‘Menselijkheid staat bij mij toch iets hoger dan de sport’

© BELGAIMAGE

Een stoere vitrine met een gevoelige kant. Een wandeling door het leven van Kenneth Vermeer.

De doelmannen van Club Brugge, tot in den treure werden ze dit seizoen geanalyseerd. Flaters als running gag die blauw-zwart de titel zouden kosten. Te jong en te onervaren ( Ethan Horvath en Guillaume Hubert), te laat in ere hersteld en vertrokken ( Ludovic Butelle) of te onzeker ( Vladimir Gaboelov). Kenneth Vermeer (32) wíst dat ook hij onder een vergrootglas zou worden gelegd. ‘De club had net Vladi aangetrokken en ik was niet zeker dat ik hier zou spelen. Maar ik wist ook wat ik kon. Als speler en als mens moet je vertrouwen in jezelf hebben.’

Het was de bedoeling om maar één seizoen te keepen, want als veldspeler kon ik aardig met een balletje overweg.’ – Kenneth Vermeer

Dat straalt hij ook uit. Stevige handdruk, stoer getrimde baard, kakigroene bomberjack, getatoeëerde armen en rug. Helemaal vol. ‘Als je er maar geen spijt van krijgt’, zei zijn moeder toen hij op zijn zestiende een panter op de linkerarm wilde zetten. Dat kreeg hij niet. Er kwamen er steeds bij. De naam en geboortedatum van zijn zoontje Jamarion Amaury, sterren, rozen of een engel, met de naam van zijn oma in verwerkt. Want achter de stoere vitrine zit een gevoelige kant.

Hij krijgt het zelfs even moeilijk wanneer we willen weten of zijn Amerikaanse buldog mee naar Brugge is verhuisd. Hij wrijft in zijn rechteroog, de diepe basstem stokt. ‘Ik moest Azaro een paar jaar geleden laten inslapen. Een tumor naast het hart. Dat viel me heel zwaar. We zijn tien jaar samen geweest, van toen hij nog een pup was. Een hond is bijna altijd vrolijk. En eerlijk.’

Ze waren onafscheidelijk. Azaro deed hem de moeilijke momenten in het voetbal vergeten en zorgde in zijn huis in Almere voor een sprankeltje zon. ‘Plots begon hij fel te vermageren, daarna kwam hij weer bij. Toen ik de diagnose kreeg, was het eigenlijk afwachten tot het moment dat… Ik weet nog goed dat ik thuiskwam met vers vlees. Normaal is dat binnen de minuut op, maar hij keek er niet eens naar. Dan weet je dat het voorbij is. Ach, dat is het leven.’

Zijn motor, een Harley Davidson, moet hij ook missen. ‘Die staat nu gewoon bij de dealer in Nederland.’ Hij hield ervan om even weg te dromen, vergezeld door het iconische gebrul. ‘Ik had vroeger ook een Kawasaki en een Yamaha, maar naarmate je ouder wordt, heb je het wel gehad met snelheid. Een Harley gaat ook wel snel, maar je krijgt meer een gevoel van rust. En het is gewoon ook een mooi ding.’

Late voetbaldroom

Vermeer groeide op in Amsterdam-West, een smeltkroes van culturen. Niet de meest onveilige buurt van de stad, maar zo nu en dan gebeurde er wel eens iets. ‘Het hangt er toch vooral vanaf waar je zelf mee bezig bent. De jongens met wie ik optrok, wilden alleen maar voetballen. Dan merk je niet zoveel van die andere zaken. Mijn ouders vonden het wel belangrijk dat ik sportte.’

Hij sloot zich aan bij een amateurclubje, maar dat vond hij aanvankelijk maar niets. Hij dolde liever op de pleintjes in West, samen met onder anderen Nigel de Jong en Jeremain Lens, vrienden die in dezelfde buurt opgroeiden. ‘Thuiskomen van school en lekker voetballen. Dat was mijn leven, zonder dat ik er toen van droomde om later in profvoetbal stappen. Dat gebeurde pas later, in de jeugdopleiding van Ajax.’

Dat was op zich al een mirakel. Hij was een jaar of elf toen hij zich bij SC Neerlandia/ SLTO aansloot, een amateurclubje waar hij aan de zijde van Ryan Donk (‘We kennen elkaar al van kleins af’) in de … verdediging speelde. Hij deed het goed, mocht naar de selectiedagen van Ajax, maar werd met een onvoldoende doorgestuurd. ‘Ik kon naar andere BVO’s ( Betaalde Voetbal Organisaties, de Nederlandse profclubs, nvdr), maar ik bleef liever mijn cluppie.’

Daar zette de trainer hem, tot zijn grote verrassing, in het doel. Thuis wisten ze nergens van, tot een oom naar een van zijn wedstrijdjes kwam kijken en zijn vader op de hoogte bracht. Doen wat je graag doet, klonk het. Een jaar erna kon hij opnieuw naar Ajax. En hij mocht blijven. Als doelman. ‘Zo vreemd kan het dus lopen. Het was de bedoeling om maar één seizoen te keepen, want als veldspeler kon ik aardig met een balletje overweg. Maar in de Ajaxjeugd houden ze van zulke keepers.’

Toen zijn ouders scheidden, keerde moeder terug naar Suriname. Vader bleef in Amsterdam en waakte over zijn parcours. ‘Ik vond het wel belangrijk dat ze een normaal contact hadden en goed met elkaar konden opschieten. Kinderen voelen dat. Ze weten en beseffen meer dan je denkt.’

Ook hij zette, toen hij al in het eerste elftal van Ajax voetbalde, een punt achter de relatie met de moeder van zijn zoontje, maar het contact zal nooit vervagen. ‘In de Surinaamse gemeenschap zijn we heel erg op familie gericht. Samen kerst vieren, bijvoorbeeld, met opa en oma. Als het lukt met de school, dan komt mijn zoontje naar Brugge. Of omgekeerd. Dan probeer ik zijn wedstrijdje te zien.’

Zou hij zijn weg, opgeleid worden bij een profclub, aan Jamarion Amaury aanraden? ‘Geen doelmannetje – gelukkig maar. Hij speelt op het middenveld. Maar ja, ik in het begin ook… ( lacht) Hij traint geregeld met de jeugd van PSV mee, maar voorlopig blijft hij gewoon bij zijn amateurclubje in Eindhoven. Dat mag nog een tijdje duren. Plezier beleven en genieten van het spelletje.’

Opgroeien in een cultuur van Het Heilige Moeten, op De Toekomst was het vanzelfsprekend. Moeten winnen, moeten kampioen worden. School, trainen, huiswerk. Elke dag weer, van acht uur ’s morgens tot acht uur ’s avonds. ‘In die eerste jaren was het puur overleven, bikkelen om naar een hoger elftal te mogen overgaan. Dat is, zeker achteraf bekeken, hard voor een kind, maar toen stond ik daar niet bij stil. Ook omdat ik het geluk had dat ik elke stap vlotjes kon zetten. Van de C1 naar de B2, na een half seizoentje weer een stapje hoger, soms mocht ik een team overslaan. Het leven van een volwassene, maar niemand klaagde daarover. En op een bepaald moment begin je wél te dromen van een carrière in het voetbal, word je opgezogen door de cultuur waarin je leeft en is er maar één doel meer: ooit in dat grote stadion mogen spelen.’

Kenneth Vermeer bij Ajax. Altijd een vrolijke jongen.
Kenneth Vermeer bij Ajax. Altijd een vrolijke jongen.© BELGAIMAGE

En hij genoot, ook omdat de jeugdkeepers van Ajax heel breed werden opgeleid en het grootste gedeelte van de tijd met de groep moesten trainen. De erfenis van Stanley Menzo, die in de jaren 80 en 90 Nederland verbaasde met zijn voetballende kwaliteiten en ver van het eigen doel speelde. Zijn opvolger, Edwin van der Sar, trok die lijn in de Amsterdam ArenA door en werd de norm voor de volgende generaties. Vermeer hield van de positiespelletjes met Ryan Babel, Urby Emanuelson of Hedwiges Maduro, alsof hij weer even die veldspeler uit zijn prille jeugd was. Maar, besefte hij tegelijk: ook bij Ajax moet een doelman in de eerste plaats de ballen tegenhouden.

Kabouter of reus

‘Ik had niet echt idolen. Ik ben pas op keepers beginnen te letten toen ik 13 of 14 jaar was. De stijl van Dida sprak me wel aan’, verbaast Vermeer. Morfologisch waren ze nochtans niet te vergelijken. De Braziliaanse doelman van AC Milan en de Seleção torende 195 centimeter boven de grond uit, Vermeer moet het met 13 centimeter minder doen. Klein voor een doelman, het zou hem zijn hele carrière blijven achtervolgen: goede lijnkeeper, onzeker in de lucht.

In de herfst van 2012, toen hij al een beker en twee landstitels met Ajax op zak had, gooide Bild Zeitung in de aanloop naar het Champions Leagueduel met Borussia Dortmund nog wat olie op het vuur: ‘Ajax heeft een dwerg in het doel. Een kabouterkeeper.’ Hij zou die avond een strafschop stoppen…

Twee maanden erna, toen hij onder Louis van Gaal tegen Duitsland zijn interlanddebuut had gevierd, werd hij voor de terugwedstrijd als ‘De reus van Oranje’ aangekondigd. ‘Ik weet zelf ook wel of ik goed of slecht was. Als ik één raad aan de jonge spelers mag geven: probeer zo weinig mogelijk te lezen wat anderen van je vinden. Kritiek kan alleen maar in je hoofd kruipen. Het belangrijkste is dat het team weet wat het aan je heeft.’

Het zijn woorden die de Amsterdammer typeren. Nuchter. Het eigen pad uitstippelen, zoals in de zomer van 2007, toen hij opnieuw derde doelman – na Maarten Stekelenburg en Dennis Gentenaar – zou worden en hij voor een seizoen naar Willem II verkaste. Een goede leerschool voor een 21-jarige doelman. Voetballen in de kelder van de Eredivisie, voor het kritische Tilburgse publiek. ‘Ik zat al drie jaar bij de selectie, maar had slechts één helft ( tegen IK Start in de UEFA Cup, nvdr) gespeeld. Op die leeftijd moet je toch minuten maken. En voetballen met het tweede elftal, dat heb je op een bepaald ook wel gehad. In Tilburg kon ik met volwassen mannen voetballen. Een belangrijk seizoen in mijn ontwikkeling.’

Hij werd, geholpen door de blessure van Stekelenburg, bij zijn terugkeer eerste doelman en mocht van Marco van Basten blijven staan. Hij zette onder Frank de Boer tijdelijk een stapje terug, waarna hij Ajax als titularis naar twee opeenvolgende titels leidde, en wéér werd gepasseerd – dit keer door Jasper Cillessen. Toch liet Vermeer zich nooit op een onvertogen woord betrappen. Hij bleef netjes. Collega’s noemden hem een ‘altijd vrolijke jongen’, de buitenwereld interpreteerde het als een gebrek aan ambitie.

In Almere werd ik vier keer op één dag door de politie tegengehouden. Ik had blijkbaar een te dure auto.’ – Kenneth Vermeer

‘Klopt niet’, zei hij aan Voetbal International. ‘Ik kan mijn ‘problemen’ wel in perspectief plaatsen. Kijk wat er gebeurt in het Midden-Oosten, neem die aanslagen in Parijs. Maxime Lestienne van PSV die in korte tijd zijn beide ouders verliest. Dát is erg. Die jongen heeft recht om te klagen, boos of heel verdrietig te zijn. Maar ik? Omdat ik toevallig een keertje reserve sta? Kom op, hè. Laten we alsjeblieft een beetje realistisch zijn. Ik verdien mijn geld met mijn hobby. Moet ik dan boos zijn op een trainer omdat hij de voorkeur geeft aan een andere keeper? Natuurlijk vreet zo’n situatie aan de sportman Vermeer, maar ik vind ook dat het bij je vak van profvoetballer hoort om met tegenslag om te kunnen gaan. Dat kan ik. Gewoon door dingen naar waarde te schatten.’

Kenneth Vermeer bij Feyenoord. Zijn overstap zou hem in Amsterdam nooit worden vergeven.
Kenneth Vermeer bij Feyenoord. Zijn overstap zou hem in Amsterdam nooit worden vergeven.© BELGAIMAGE

Daar denkt hij nu, drie jaar later, niet anders over. ‘Menselijkheid staat bij mij toch iets hoger dan de sport.’ Dat werd bij Feyenoord nog versterkt, toen keepertrainer Patrick Lodewijks zijn vrouw in een auto-ongeval verloor. ‘Als je daarmee geconfronteerd wordt, dan wil ik direct ruilen: laat zijn vrouw leven, ik ga wel bij het tweede elftal voetballen.’

Het ‘verraad’

Ajax zag in 1900 het levenslicht en Feyenoord pas acht jaar erna, maar toen Vermeer in de zomer van 2014 van Ajax naar De Kuip trok, waren slechts acht spelers hem voorgegaan. Eddy Pieters Graafland (1958) en Theo van Duivenbode (1969) werden na winst in de Europacup I (1970) door Het Legioen in de armen gesloten, terwijl Johan Cruijff een seizoen lang werd uitgespuwd, ook al dirigeerde hij de Trots van Zuid in 1984 naar titel én beker. Uitgerekend dat seizoen zakte het toeschouwersgemiddelde naar een bijna historisch dieptepunt, wat Feyenoordspeaker Peter Houtman tijdens de voorstelling van Vermeer nog eens haarfijn uitlegde. Er waren dat seizoen diehards, zo zei hij, die maar één keer kwamen kijken: de dag dat Cruijff geschorst was…

Vermeer wist wat hem te wachten stond, maar had er ‘geen vijf minuten over nagedacht’. Louis van Gaal had nog geprobeerd om hem naar Manchester United te halen, als back-up voor David De Gea, maar hij bedankte. Hij had zijn woord aan Feyenoord gegeven en wilde vooral voetballen. Garanties had hij niet, wel de belofte dat hij een eerlijke kans zou krijgen. ‘Het was misschien de moeilijkste weg, maar je mag nooit bang zijn om zulke stappen te zetten. En bij Feyenoord heb ik weinig tot geen gekke geluiden gehoord.’

Dat was in Amsterdam anders. Zijn overstap zou hem nooit worden vergeven. Bij zijn terugkeer werd hij massaal uitgefloten en beschimpt, tijdens zijn tweede bezoek in februari 2016 – anderhalf jaar na zijn vertrek – hing in een van de supportersvakken een pop met zijn naam en rugnummer 1 met een strop rond de hals aan een koord te bengelen. Hij deed officieel aangifte van bedreiging en belediging. ‘Zulke zaken horen niet thuis in een voetbalstadion, dat wilde ik even aangeven.’

Hij vertelt het verhaal van een namiddag, toen hij met zijn zoon en neefje in de Amsterdamse binnenstad wandelde. ‘Ik kwam nog heel vaak in de stad, maar de meeste Ajaxsupporters deden vrij normaal. Tot er die dag plots eentje een grote mond opzette en dingen begon te roepen. Geen taal geschikt voor kinderen… Toen ben ik toch even op hem afgestapt om te vragen wat zijn probleem was. Hij schrok, geraakte niet meer uit zijn woorden en liep weg. Ik ben sociaal en aardig, maar het moet wel netjes blijven.’

Het is niet zijn wereld. ‘Van racistische gezangen in de stadions krijg ik tijdens de wedstrijd heel weinig mee, maar dan lees je weer de sportpagina’s en denk je: waarom?’ Met onrecht en onverdraagzaamheid heeft hij het moeilijk. ‘Anderhalf jaar geleden werd ik in Almere, waar ik toen woonde, vier keer op dezelfde dag door de politie tegengehouden. Ik vroeg de agent of ik soms op een crimineel leek. Ik had blijkbaar een te dure auto… Alsof een crimineel met een opvallende auto zou rijden.’ Het filmpje ging viraal. ‘Het heeft wel iets teweeggebracht. Sinds die dag ben ik nooit meer aangehouden. Een statement, zonder dat het mijn bedoeling was.’

Want hij hoeft niet zo nodig in de schijnwerpers te staan. Of, zoals Voetbal International hem ooit typeerde: ‘Voor een Amsterdammer is Vermeer opvallend Rotterdams. Eerder nuchter dan opportunistisch, eerder afhoudend dan pontificaal aanwezig. En iemand die gêne voelt om met zichzelf te koop te lopen, dat vooral.’

Hij knikt. ‘Dat zijn de waarden die je van je ouders meekrijgt. Niet te veel willen opvallen, al is dat als doelman niet altijd vanzelfsprekend. Als ik een foutje maak, dan gaat de bal er meestal in. En dan wordt daar weer over geschreven. Dat is soms lastig, ja, maar ik ben vooral blij dat ik hier kan spélen. Goede competitie, fysiek sterker dan de Nederlandse. Elk team kan het je hier lastig maken.’

Veel heeft hij niet nodig om gelukkig te zijn. Een appartementje in de binnenstad waar hij elke dag zelf zijn potje kookt. ‘Mijn moeder leerde me koken toen ik twaalf jaar was. Rijst of pasta met groenten en kip. Lekker gezond, maar het mag wel pittig zijn. Wij, Surinamers, houden wel van een beetje peper’, lacht hij. En van de Bijbel, zijn spirituele gids die hem door het leven leidt. ‘Ik ben gedoopt en katholiek opgevoed. Ik lees elke avond de Bijbel en als ik kan, ga ik naar mijn kerk in Amsterdam. In Brugge heb ik nog geen dienst bijgewoond. Misschien moet ik dat maar eens doen.’

Vier titels in de ArenA

Kenneth Vermeer speelde 139 wedstrijden voor Ajax, waarmee hij in 2010 de KNVB Beker won en vier keer kampioen werd (2011, 2012, 2013, 2014). ‘Na mijn achillespeesblessure in de zomer van 2010 was ik maanden out. Tot Maarten Stekelenburg zich ook blesseerde en ik, na amper een weekje training, plots opnieuw in de basis stond en we kampioen werden’, zegt Vermeer, die tijdens de volgende twee kampioenenseizoenen de voorkeur kreeg op Jasper Cillessen. In zijn laatste kampioenenjaar waren de rollen omgekeerd en speelde de Amsterdammer slechts tien competitiematchen, waardoor hij het WK in Brazilië aan zijn neus zag voorbijgaan. ‘Als ik terugkijk, dan had ik in de vier landstitels toch een groot aandeel.’

Beker en titel met Feyenoord

‘Elke club zou een doelman als Kenneth Vermeer in de ploeg willen hebben’, zei Giovanni van Bronckhorst na zijn eerste maanden als T1 in De Kuip, waar de Amsterdammer 84 wedstrijden zou spelen. In 2016 won hij zijn tweede KNVB Beker, maar na een zware achillespeesblessure bleef zijn aandeel in de landstitel van vorig jaar – de eerste sinds 1999 – beperkt tot één wedstrijd. En toch: de ontvangst op de Coolsingel was er eentje om in te lijsten. ‘Toen we de beker wonnen, was het al zo druk, maar vorig jaar was echt niet normaal. Dan pas besef je wat die club voor de stad Rotterdam betekent. Heel mooi om te kunnen meemaken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content