De Belgische specialist van Milaan-Sanremo: hoe Jürgen Roelandts de Primavera aanpakt

© BELGAIMAGE
Jonas Creteur
Jonas Creteur Sportredacteur bij Knack.

Derde in 2016, vijfde in 2018, viermaal de beste landgenoot sinds 2013: Jürgen Roelandts (33) is dé Belgische specialist van Milaan-Sanremo. Hoe pakt hij de Primavera aan? Wat maakt La Classicissima, waarin hij zaterdag al voor de tiende keer aan de start verschijnt, zo speciaal en onvoorspelbaar? Een analyse.

Start/aanloop

‘291 kilometer, plus een neutrale startzone van 7,5 kilometer, dat betekent vroeg starten: om 9.45 uur, drie kwartier eerder dan in de Ronde van Vlaanderen. En dus ook vroeger opstaan en ontbijten, rond 7 uur. Om daarna nog een halfuurtje op de bus, van het hotel – meestal buiten het drukke centrum van Milaan – naar de start te rijden. Wetende dat er een heel lange dag volgt. Jammer genoeg word je voor de start – vroeger in de schaduw van de Dom van Milaan, de laatste jaren nabij het Sforzescokasteel – niet echt begeesterd door een speciale sfeer. Er staat wel wat volk, maar hooguit duizend man. Bij de start van de Omloop Het Nieuwsblad in Gent, of van de Ronde in Antwerpen, is dat een veelvoud. Ook van de ploegenpresentatie wordt minder show gemaakt, op een veel kleiner podium.

Als Démare niet vals had gespeeld, dan had ik nu een monument op zak.

Jürgen Roelandts

‘Zenuwachtig ben ik dan ook niet, voor geen enkele koers meer trouwens. Wel, van bij de neutrale start, al heel gefocust. Want: slipgevaar op de vele, soms spekgladde tramrails in het centrum. Elk jaar gaan daar onervaren collega’s onderuit. Als het regent, stap ik daarom zelfs van de fiets. Tijd genoeg immers om voor de officiële start terug te keren.

‘Meestal rijdt er binnen het halfuur een groep weg van een man of acht – vaak met Italianen van procontinentale teams – en keert de rust snel terug in het peloton. Afhankelijk wel van de wind. In 2011 blies die fel vanop zij en reden we de eerste honderd kilometer continue op de kant. En dan restte er nóg tweehonderd kilometer…

‘Gelukkig is het doorgaans kalmer, maar ook dan blijft de boodschap: zo veel mogelijk energie sparen. Elke trap te veel, elke watt extra, kan op de Poggio, de Via Roma, fataal zijn. En hoewel je die eerste drie uur minder calorieën verbruikt dan in bijvoorbeeld de Ronde, moet je er op letten dat je voldoende eet. In de gebalde en intense finale heb je daar immers amper tijd voor. In de eerste drie uur is er wel tijd om te babbelen met een collega, maar ik ga geen praatje slaan als ik daardoor in de wind zit. Positie kiezen, goed beschut in het bolleke vooraan het peloton, krijgt prioriteit.’

Turchino

‘De eerste echte stress borrelt meestal op voor en na de eerste bevoorrading, na 135 kilometer. Dan zijn we al bezig aan de Turchino. Niet zo lastig, maar toch bijna twaalf kilometer klimmen aan vier procent, tot een hoogte van 532 meter. Nerveus wordt het peloton vooral voor de tunnel op de top. Vroeger smal en pikdonker, waardoor er in 2010 een massale val plaatsvond en er een groep van tachtig renners wegreed én wegbleef – ik was toen ook niet mee. Gelukkig fietsen we sinds enkele jaren nu door een bredere, verlichte tunnel. En is het minder wringen: geen must om bij de eerste tien boven te komen. Maar wel, zoals de meeste favorieten, bij de eerste vijftig, om in de vrij technische afdaling niet te veel aan de rekker te hangen. En om dus – alweer – energie te sparen.

Jürgen Roelandts sleurt aan de kop van een groepje. 'Zenuwachtig ben ik voor geen enkele koers meer.'
Jürgen Roelandts sleurt aan de kop van een groepje. ‘Zenuwachtig ben ik voor geen enkele koers meer.’© GETTY

‘Als het peloton in de afdaling niet uiteen is gevallen, wordt er doorgaans wat gas teruggenomen als we de kust bereiken, zo’n twaalf kilometer na de top van de Turchino, na goed 150 kilometer. Tijd om wat te eten en kledij uit te doen, want aan de Bloemenrivièra is het vaak warmer dan in het binnenland. Tenzij natuurlijk in de fameuze sneeuweditie van 2013, toen de koers is stopgezet en alle coureurs in de bus vluchtten, sommigen volledig onderkoeld. Ik bibberde ook, maar kon me in die onderbreking opwarmen, en nadien weer vertrekken. Het jaar erna vond ik zelfs nog erger: regen van bij de start, de héle dag door, vijf graden… Voor het eerst in mijn carrière had ik toen ’s avonds dikke voeten. En ik sta nochtans bekend als een ‘ijsbeer.”

Capi’s

‘Langs de kust, met ernaast de typerende tramlijn, rest er dan zo’n negentigtal kilometer tot aan de Capo Mele, Cervo en Berta. Van 2008 tot 2013 lag onderweg, na tweehonderd kilometer, nog Le Manie op het parcours. Veel meer dan de Turchino een ferme kuitenbreker: 5 kilometer aan 6,7 procent. Ook met een gevaarlijke afdaling, want in 2011 viel het peloton in twee stukken en bleven ruim dertig man toen voorop.

‘Van mij hadden ze Le Manie mogen behouden: het kaf werd meer van het koren gescheiden. Bovendien was de stormloop in de finale minder chaotisch, terwijl het de laatste jaren – dat is toch mijn indruk – alsmaar gevaarlijker en nerveuzer wordt. In aanloop naar de Capi’s probeer ik me niettemin bewust uit het gewoel te houden. Alweer om energie te sparen: niet alleen fysiek, ook mentaal – zeven uur lang hypergefocust zijn, dat kan niemand. Pas op de Capo Berta schuif ik op, richting de eerste twintig van het peloton. De lastigste van de drie Capi’s immers, en het moment waar velen voelen: niet voor mij vandaag…

‘Op de Capo Berta staan ook telkens veel toeschouwers. En rijden we elke keer door een wolk van rook, afkomstig van vuurpijlen afgestoken door Italiaanse tifosi. Sowieso is de publieke belangstelling in de dorpjes en stadjes langs de kust vrij groot. Veel meer dan in het binnenland, waar je alleen aan punten nabij de op- en afritten van de autosnelweg fans, die continue afsnijden, ziet staan.’

Cipressa

‘Op de top van de Capo Berta is het zaak om vooraan te zitten: er volgt immers een heel technische afdaling, met een verraderlijke ’terugdraaibocht’, waar al veel renners tegen de grond zijn gesmakt. Negen kilometer later begint bovendien de Cipressa, en stijgt de nervositeit en de snelheid nog meer. De moeilijkheid van dat positioneren: als je niet goed timet, een kilometer te vroeg versnelt, kan je aan de voet al weer in vijftigste positie zitten – zoals ik in mijn eerste editie in 2009 heb ervaren. Daarom is meewind langs de kust ook beter: het gaat sneller, waardoor er minder golven van achteraan het peloton je kunnen overspoelen.

‘De Cipressa, 5,6 kilometer aan 4,1 procent, hakt er ook al in, na zes uur. Bij mijn eerste deelname, in 2009, moest ik er daar af, samen met ene Lance Armstrong. Voorin blijven is ook op de klim noodzakelijk, in de afdaling rekt het peloton immers opnieuw helemaal uit. In 2017 zat ik beneden zo iets te ver en schoot ik er zo af. Ik eindigde op 4 minuten… Ik had het moeten weten, want in de fameuze sneeuweditie van 2013 hebben Philippe Gilbert en ik daar de goeie vlucht gemist. We zaten nochtans in vijfde, zesde positie, maar de eerste vier konden profiteren van het zog van de motoren, en snelden weg. We kwamen twintig meter te kort, anders waren Phil en ik mee in de groep met Ciolek ( de latere winnaar, nvdr) Cancellara, Chavanel en Sagan. Soms hangt het echt van de kleinste details af.’

Poggio

‘Geen detail, maar cruciaal, zeker richting de Poggio: blíjven wringen en focussen. Niet simpel na goed 280 kilometer. Als de benen tegenstribbelen heb je ook rapper de neiging om je te laten afzakken, op te geven in je hoofd. Fout! Je moet denken: nu zit iedereen kapot, ik ben niet slechter dan een ander. En zo blijven vechten, want hoe meer vooraan je aan de Poggio begint, hoe beter. De klim op zich stelt nochtans weinig voor: 3,7 kilometer aan 3,7 procent, maar achteraan beginnen kan betekenen dat je door de hoge snelheid – ruim 35 kilometer per uur – op de top twintig meter tekortschiet om mee te zijn met de kopgroep. Of er hoogstens nét nog aanhangt. Opschuiven is dan bijna onmogelijk, zoals ik in 2014 met mijn toenmalige Lottokopman André Greipel heb meegemaakt: die had zich in aanloop naar de Poggio laten wegzetten, waardoor we als 25e bovenkwamen. En als 23e en 24e finishten in Sanremo… Weliswaar in de kopgroep, maar meesprinten zat er niet meer in. Het verschil: in 2016 rondde ik als tiende de top – mijn beste beklimming ooit – en werd ik derde in de sprint.

‘Die positionering op de Poggio is zo cruciaal omdat door de vele haarspeldbochten ook daar een rekkereffect ontstaat. Als er iemand voor jou moet lossen en een gat laat vallen, kan het over zijn, zelfs met goeie benen – zéér frustrerend. Belangrijk daarom om een goed wiel te kiezen. Vorig jaar heb ik me bijvoorbeeld achter Alexander Kristoff en zijn UAE-ploegmaat Ben Swift gezet. In 2014 eerste en derde, sprinters die de Poggio aankunnen dus. Tot de finish heb ik Kristoffs wiel niet meer gelost: hij eindigde als vierde, ik als vijfde.

De Belgische specialist van Milaan-Sanremo: hoe Jürgen Roelandts de Primavera aanpakt
© BELGAIMAGE

‘Van groot belang op de Poggio, ook in de afdaling, is de wind. Zit die in de rug, dan ligt de snelheid nog hoger, en hebben de punchers meer kans om op het steilste stuk van acht procent, zo’n zevenhonderd meter voor de top, een kloof te slaan. Daarom was het nummer van Nibali vorig jaar zo straf, want de wind blies pal op de kop. Ongelofelijk dat die heeft standgehouden tot de eindstreep, zoals ook Kwiatkowski, Sagan en Alaphilippe in 2017 voorop bleven na hun aanval op de Poggio. Twee keer op rij geen sprint dus. Maar ook dat is Milaan-Sanremo, hé: in de laatste tien kilometer kan élk moment de beslissing vallen. Zoals Cancellara het ooit omschreef: 280 kilometer lang schud je met de champagnefles, maar je weet nooit wanneer de kurk eruit zal vliegen.

Van mij hadden ze Le Manie mogen behouden: het kaf werd meer van het koren gescheiden.

Jürgen Roelandts

‘Nibali had zijn zege ook te danken aan zijn dalerscapaciteiten, want even belangrijk als de klim van de Poggio is de bochtenrijke afdaling. Hoewel ik die intussen goed ken, kijk ik vooraf altijd in het roadbook, als opfrissing. Vooral om dat gevaarlijke punt nog eens in te prenten: de vierde bocht, draaiend naar links, kort erna gevolgd door een rechtse, die korter afdraait dan je zou vermoeden. Bijna elke keer wordt er daar gevallen. Ik nog niet, maar in 2013 wel in de voorlaatste bocht, toen een Team Skyrenner net voor mij onderuit schoof op het natte wegdek. Droog of nat: risico’s moet je nemen in de afdaling, bovendien aan een bijna maximale hartslag. Na elke haarspeldbocht trek je immers weer vol op, tegen je limiet.’

Via Roma

‘Oog voor de bekende fontein van Sanremo, meteen na de afdaling, heb je dan niet. Zaak is vooral om je te concentreren op je positie in de chicane – een linkse, dan rechtse bocht -net na het ingaan van de slotkilometer. Je kan daar eventueel nog opschuiven, maar je moet vermijden dat je, na die razende afdaling, weer een sprintje moet plaatsen, zeker als je op de Via Roma nog écht wil sprinten, na goed 290 kilometer. Eén foute beslissing, even te lang aarzelen en weg zijn je podiumkansen. In 2015 bleef Tony Gallopin, mijn Lottoploegmaat die voor mij de sprint moest aantrekken, bijvoorbeeld te lang zitten, waardoor ik ingesloten raakte en niet verder kwam dan een elfde plaats. Anders was ik toen al in de top vijf geëindigd.

De Belgische specialist van Milaan-Sanremo: hoe Jürgen Roelandts de Primavera aanpakt

‘Het moeilijke aan die sprint op de Via Roma, ondanks de vaak beperkte groep van zo’n dertig man: elke keer chaotisch, en telkens anders. De ene keer wordt alles op een lijn getrokken, de andere keer, zoals vorig jaar, zit alles meer op een ‘bolleke’, door de tegenwind. Weinig sprinters hebben ook nog twee of drie ploegmaats bij zich, zodat er geen treintjes gevormd worden. Bovendien knikt de Via Roma heel licht omhoog, nét voldoende om stil te vallen na 290 kilometer. Die afstand maakt de sprint ook anders dan een massasprint na tweehonderd kilometer. Zie maar hoe de nochtans goed gepositioneerde Elia Viviani vorig jaar compleet stilviel. Niet alleen de pure sprintsnelheid, ook de weerstand en uithouding is van tel – en dan drijf ik boven.

‘Al die puzzelstukjes, die je van voor de Turchino legt, moeten dus samenvallen. De reden waarom niemand de dubbel gerealiseerd heeft sinds Erik Zabel in 2000 en 2001? Misschien. Ik weet alleen dat als ík wil winnen alles moet meezitten: een snelle, harde race, met meewind en slecht weer, de rapste sprinters die gelost zijn… Een beetje meeval ook, zoals in 2016, toen ik na de val van Fernando Gaviria en de daaropvolgende aarzeling vanop 350 meter aanzette. Vijftig meter voor de finish, dacht ik: het is binnen! Tot Arnaud Démare en Ben Swift me passeerden…

‘Aanvankelijk was ik blij met mijn derde plaats, tot enkele ploegmaats me zeiden dat ze Démare op de Cipressa aan de ploegauto hadden zien hangen – volgens zijn Strava- account had hij er zelfs de snelste tijd neergezet… Zo niet, dan had hij nooit voor de zege gesprint en zou ook Swift me niet meer hebben ingehaald. En dan had ik nu een monument op zak. Misschien hadden ze dan over twintig jaar nog altijd gesproken over ‘ Jürgen Roelandts, de laatste Belg die de Primavera won’, zoals nu Andrei Tsjmil ( winnaar in 1999, nvdr) of Fons De Wolf ( 1981, nvdr) elk jaar worden aangehaald.

‘Door het manoeuvre van Démare mis ik nu die kroon op mijn carrière. Maar wat niet is, kan nog komen. Bij mijn nieuwe team Movistar krijg ik dit jaar, ondanks de aanwezigheid van Alejandro Valverde, allicht een beschermd statuut. Opvallend: pas voor de tweede maal in mijn carrière – alle andere keren, bij Lotto en BMC, moest ik werken voor Gilbert, Greipel, Van Avermaet… De enige keer dat ik wél kopman was? Niet toevallig die editie in 2016, waarin ik derde werd, en had kunnen winnen…’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content