Waarom het zilver van Pieter Timmers wel/niet te voorspellen was

© Belga Image
Jonas Creteur
Jonas Creteur Sportredacteur bij Knack.

Wij gaven Pieter Timmers een kans op brons, anderen achten hem niet in staat om onder de 48 seconden te duiken en een medaille te veroveren. Het werd met 47.80 uiteindelijk zilver, en dat is (g)een verrassing.

Verbazend is het omdat Pieter Timmers in Rio eerst 48.14 en daarna 47.80 neerzette in halve finale en finale. Die laatste tijd is liefst 42 honderdsten sneller dan het Belgisch record dat hij in de halve finale van het WK 2015 in Kazan zwom – op een sprintnummer is dat véél.

Anderzijds hééft Timmers al zulke medailletijden (sub 48) laten noteren, weliswaar niet individueel maar in de aflossing. Op het EK in Londen stuwde hij België naar brons met een fenomenale splittijd van 47.37 – zonder vliegende start in zo’n relay is dat individueel 47.9 à 48 seconden waard.

Een (nagenoeg) zelfde tijd zette de Limburgse Antwerpenaar neer in de reeksen van de 4×100 in Rio, met 47.39 (in de finale 47.55).

Intrinsiek wás hij dus podiumwaardig, ook omdat volgens coach Ronald Gaastra de trainingstijden van Timmers voor Rio beter waren dan die voor het WK 2015 in Kazan en voor het EK 2016 in Londen (logisch voor dat laatste, want de echte piek moest op de Spelen volgen).

Met dat in het achterhoofd kon je er vanuit gaan dat de Antwerpenaar rond de 47.7 à 47.8 kon klokken. Dé kunst voor Timmers was om dat éíndelijk eens in de índividuele 100 meter neer te zetten. Waarom dat in het verleden nooit lukte, daar kan hij alleen zelf op antwoorden – allicht vooral een mentale kwestie om zich dan nog meer te kunnen pushen.

Coach Gaastra geloofde daar vol in, want hij wist dat je, gezien de tijden op de voorbije grote kampioenschappen, met 47.7 à 47.8 bijna zeker was van een medaille. Op het WK 2015 was 47.80 zelfs goed geweest voor goud, op het WK 2013 voor zilver, op de Spelen van 2012 voor brons en op het WK 2011 voor zilver.

Dat Timmers’ 47.80 in Rio uiteindelijk een tweede plaats opleverde, was enigszins wel verrassend, gezien de eerdere tijden dit jaar van de Australiër Cameron McEvoy (47.04 op de Australische trials, de snelste tijd ooit zonder supersonisch zwempak) en de olympische titelverdediger Nathan Adrian (47.72 op de Amerikaanse trials).

Vooraf werden die als ‘hors categorie’ bestempeld. Daarna volgden een rist namen die dit jaar net onder de 48 seconden waren gedoken, met de Chinese wereldkampioen Ning Zetao (de onverwachte wereldkampioen in 2015 met 47.84), de Fransen Jeremy Stravius, de Italiaan Luca Dotto, de Canadees Santo Condrelli, aangevuld met de jonge supertalenten Caeleb Dressel en de 18-jarige Australiër Kyle Chalmers.

Die laatste werd uiteindelijk verrassend olympisch kampioen (in 47.58!), en Timmers had, naast zijn eigen verdienste, de meevaller dat vooral McEvoy (slechts 7e in 48.12) en ook Adrian (brons met 47.85) onder de verwachtingen bleven.

Waarom zij faalden, en de Belg schitterde? Voor Timmers was het late startuur (23.03 uur Braziliaanse tijd) alvast geen nadeel, want de Brabozwemmer presteert doorgaans beter ’s avonds en heeft ook al sinds juni/juli zijn trainingsschema daarop aangepast, met laatavondsessies van 20 tot 22 uur. Waarna hij tot ruim na middernacht moest opblijven en eten, om in het (competitie)ritme van Rio te komen, in Brazilië extra gestimuleerd met gespecialiseerde lichtbrillen van 400 euro per stuk. Anderzijds hebben andere toppers hebben dat allicht ook gedaan en beschikten McEvoy en co ook over die lichtbrillen, dus zó veel verschil zal dat niet hebben uitgemaakt, al telt elk detail.

Hét verschil is dat Timmers in de belangrijkste índividuele wedstrijd van zijn leven fysiek, maar ook en voorál mentaal het allerbeste uit zichzelf heeft gehaald.

En dan mondt puur zwemtalent uit in een (voorspelbare) medaille. Tot spijt van wie het benijdt.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content