De T2 van Club Brugge spreekt: ‘Elke trainer wordt vroeg of laat een schietschijf’

© BELGAIMAGE - KURT DESPLENTER
Chris Tetaert Vaste medewerker Sport/Voetbalmagazine

22 jaar na zijn afscheid als speler is Rudi Cossey terug op het warme nest. ‘Ik had het niet meer verwacht.’ Een monoloog van de assistent-trainer van Club Brugge, over vroeger en nu.

Rudi Cossey: ‘Vorig jaar, net voor ik naar Racing Genk ging, hadden we al eens gesproken, maar toen zocht Club iemand voor de videoanalyses. Niet echt mijn ding. Ik zeg niet dat ik geen computer gebruik, maar mijn werk ligt meer op het veld. Na het vertrek van Philippe Clement vroeg Vincent Mannaert of ik interesse had, alleen was toen nog niet duidelijk wie de nieuwe T1 zou worden en of hij zijn technische staf wilde meebrengen.

‘Toen Ivan Leko werd aangesteld, zag ik een mooie uitdaging: samenwerken met een jonge en ambitieuze trainer die een duidelijk doel had: met Club offensief en ander – meer verzorgd – voetbal spelen. Er waren nog kandidaten (onder anderen Patrick Van Kets, de assistent van Leko bij STVV, nvdr), maar ik vermoed dat Club iemand met meer ervaring zocht. Ik had enkele aanbiedingen, maar als je bij een topclub kunt werken, dan is de keuze snel gemaakt. Elk jaar meespelen voor de prijzen, zoals in Gent en Genk, is een uitdaging.

‘Het is twee keer verkeerd afgelopen, ja, maar het blijft mooier dan werken bij een minder ambitieuze club. Dat past ook bij mijn karakter: zo goed mogelijk presteren voor mijn hoofdtrainer én de club. Als speler was ik trouw en loyaal, alleen heb je in het moderne voetbal minder zekerheid. Bij Gent was het na een jaar over, omdat mijn profiel te dicht aanleunde bij dat van Hein Vanhaezebrouck en Bernd Thijs, en in Genk werd ik beschouwd als de man van Peter Maes, terwijl ik met iedereen kan werken.’

Ik zeg niet dat ik geen computer gebruik, maar mijn werk ligt meer op het veld.

T1 of T2?

‘Liefst assistent. Als T1 stoorde ik mij er enorm aan dat bepaalde clubbesturen hun beloftes niet nakwamen. Toen ik naar OHL ging, was het de bedoeling om in twee jaar naar eerste klasse te promoveren, maar na de eindronde mocht Thomas Matton, een van de betere spelers in de kern, voor peanuts naar Zulte Waregem vertrekken. Een club die zegt dat ze ambitieus is en tóch zoiets doet, geeft een verkeerd signaal. Daar had ik het moeilijk mee. Voor mij hoefde het niet meer.

‘Toen ik in Bergen assistent was van Thierry Pister en na zijn ontslag werd gevraagd om over te nemen, wilde ik niet. ‘Met deze groep doe ik het niet.’ Het jaar erna, nadat ik de belofte kreeg dat ik een nieuwe kern mocht samenstellen – we trokken 18 nieuwe spelers aan – ben ik er toch T1 geworden. We draaiden mee en stonden na vijftien speeldagen in de top vijf, maar dat was blijkbaar niet genoeg voor de club. Ik zal wellicht wel fouten gemaakt hebben, maar toen heb ik gezegd: ‘Ik doe het niet meer.’ Want een ontslag hakt er altijd in.’

LATE ROEPING

‘Profvoetballer worden was geen jongensdroom. Ik ben afgestudeerd als kinesitherapeut en ging na mijn legerdienst als opvoeder aan de slag in een school, waar ik kinderen tijdens de sportactiviteiten begeleidde. Perfect combineerbaar met voetballen bij RWDM, waar ik semi-prof was. Later, toen Yves De Greef naar KV Mechelen vertrok, heb ik zijn job bij een bank overgenomen. Iets rustiger… ’s Morgens werken in het kantoor en ’s avonds, na de training, ging ik opnieuw naar de bank. Ik heb in mijn carrière heel hard moeten werken om te komen waar ik nu sta, maar ik heb het graag gedaan.

Omdat we zo afhankelijk van die premies waren, hadden we – misschien nog meer dan nu – de drang om elke match te winnen. Tegenwoordig is het omgekeerd: grotere maandwedden en kleinere premies.

‘Toen Franky Van der Elst in 1984 naar Club ging, was het de bedoeling dat ik mee zou gaan, maar er mocht maar één iemand vertrekken. Daar maakte ik geen probleem van. Franky was veel te goed voor RWDM, terwijl ik nog heel veel stappen moest zetten. Ik kon mezelf vrij goed inschatten, een kwaliteit: weten wat je wel en niet kunt.’

‘Toen ik zes jaar erna, op mijn 29e, toch nog de kans kreeg om bij Club prof te worden, heb ik lang getwijfeld. Een risico, want je geeft niet zomaar een vaste job op. Op de bank, waar ze mij afraadden om voltijds in het voetbal te stappen, zou ik mij ook nog kunnen opwerken. Maar dat Club me absoluut wilde, ondanks twee operaties aan de kruisbanden, gaf me tegelijk veel vertrouwen.

‘Ik verdiende hier 40.000 frank – ongeveer 1000 euro – per maand. (lacht) Minder dan bij RWDM, maar wij voetbalden vooral voor de premies. Als je x aantal punten in de competitie behaalde en een mooie reeks zonder nederlaag aflegde, dan kwam je in een volgende schijf. Er waren ook nog kwalificatiepremies voor de beker van België en Europese matchen. Omdat we zo afhankelijk van die premies waren, hadden we – misschien nog meer dan nu – de drang om elke match te winnen. Tegenwoordig is het omgekeerd: grotere maandwedden en kleinere premies. Spelers willen vooraf zekerheid.’

‘Die vijf seizoenen bij Club waren de mooiste uit mijn carrière. Een titel en twee bekers, maar ook momenten van grote ontgoocheling. De emoties die ik hier heb beleefd, had ik op school of in de bank nooit kunnen meemaken.’

Ik denk niet dat er een trainer is die in België meer prijzen heeft gepakt dan Hugo Broos, waardoor het mij verbaasde dat hij nergens meer aan de slag kon.

MIJN TRAINERS

‘In mijn vijf seizoenen in Brugge heb ik met twee trainers – Georges Leekens en Hugo Broos – samengewerkt. Georges was enorm veeleisend, ook voor de mensen rond de ploeg, en durfde weleens tegen de schenen te stampen, maar hij heeft overal resultaten behaald. Hij kon op korte tijd iets neerzetten, al bleef hij nooit lang bij een club. Hugo is hier zes jaar coach geweest, wat tegenwoordig uitzonderlijk is voor een trainer. Ik denk niet dat er een trainer is die in België meer prijzen heeft gepakt dan Hugo, waardoor het mij verbaasde dat hij nergens meer aan de slag kon.

‘Toen ik bij RWDM vertrok, was hij enorm kwaad. Daar was ik een belangrijke speler die als kapitein een bepaalde invloed op de groep had – trainers houden van zulke spelers – terwijl ik in Brugge maar een meeloper was. In Molenbeek corrigeerde ik de anderen, hier wérd ik gecorrigeerd.’

HIËRARCHIE IN DE GROEP

‘De verhoudingen in de groep waren duidelijk. Franky Van der Elst en Jan Ceulemans, een monument dat op elk moment een wedstrijd kon beslissen, waren de leiders van de groep, terwijl de andere spelers zich volledig wegcijferden. Ik moest geen speciale dingen doen: spits afhouden, bal afpakken en inleveren bij de spelers die het verschil konden maken. Na Franky en Jan hadden we Sven Vermant, René Eijkelkamp en Gert Verheyen, jongens die iets bereikt hadden en daardoor respect afdwongen.

‘Stilletjesaan werd de hiërarchie in een spelersgroep minder uitgesproken, wat vooral te maken heeft met meer verloop en grotere kernen: 26 veldspelers, van wie er elke week 16 niet mogen starten. Die keuze is niet gemakkelijk voor een trainer. Wij hadden een kern van 15 spelers, onder wie een paar jongeren, terwijl trainers nu een groep van 30 man moeten managen. En de meesten vinden van zichzelf dat ze moeten spelen. Ik vergelijk dat soms met een huwelijk: wij waren nog bereid om voor onze relatie te werken of te vechten, terwijl ze nu al eens gemakkelijker scheiden. (lacht)

Er zijn nog altijd spelers die op basis van hun prestaties respect afdwingen, zoals bijvoorbeeld Timmy Simons en Ruud Vormer, maar ze worden steeds zeldzamer.

‘Dat heeft voor een deel met onze opvoeding te maken. Wij werden soms hard aangepakt, zowel thuis als op school. Wie in de klas niet luisterde, kreeg van de meester een tik op de vingers. Gebeurt dat nu, dan heeft de school een klacht aan haar been. De leerlingen zijn machtiger geworden, net zoals de voetballers. Een spelersgroep is een weerspiegeling van wat er in de maatschappij gebeurt. Maar een trainer mag niemand opstellen om hem tevreden te houden. Hij moet voor zijn beste elf spelers kiezen, daarin mag hij geen compromissen sluiten. Een trainer is de belangrijkste man in de club. Als de ploeg draait, dan loopt alles goed: commercieel, marketing…

‘In Lokeren was de groep veel kleiner en de hiërarchie daardoor ook veel duidelijker. Killian Overmeire en Mijat Maric hadden prijzen gewonnen en hebben daardoor een zekere impact op de groep, in onze kern is dat door de omvang van de groep minder uitgesproken. Er zijn nog altijd spelers die op basis van hun prestaties respect afdwingen, zoals bijvoorbeeld Timmy Simons en Ruud Vormer, maar ze worden steeds zeldzamer. Een groep heeft leiders nodig, jongens die de lijnen trekken en de anderen corrigeren.’

BETROKKENHEID

‘Als ik Gert, Franky of Jan terugzie, dan voel ik nog altijd de band die er vroeger was. Wij gingen voor elkaar door het vuur, omdat we beseften dat je met één of twee spelers geen resultaten behaalt. Zij kunnen in sommige wedstrijden misschien het verschil maken, maar over een volledig seizoen heb je vooral een sterk geheel nodig. Dat collectief denken is geleidelijk uit het voetbal verdwenen, er is minder gebondenheid.

‘Ik heb het nog meegemaakt dat er slechts drie buitenlanders op het veld mochten staan. Dat het er steeds meer werden, is een logische evolutie. Ik zeg niet dat het toen beter of slechter was, maar stel alleen vast dat de betrokkenheid is verminderd. Een buitenlander komt in de eerste plaats naar hier om zijn boterham te verdienen en later misschien een stap hoger te kunnen zetten, terwijl wij vereerd waren om voor Club Brugge – een topploeg – te kunnen voetballen.’

Alles wordt gemoderniseerd, wat ik kan begrijpen, maar daardoor is de binding met de club steeds kleiner geworden.

‘Nu komen de jongens naar hun werk, terwijl wij vrienden waren die na de training samen iets gingen drinken en urenlang op supportersavonden bleven hangen. Die tijd komt nooit meer terug.

‘Zelfs tijdens het ontbijt nemen spelers geen tijd meer om met elkaar te praten, ze zijn voortdurend met hun smartphone bezig. Het sociaal contact is minder dan vroeger. Trainen, eten en naar huis. Het zou me sterk verwonderen dat die jongens met elkaar optrekken, zoals dat bij ons wel het geval was. Wij bleven ook langer op de club, wat een meerwaarde was. Over teambuilding werd toen nog niet gesproken, want we leefden sowieso samen.

‘Alles wordt gemoderniseerd, wat ik kan begrijpen, maar daardoor is de binding met de club steeds kleiner geworden. Spelers krijgen het programma doorgestuurd of hebben een persoonlijke code om binnen te komen. Als we om tien uur op de club moesten zijn, dan werd de deur op dat uur gesloten. En wie te laat was, moest aanbellen en trakteren. (lacht) We corrigeerden elkaar en wilden op training niet onderdoen voor iemand anders. En er was meer vriendschap. Bart Verhaeghe en Vincent proberen de oude waarden van Club er opnieuw in te pompen. No sweat, no glory: het staat op elk document dat we krijgen. Omdat ze ook weten dat dat de enige manier tot succes is. En ons publiek vraagt dat.’

T1: DE SCHIETSCHIJF

‘Ik was enorm verbaasd dat onze supporters, na het verlies in Moeskroen, zo negatief waren tegenover Ivan. Ik begrijp de ontgoocheling – wij waren óók teleurgesteld – maar ik kan het niet vatten dat een nieuwe trainer na de beste start in jaren wordt uitgefloten. Ik vermoed dat de Europese uitschakeling is blijven hangen, maar Basaksehir was een maatje te groot voor ons.’

‘AEK was op papier een haalbare kaart, maar in Athene waren we niet in staat om hen pijn te doen. Jammer, maar dat kan gebeuren. En ik denk niet dat we de Europa League gingen winnen. Aan het verleden kunnen we niets meer veranderen, op de toekomst hebben we wél vat. Als we kampioen worden en de beker winnen, dan staat iedereen op de banken te springen, maar je hebt supporters ook nodig als het wat minder gaat.

‘Ivan leeft voor zijn vak, probeert de groep sterker te maken en wil alle matchen winnen, maar als trainer moet je vooral een dikke huid hebben. Een keihard vak, waarin je vroeg of laat een schietschijf wordt. Eerst in de media, daarna op supportersfora. Resultaten bepalen álles.’

‘Hein Vanhaezebrouck heeft AA Gent naar de titel en de Champions League geleid, is hij na een mindere start nu plots een slechte trainer? Kijk wat Peter Maes is overkomen. Iemand die zich honderd procent in een groep en een club kan inleven en die er alles voor doet, maar in Genk toch wordt ontslagen. Zo’n patat kan niemand verwerken. De voetbalwereld heeft mij ook al ontgoocheld, maar ik heb er nooit aan gedacht om het achter mij te laten. Training kunnen geven, tussen de jongens zitten, de wedstrijden, de emoties… Dat wil je niet missen. Ik heb het nodig om gelukkig te zijn.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content