drie keer nemen ze het tegen elkaar op, twee keer met de wereldtitel als inzet. Kampen waar de vonken van afspatten. Ali-Frazier, dat is alsof de bliksem vecht met de donder. Frazier is een echte vechtmachine, Ali heeft zijn lengte en zijn beweeglijkheid mee, al is die laatste door zijn leeftijd wat afgebot. In hun onderlinge duels slopen ze elkaar tot op het bot.

Ali sloopt Frazier ook buiten de ring. Fraziers uitspraak dat hij wél in Vietnam zou gaan vechten zijn, wordt door Ali handig benut om zijn rivaal een ‘blanke zwarte’ te noemen, een Uncle Tom. Ali schakelt Frazier gelijk met de blanke machtsstructuren terwijl hijzelf pretendeert het arme volk te vertegenwoordigen. Frazier vindt dat vreselijk onrechtvaardig – net hij is de arme drommel, de straatjongen uit het zuiden, die zich uit het getto heeft moeten opwerken – maar hij mist het intellect en de taalvaardigheid om zich tegen Ali te verweren. En zo creëert Ali met succes de tegenstelling die jaren zal standhouden: dienstweigeraar tegen patriot, slimmerik tegen dommekracht, grote mond versus bescheidenheid, de moslim Ali tegen de bijbelvaste Joe, zwart tegen ‘blank’…

Een jolig jongetje

Na het derde duel tegen Frazier, in Manilla (zie kader), is Ali 35 en liggen zijn beste jaren definitief achter hem. Hij verslaat nog enkele onbeduidende uitdagers, onder wie de Belg Jean-Pierre Coopman, maar wordt in 1978 onttroond door de twaalf jaar jongere Leon Spinks, als kind een bewonderaar van Ali. Een halfjaar later neemt hij die titel in de revanchematch wel weer van Spinks af. Zo wordt Ali voor de derde keer wereldkampioen zwaargewicht, een unicum in een sport waar het adagium ’they never come back’ geldt.

Ali is in die jaren al behoorlijk punch drunk, de talloze klappen op zijn hoofd hebben schade aangericht. In 1979 doet hij afstand van zijn titel en gaat hij met pensioen, maar tegen het advies van zijn artsen in herbegint hij een jaar later. Dat het waanzin is, blijkt uit het resultaat: Ali krijgt tegen Larry Holmesvoor de eerste keer in zijn carrière een technisch KO aangesmeerd. Nog één duel volgt: in 1981 verliest hij op punten van Trevor Berbick. En dan is het definitief gedaan.

De impact die Ali op zijn sport heeft gehad en het gewicht dat hij ook op maatschappelijk vlak in de schaal wierp, leveren nadien nog tal van bekroningen en onderscheidingen op. Eén enkele zegt meer dan een opsomming: Muhammad Ali wordt wereldwijd uitgeroepen tot de grootste sportman van de twintigste eeuw. Dat hij zich na zijn bokscarrière met overgave aan humanitaire werken heeft gewijd, geeft die eretitel des te meer glans.

Van het atletische monument blijft een schrijnende ruïne over

De sport heeft echter ook een impact op Ali nagelaten. Hij lijdt aan het syndroom van Parkinson. Wanneer hij op de Olympische Spelen van Atlanta ’96 de vlam mag aansteken, maken miljoenen tv-kijkers kennis met een afgetakelde en bevende Ali, die zich moeizaam voortbeweegt. Het is een schrijnende ruïne die overblijft van een atletisch monument. Ook zijn spraak – dat even te duchten wapen als zijn vuisten – verschrompelt onherroepelijk tussen zijn lippen.

Maar zelfs in die toestand blijft het jolige jongetje van weleer levendig. Een slotanekdote om dat te illustreren: een jaar of acht geleden wordt Ali voor The Sunday Times geïnterviewd door journalist Cal Fussman. Ali zit in zijn zetel, de rechterhand bevend op de armleuning. Bij de eerste vraag van Fussman begint Ali nog heviger te trillen. Het beven verspreidt zich snel, ook zijn andere arm is niet meer onder controle te houden. Fussman is alleen met hem in de kamer en weet niet goed wat te doen, iemand roepen? Na een halve minuut stilte slaat Ali voorover, nu schokkend over zijn ganse lichaam. “Champ! You okay?” roept Fussman in paniek uit. Ali richt langzaam het hoofd op, draait het naar Fussman met de brede glimlach van een achtjarige en zegt: “Scared ya, huh?”

Op 7 november 2011 overlijdt de ene helft van het duo Ali-Frazier. Een zwaar zieke Ali brengt zijn oude rivaal een laatste groet. Het is duidelijk dat hij hem binnenkort zal volgen.

Aan biograaf Remnick vertelt Ali wat het leven nog inhoudt voor hem: “Goeie daden doen. Ziekenhuizen bezoeken. De Dag des Oordeels is nabij. Je wordt wakker en dan is het zover.” Als gelovig moslim bidt hij nog steeds vijfmaal per dag. “Dan denk ik aan straks,” zegt hij, “dan denk ik aan de hemel.”

Drie ronden met Ali

The Fight of the Century (8/3/1971): Joe Frazier vs Muhammad Ali

Het eerste duel tussen Ali en Frazier kluistert miljoenen mensen aan de buis, het is de drukst bekeken sportwedstrijd tot dan toe. Wereldkampioen Frazier is de favoriet, nogal wat Amerikanen vinden dat die dienstweigeraar van een Ali geen slaag genoeg kan krijgen. Het gevecht is beklijvend van de eerste minuut. De kleinere Frazier weet dat hij Ali’s hoofd nooit kan raken en beukt onophoudelijk op diens lichaam. Ook Ali deelt uit, Fraziers hoofd staat vol bulten. In de vijftiende en laatste ronde is Ali onvoorzichtig, Fraziers linker treft hem vol op de kin en Ali gaat neer. “Op zo’n moment hoor je krokodillen op trombones blazen”, vertelde Ali later. Toch kruipt hij recht, tot ieders consternatie. Volgens velen toonde Ali precies daar waarom hij zo’n groot kampioen is. Maar Frazier wint op punten en behoudt zijn titel.

The Rumble in the Jungle (30/10/1974): Muhammad Ali vs George Foreman

Na de nederlaag tegen Frazier knokt Ali jaren om opnieuw een kans te krijgen. Die komt er ook, maar … het is geen WK-kamp: Frazier is onttroond door George Foreman. Ali-Frazier II, op 28 januari 1974, is vooral in de aanloop naar de kamp erg bitsig. Ali wint een evenwichtig duel op punten. In oktober mag Ali dan toch voor de wereldtitel vechten. Het is Mobutu, president van Zaïre, die daarvoor de centen op tafel legt. Het bokscircus verhuist naar Kinshasa, net niet de jungle. Ali wordt in Afrika als een koning onthaald, maar de jonge Foreman heeft onder meer met zijn snelle knock-out tegen Frazier indruk gemaakt en is torenhoog favoriet. Dat blijkt ook: Ali vecht noodgedwongen zeven ronden lang vanuit de touwen, fatale averij vermijdend. En dan opeens weet de ervaren Ali de stilaan vermoeide Foreman perfect te raken. De steek van de bij. Foreman wordt uitgeteld en eindelijk – na zeven jaar! – herovert Ali zijn titel. Maanden later verovertJohnny Wakelin met zijn hit ‘In Zaire’ de hitlijsten.

The Thrilla in Manilla (30/9/1975): Muhammad Ali vs Joe Frazier

Dit keer heeft organisator Don King het geld voor een WK-kamp op de Filippijnen gevonden. Ali-Frazier III is het ultieme gevecht tussen beide grootheden. Beurtelings beuken ze harder dan ooit op elkaar in. Pezen trillen, botten kraken. Fraziers coach laat zijn bokser niet meer hernemen voor de laatste ronde. “Maar goed ook,” zou Smokin’ Joe later zeggen, “anders had ik misschien het loodje gelegd.” En Ali gaf toe “nooit zo dicht bij de dood” te zijn geweest en noemde zijn rivaal “de grootste bokser ooit, next to me”.

De vrouwen van Ali

In 1964 trouwt Ali met Sonji Roi, een extraverte barmeid met zangambities die hij pas anderhalve maand voor de bruiloft heeft leren kennen. Het is voor een moslim de slechtst denkbare keuze, want Sonji kleedt zich graag opzichtig en leeft alles behalve volgens de koran. Anderhalf jaar later scheiden ze.

In 1967 huwt hij Belinda Boyd, die zich al heel jong tot de islam heeft bekeerd. Ze krijgen vier kinderen. Maar in 1975, wanneer hij in Kinshasa verblijft, leert Ali de bloedmooie Veronica Porsche kennen en een tijd later begint hij een affaire met haar. In 1977 trouwen ze. Ze krijgen twee dochters:Laila bokst zelf ook, Hana is schrijfster.

Ali scheidt van Veronica in 1986 en vindt een laatste keer het geluk bij de veel jongere Lonnie Williams, die hij nog als meisje heeft gekend in Louisville. Ze adopteren een zoon en zijn nog altijd erg gelukkig samen.

Floyd Patterson wordt door Ali in het verweer gedrongen. Net als Terrell bleef hij Ali gewoon Cassius Clay noemen. Ali vond Patterson een Uncle Tom, een blankemansneger.

Ali weigert Terrell de genadeklap te geven en slaat hem vijftien ronden lang de ring door.

Twee boezemvrienden: Muhammad Ali en Malcolm X, prediker van de Nation of islam.

Ali tracht Sonny Liston verbaal te imponeren: ‘I float like a butterfly, sting like a bee.’

In hun tweede kamp gaat Liston al in de eerste ronde neer. Ali schreeuwt dat hij moet opstaan.

Ali maakte van de weging voor de wedstrijd een spektakelstuk, wat ongezien was in die tijd.

Joe Frazier versus Muhammad Ali, dat was alsof de donder vocht met de bliksem. Ze zouden elkaar drie keer treffen in de ring. Twee keer won Ali.

Op bezoek bij Mobutu in 1974. In ‘zijn’ zwart Afrika wordt Ali als een koning onthaald.

Ali beperkt tegen Foreman de schade en haalt dan één keer vernietigend uit.

Ali met zijn derde echtgenote Veronica en dochtertje Laila op de arm.

Tegen Leon Spinks. Ali is dan al 36

Na een gevecht van 32 jaar met de ziekte van Parkinson is Muhammad Ali op de leeftijd van 74 jaar overleden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content