Eddy Merckx: vanwaar de liefde voor RSC Anderlecht?

© Belga Image
Jonas Creteur
Jonas Creteur Sportredacteur bij Knack.

Zondag wordt een speciale dag voor Eddy Merckx: 50 jaar geleden behaalde hij, op de Blockhausbeklimming, zijn eerste ritzege in de Giro, en als Anderlechtfan kan hij een nieuwe titel vieren. Vanwaar die liefde voor paars-wit? Hij legde het ooit uit aan Sport/Voetbalmagazine.

‘Mijn eerste wedstrijd als échte supporter van Anderlecht was het debuut van Paul Van Himst als hoofdcoach: in 1982, op verplaatsing bij het Finse Koparit Kuopio. Paul volgde op maandag Tomislav Ivic op, die ontslagen werd wegens zijn eigenzinnige keuzes. Constant Vanden Stock wist dat ik goed bevriend was met Paul en nodigde me uit om mee te gaan naar Finland. We moesten ’s anderendaags al vertrekken, maar dat was geen probleem.

‘Die dinsdagavond zal ik nooit vergeten. Na de officiële receptie nodigde het bestuur van Kuopio ons uit naar de sauna. Een traditie blijkbaar. Mijnheer Constant reageerde verrast – wa bringen ze ier na af? – maar liet zich, samen met het hele Anderlechtbestuur, toch overtuigen. Na de sauna, rond middernacht, zijn Michel Verschueren en ik nog poedelnaakt in een vlakbij gelegen meertje gesprongen. Bij nul graden! We waren rap afgekoeld. (lacht)

‘Als kind was ik nochtans geen Anderlechtsupporter. Ik voetbalde vanaf de miniemen bij White Star Woluwe en daar was paars-wit de aartsvijand, hé. Volledig anti was ik echter niet. Alleen tegen White Star móést Anderlecht verliezen. Maar die wens kwam niet vaak uit. (lacht)

‘Ik heb nooit veel matchen gespeeld, want ik had mijn identiteitskaart verloren en die moest je voor de wedstrijd kunnen voorleggen. Mijn vader had geen tijd om naar het gemeentehuis te gaan en om de boete van twintig frank per match te betalen hadden we de middelen niet. Toen ik bij de nieuwelingen begon te koersen, stopte ik met voetbal, maar ik bleef ook tijdens mijn wielercarrière supporter van Royal Racing White, de fusieploeg van Racing Club en White Star.

‘Ook na de fusie met Daring Molenbeek, in 1973, ging ik vaak naar RWDM. ’s Winters trainde ik zelfs geregeld mee, tot jolijt van de spelers. Ik werd ook beheerder van de club, al was dat maar een titel, want veel tijd had ik niet. Na de succesperiode, met de titel in 1975 en de halve finale van de UEFA Cup in 1977, werd Jean Gooris, covoorzitter en een goeie vriend, aan de kant geschoven. Jean-Baptiste L’Ecluse, een Daringman, wilde het alleen voor het zeggen hebben… Schandalig! Ik heb er nooit meer een stap binnen gezet.”

Ge zijt zot

‘Omdat ik niet wilde dat mijn zoon Axel zou koersen, heb ik hem in 1978 – hij was toen zes jaar – zonder dat hij het wist ingeschreven bij Anderlecht. Mijn neef voetbalde er bij de jeugd en Paul Van Himst was trainer van de UEFA’s. Geen moeilijke keuze dus. Ik ging, als mijn agenda het toeliet, zo veel mogelijk naar Axel kijken. Af en toe ook eens naar de eerste ploeg, op verzoek van Paul, maar dan als neutrale toeschouwer. Ik probeerde hem ervan te overtuigen dat hij hoofdcoach zou worden, maar dat geloofde hij niet. Ge zijt zot. Tot Ivic ontslagen werd…

‘In die periode ben ik via Paul ook bij de veteranen van Anderlecht begonnen. Paul moest rap stoppen door een slechte heup, maar ik heb nog tien jaar gespeeld met Georges Heylens, Jacques Teugels, Jean Plaskie, Jean Cornelis… Half rechts, op het middenveld. Verdedigend goed, fysiek sterk, geen dribbelaar, maar ik kon wel een bal van op dertig meter op iemands plastron leggen. (lacht)

‘Hoewel Paul in 1983 de UEFA Cup won en twee jaar later de titel vierde, werd hij het seizoen daarna ontslagen. De liefde voor Anderlecht raakte een beetje bekoeld. Het fanatieke was er van, ook nu nog. Ik geniet van een zege, maar zal na een nederlaag geen nachten wakker liggen. Ik kan dat goed relativeren. Op naar de volgende match! Het wielrennen heeft ook nog altijd voorrang.

‘Ik ben een voetballiefhebber, maar geen kenner zoals Paul. Tijdens een match is hij mijn commentator. Hij ziet dingen die ik niet zie, zoals ik in de koers dingen opmerk die ik aan hem uitleg. We zijn complementair, hé.

‘Tijdens een spannende wedstrijd ben ik vrij zenuwachtig. Niet dat ik continue roep, maar als de scheidsrechter blundert, kan ik mij ferm opwinden. Meer zelfs dan toen Axel koerste. Raar, hé, zeker omdat die nervositeit na de match meteen verdwijnt. Dan drink ik op mijn gemak een glas in de loges.

‘Toen Paul trainer was, ging ik soms naar de kleedkamer, maar nu wil ik mij niet opdringen. Op Europese verplaatsingen gaan we nog altijd mee, maar houden we bewust afstand met de spelers.’

Oorlog

‘Het enige wat me stoort aan voetbal is de agressiviteit. Na de beruchte tackel van Axel Witsel op Marcin Wasilewski had ik toch even een degout. Ook het hooliganisme vind ik verschrikkelijk. Bezoekende supporters die onder politiebegeleiding naar hun vak gebracht worden, het is precies oorlog.

‘In 2006 hebben Paul en ik na de Champions Leaguematch op AC Milan zelfs eens een Anderlechtsupporter moeten redden toen Italiaanse hooligans op hem aan het kloppen waren. Tot bloedens toe! Beesten waren het! Ik ben er nog achter gelopen, maar de vogels waren gaan vliegen.

‘Anderlecht wordt bestempeld als een afstandelijke, kille club, de ploeg van de hoofdstad, maar dat heb ik nooit zo ervaren. Het publiek is wel kritischer dan dat van Club Brugge of Standard, maar de mentaliteit bij het bestuur is zeker niet hovaardig. Roger Vanden Stock, Herman Van Holsbeeck: allebei heel warme mensen. Toen mijn moeder overleed, stuurde het hele bestuur mij een brief om zijn medeleven te betuigen. Een mooi gebaar.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content