WAT ALS… DOPING TOEGELATEN WAS?

Een gedachte-experiment: wat als we die vermoeiende strijd tegen doping opgaven?

Drie jaar geleden, net in de week dat dopingzondaar Lance Armstrong ging biechten bij talkshowlegende Oprah Winfrey, publiceerde het literaire wielertijdschrift De Muur een themanummer over doping. Het openingsverhaal van de Nederlandse schrijver Tim Krabbé loog er niet om. ‘Geef doping vrij’ was de titel. Hoewel je voor die mening weinig publieke steun zult vinden, kun je Krabbés argumenten evenmin zomaar onder tafel vegen. ‘Sport is het meten van oneerlijkheden, aangeboren en aangeworven’, schrijft hij. Slechts een van die oneerlijkheden criminaliseren we, en het resultaat is navenant: ‘Het dopingverbod heeft niet tot een schoon wielrennen geleid, maar tot een vies vinden van het wielrennen.’ De onverschilligheid tegenover doping is volgens Krabbé omgeslagen in ‘volkswalging’. Hij pleit daarom voor vrijheid, blijheid. Het obsessieve dopingjagen verdwijnt, sporters doen wat ze willen. Het publiek vraagt zich niet meer af hoe prestaties tot stand komen, en iedereen kan weer genieten van de strijd.

Stel, alle dopingregels worden morgen opgeheven. Zouden we dan harder lopen, hoger springen, verder werpen? Zouden dezelfde atleten winnen? En hoe ongezond zou sport dan zijn? We vroegen het aan professor Peter Van Eenoo, hoofd van het DoCoLab van de Universiteit Gent en een wereldwijde autoriteit in de strijd tegen doping.

Van Eenoo: ‘Laat ik beginnen met één gevolg dat veel sportliefhebbers zouden verwelkomen: er zouden, zeker de eerste jaren, massaal wereldrecords sneuvelen. Rond 2000 was dopingcontroleur een frustrerend beroep. Alles wees erop dat alle uithoudingssporters epo gebruikten, maar je kon ze niet betrappen. Zeker weet je het natuurlijk nooit, maar op dit moment bestaat er volgens ons geen superproduct dat je niet kunt opsporen.’

Geef je de dopingstrijd op, dan grijpen atleten terug naar de bekende middelen, verwacht Van Eenoo, maar dan in hogere dosissen dan ze nu aandurven.

Doping bestaat in allerlei varianten. Sommige producten dienen om spierweefsel op te bouwen, andere net om te vermageren. Oppeppers worden vaak gecombineerd met kalmeringsmiddelen. Dat lijkt vreemd, maar is logisch: de oppepper helpt om beter te presteren, maar belemmert het herstel; om goed te recupereren, kun je pakweg naar de zware slaappillen grijpen die in het wielerpeloton in zwang zijn. Steroïden en groeihormoon zijn het populairst in krachtsporten, terwijl epo en bloedtransfusies vooral bij uithoudingssporten helpen. Amfetamines worden overal gebruikt, omdat ze een euforisch gevoel geven en vermoeidheid blokkeren. Geef je al die producten vrij, dan creëer je een level playing field.

Er zijn natuurlijk al tijden geweest waarin je die producten kon gebruiken zonder te worden betrapt. In de jaren tachtig vestigden Oost-Duitse atletes records die nog altijd standhouden, dankzij steroïden en andere hormonen. Het tweede straffeloze tijdperk liep van begin jaren negentig tot ongeveer tien jaar geleden: epo en andere middelen die het bloed manipuleerden, tilden de uithoudingssporten naar ongekende hoogten. Maar zodra de beter getrainde atleten van nu zouden beschikken over de wapens van toen, zouden al die records opnieuw in het vizier komen – en wellicht geklopt worden.

Daarvoor zouden die atleten wel een tol betalen. De Oost-Duitsers slikten destijds de zogeheten ‘Blauwe Boon’. Daardoor bouwden ze snel spiermassa op en konden ze een onwezenlijk trainingsritme aanhouden. Naar schatting achthonderd Oost-Duitse sporters, waaronder een contingent dat nooit de top bereikte, hebben later ernstige aandoeningen ontwikkeld, van onvruchtbaarheid over hartritmestoornissen tot kanker. Een sprekend voorbeeld is Heidi Krieger, de Europees kampioene kogelstoten van 1986. In 1997 onderging ze een geslachtsoperatie, naar eigen zeggen vanwege de impact van haar jarenlange dopinggebruik op haar lichaam – Heidi heet sindsdien Andreas. Aan epo wordt dan weer een aantal hartinfarcten uit de jaren negentig toegeschreven, al valt dat moeilijk wetenschappelijk hard te maken. Hetzelfde verhaal bij de Britse wielrenner Tom Simpson, die tijdens de Tour van 1967 neerzeeg en stierf op de flanken van de Mont Ventoux. Zijn amfetaminegebruik was de oorzaak, zegt men, maar ook dat kan niemand bewijzen.

‘Ongeremd epo en amfetamines gebruiken’, zegt Peter Van Eenoo, ‘zou voor een aantal atleten gegarandeerd dodelijk aflopen. Zelfs al valt naderhand moeilijk te bepalen wat de doodsoorzaak precies was. Epo verdikt je bloed. Hoe dikker het is, hoe meer zuurstof het vervoert. Maar er komt natuurlijk een punt dat je hart dat bloed niet meer rondgepompt krijgt. Amfetamines zetten je zenuwstelsel dan weer in overdrive. En onder anabolicagebruikers zijn gevallen bekend, bijvoorbeeld van bodybuilders, die bij massaal gebruik prompt doodvielen. Maar dat zijn uitzonderingen: langdurig anabolicagebruik leidt vooral op lange termijn tot problemen, en heeft niet te onderschatten psychische gevolgen.’

Van Eenoos conclusie: ‘Als je me in het algemeen vraagt hoe ongezond doping is, dan moet ik de middeleeuwse arts Paracelsus citeren: “De dosis maakt het vergif.”‘

Een bittere wonderpil

Geef doping vrij, en atleten zouden veel moeten spuiten en slikken om mee te kunnen. Geváárlijk veel. Wat ons bij de volgende vraag brengt: zouden ze dat ervoor overhebben? Sportpsycholoog Bert De Cuyper twijfelt: ‘De meeste profs zouden dat een vervelende situatie vinden. Naar mijn inschatting zijn ze blij dat er een rode lijn is, een grens waar je niet over mag. Wanneer ik met hen over doping praat – wat niet vaak gebeurt, het is geen populair onderwerp – hoor ik vooral dat ze met dezelfde middelen als de concurrentie willen strijden. Wat mij betreft: liever een waterdicht systeem waarbij niemand kan pakken dan een bandeloze omgeving. Laat je doping toe, dan zal elke individuele sporter de gezondheidsrisico’s afwegen tegen de verwachte winsten. Wie in bittere armoede leeft wanneer hij niet presteert, neemt andere beslissingen dan iemand die er warmpjes in zit. Niemand denkt louter rationeel na over de risico’s die hij dag in, dag uit neemt. Kijk alleen al naar hoe we met roken omgaan: iedereen weet hoe schadelijk dat is, maar elke roker vindt wel een manier om het risico weg te redeneren.’

Tijd om het dilemma van Goldman aan te snijden, een van de meest controversiële onderzoeken in de sportpsychologie. Begin jaren tachtig legde fysioloog Robert Goldman topatleten een faustiaanse keuze voor: ‘Stel dat ik u een pil bezorg die u de volgende vijf jaar elke wedstrijd laat winnen, maar na die vijf jaar gaat u dood. Neemt u ze?’ 52 procent van de atleten zei ja. Vervolgonderzoeken bevestigden dat resultaat, en het werd publieke kennis dat iets meer dan de helft van de profsporters letterlijk zijn leven veil had voor medailles.

Maar Goldmans reputatie is tanende. Drie jaar geleden voerden Australische wetenschappers zijn test opnieuw uit. Toen koos nog 1 à 2 procent van de atleten voor de dodelijke pil. Interessant is hoe de Australiërs het verschil met het oorspronkelijke onderzoek verklaren. Ten eerste hebben ze de uitgangsvraag verwetenschappelijkt. In de originele formulering lijkt die vraag een sprookje, een ongeloofwaardig voorstel waarop je geen betrouwbare antwoorden mag verwachten. De geherformuleerde versie werd: ‘De kans is zeer groot dat u aan deze pil zult sterven. Het is een ongezonde pil waarmee u toevallig alles zult winnen. Neemt u ze?’ Ten tweede zeggen de Australiërs dat het sociaal wenselijke antwoord op de uitgangsvraag veranderd is. Wie in de jaren tachtig voor een dodelijke pil koos, zei daarmee: ‘Ik heb alles over voor mijn sport, en ik leef liever vijf jaar als een leeuw dan vijftig als een schaap.’ Na dertig jaar dopingschandalen wordt de pil gezien als een moreel kwalijke keuze. Een oneerlijk voordeel, waarvoor iedereen je zou veroordelen. Anders verwoord: nu sta je onder sociale druk om geen doping te nemen, vroeger stond je onder druk om het wel te doen.

Met conclusies uit vragenlijsten moet je voorzichtig zijn, vindt Bert De Cuyper. ‘De sociale wenselijkheid van de antwoorden speelt een grote rol. Dat 52 procent van de atleten wil sterven voor succes, lijkt me een overschatting. 2 procent? Dat lijkt me dan weer een onderschatting.’

De Cuyper: ‘Ik ben eigenlijk benieuwd hoe het dilemma van Goldman zou uitpakken wanneer je het voorlegt aan de man in de straat: “Eén pil en alles lukt, maar je sterft wel.” Ik verwacht niet veel verschil met niet-sporters. Uiteindelijk is overwinningsdrang niet eens zo typisch voor topatleten. Perfectionisme, doorzettingsvermogen en veerkracht zijn dat wel. Overwinningsdrang maakt nog geen topatleet van je. Ik had ook dolgraag Wimbledon willen winnen: daaraan heeft het dus niet gelegen. (lacht)’

De Whizzinator

Het dilemma van Goldman is misschien niet altijd van toepassing. De vraag kan ook zijn: is het soms niet gezonder om doping te gebruiken dan om het niet te doen? Ex-wielrenner en -ploegleider Walter Godefroot zei ooit: ‘Fietsen is gezond, wielrennen is ongezond.’ Wie de Ronde van Frankrijk rijdt, weet dat zijn lichaam daar niet ongeschonden uitkomt. Sommigen beweren dat je voor zo’n beproeving maar beter naar allerlei middelen grijpt. Peter Van Eenoo: ‘Die riedel kennen we: “De Tour kun je niet rijden op water en brood.” Dat is gevaarlijke onzin. Natuurlijk sloopt de Ronde van Frankrijk. Als je reserves op zijn, kun je met epo de schijn ophouden. Maar het onderliggende probleem – je lijf dat zegt: “Rust! Nu!” – negeer je niet straffeloos.

‘Er bestaat natuurlijk ook de zogenoemde “Toestemming wegens Therapeutische Noodzaak” of TTN: bij bepaalde ziektes mag de patiënt-sporter verboden middelen gebruiken. Een wielrenner met een nierziekte kan in principe de toelating krijgen om epo te spuiten, maar alleen om naar een fysiologisch normaal niveau terug te keren. Niet om zijn bloed te verdikken, zoals Bjarne Riis in de jaren negentig deed.’

Om die TTN is veel te doen. Nadat het Russische collectief Fancy Bears dit najaar de databank met medische uitzonderingen van de werelddopingautoriteit WADA had gehackt, kwam wielrenner Bradley Wiggins onder vuur te liggen. De winnaar van de jongste Zesdaagse van Gent behandelt zijn inspanningsastma met corticosteroïden. Die astma is geen fabeltje, vertellen wielercollega’s die er geen baat bij hebben om de gewezen Tourwinnaar de hand boven het hoofd te houden. Daartegenover staat dat Wiggins vlak voor een grote ronde altijd zware dosissen inspoot. ‘Dat is alsof je hoofdpijn met heroïne zou bestrijden’, zei een longspecialist daarover in Sport/Voetbalmagazine.

Bradley Wiggins haalde dus ogenschijnlijk voordeel uit zijn gebrek. Dat zullen we vaker zien als doping wordt vrijgegeven. Er zullen nieuwe winnaars komen, atleten die vandaag nog kansloos zijn. Van Eenoo: ‘Er bestaan bijna-perfecte atleten met één grote tekortkoming. Met doping zouden ze die kunnen wegwerken. Het is in elk geval zo dat elk lichaam anders reageert op een product. Dat leer ik uit interviews met gewezen dopingzondaars, die zeggen dat ze van epo niet sterker werden. Spot daar niet mee, het kan best waar zijn.’ Dopinggebruik is geen one size fits all. Slimme dopingdokters zoals Michele Ferrari, de man achter alle grote ronderenners van de generatie Armstrong, werken al lang met geïndividualiseerde cocktails.

Er staat nog een olifant in de kamer, de ultieme kwestie: werkt doping wel? Daarover bestaat vreemd genoeg geen wetenschappelijke consensus. Geregeld verschijnen bijvoorbeeld studies die de effecten van epo relativeren – wat in het wielermilieu wordt weggelachen. Groeihormoon wordt veel gebruikt, is moeilijk opspoorbaar, maar de meeste wetenschappers betwijfelen of je er beter door presteert. Van Eenoo: ‘Een deel van het probleem is dat het lastig blijft om iemands prestatie rechtstreeks te linken aan de producten die hij inneemt. Er kunnen zoveel redenen zijn waarom iemand de ene keer uitblinkt en de andere keer niet. Vaststaat dat veel middelen die nu verboden zijn louter een placebo-effect hebben. Ze werken omdát ze verboden zijn, als het ware. Ik kan u een aantal producten opsommen die we liever van de antidopinglijst zouden halen, omdat ze niet baten. Ze blijven op die lijst staan omdat men bang is dat atleten ze massaal zullen gebruiken, met alle risico’s van dien.’

Daarmee zijn we aan het einde van ons gedachte-experiment, en keren we terug naar de werkelijkheid. Daarin zitten dopingjagers sporters dichter op de hielen dan ooit. De vraag is niet meer: welke producten zijn niet opspoorbaar? Maar wel: hoe kunnen we de controles ontwijken? Lange tijd lukte dat op een relatief laagtechnologische manier. Voor 140 dollar kun je nog altijd online een Whizzinator kopen, een kunstpenis met urinereservoir die bestaat in vijf verschillende huidskleurschakeringen. Hittepads, die je urine warm houden, zijn apart verkrijgbaar. Het levert een moderne variant op van de ‘Peer van Pollentier’, de met zuivere urine gevulde ballon waarmee Michel Pollentier in de Tour van 1978 werd betrapt. De Whizzinator is ondertussen een klassieker waarmee dopingjagers hard moeten lachen. Tegenwoordig moeten sporters onder toezicht plassen, met een van knieën tot oksels ontbloot lichaam. Op de Olympische Winterspelen van Sotsji vonden de Russen in 2014 een andere weg om de controleurs te slim af te zijn: via een gat in de muur van het dopinglab verwijderde hun geheime dienst besmette stalen, in ware James Bond-stijl. Peter Van Eenoo was tijdens die Spelen aan de slag in Sotsji. ‘Toen voelde ik me bedot, maar nu vind ik dat spionnenwerk al bij al een hoopgevend signaal’, zegt hij. ‘Er spreekt toch een zekere machteloosheid uit, vind je niet?’

DOOR JEF VAN BAELEN

‘Ongeremd epo en amfetamines gebruiken zou voor een aantal atleten gegarandeerd dodelijk aflopen.’ Peter Van Eenoo, dopingspecialist

‘Naar mijn inschatting zijn atleten blij dat er een rode lijn is, een grens waar je niet over mag.’ Bert De Cuyper, sportpsycholoog

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content