Real – Barça: de politieke historie van de Clásico

© BELGAIMAGE
Sam Ooghe Medewerker van Sport/Voetbalmagazine

Zaterdag bekampen Real Madrid en Barcelona elkaar in wat veel meer is dan zomaar een voetbalwedstrijd. De match torst het gewicht mee van honderd jaar aan iconische duels, politieke recuperatie en legendarische spelers. Maar wat is mythe, en wat is waarheid?

Spanje bloedt. Op 1 oktober, tijdens het ongrondwettelijke referendum voor Catalaanse onafhankelijkheid, viel de Spaanse militaire politie haar eigen burgers aan. Mensen, jong en oud, die niet meer wilden dan een stem uitbrengen, kregen wapenstokken en pepperspray te verduren. 844 Catalanen raakten gewond. ‘Onbegrijpelijk’, was de teneur. ‘Hoe kan dit gebeuren in Europa?’

Spanje torst een loodzware erfenis, met meer dan één schandvlek. Het land was een monarchie, dan een democratische republiek, kwam in een burgeroorlog terecht, en was een dictatuur tot 1975. Het eeuwige twistpunt, ongeacht de staatsvorm: hoeveel macht krijgen de regio’s? In Catalonië, het Baskenland en Galicië klinkt al eeuwenlang de roep om meer bevoegdheden en zelfs onafhankelijkheid. Daartegenover staat een sterke Spaanse staat die separatisten bekijkt als landsverraders. Madrid schuwde het geweld nooit om haar wil op te leggen tegen onafhankelijkheidsstrijders. Wat op 1 oktober van dit jaar gebeurde, tijdens het illegale referendum, valt dus niet te onderschatten. De politiemannen sloegen geen nieuwe wonden; ze reten er oude open. Dat premier Rajoy de charges van de politie goedkeurde, zegt eigenlijk alles.

Dat Franco Real gebruikte als uithangbord, is logisch – elke politicus wil zich vereenzelvigen met succes.

Terwijl de politiemannen het referendum probeerden te verhinderen, speelde FC Barcelona in een leeg Camp Nou tegen UD Las Palmas. Op het scorebord prijkte ‘Democrácia’, en Gerard Piqué, een uitgesproken Catalaan, stond de pers na de wedstrijd huilend te woord. Las Palmas daarentegen, speelde voor de gelegenheid met een Spaans vlaggetje, geborduurd in het shirt. Javier Tebas, de extreemrechtse en pro-Spaanse voorzitter van de profliga, stond het ze graag toe. Enkele weken later liet hij zich opmerken in een mars tegen Catalaanse onafhankelijkheid. Hij zou supporter zijn van Real Madrid.

30 mei 1957: generaal Franco overhandigt de beker van Europacup I aan Miguel Muñoz, de toenmalige kapitein van Real Madrid.
30 mei 1957: generaal Franco overhandigt de beker van Europacup I aan Miguel Muñoz, de toenmalige kapitein van Real Madrid.© BELGAIMAGE

De politici in Spanje kijken met argusogen naar de ontwikkelingen in de voetbalwereld. Want, daar lijkt iedereen het over eens, voetbal en de Spaanse samenleving zijn innig verbonden. Supporteren voor Real of Barça, betekent ook een ideologische strekking aanhangen. Barcelona betuigde in een officieel bericht bijvoorbeeld zijn steun aan het referendum; en nauwelijks enkele dagen later rolde ‘Qué viva España’ van de tribunes van het Bernabéu, een stadion dat vernoemd is naar de legendarische voorzitter die tijdens de burgeroorlog als vrijwilliger in het fascistische leger van generaal Franco stapte. Barça is links en Catalaans, Real is rechts en centralistisch. Of dat is toch het beeld. Een eenvoudig beeld, want zo hebben we het graag – maar of het klopt, is een ander verhaal.

Paardenmest

De eerste wedstrijd tussen Real en Barça vindt plaats in 1902, in een radicaal andere context dan de clásico van zaterdag. Dit weekend zullen een half miljard liefhebbers de wedstrijd bekijken, van wie 100.000 in het Bernabéu. De spelers van 1902 doen het met minder glamour. Ze spelen in een stadion waar paardenraces plaatsvinden, voor enkele honderden nieuwsgierigen in een match opgedragen aan de nieuwe koning, Alfonso XIII. Het veld is onbespeelbaar en zelfs gevaarlijk, aangezien er nog paardenuitwerpselen liggen, waardoor de spelers het risico lopen op tetanus. Enkele kranten schrijven een kort verslag over de wedstrijd, waarbij ze de regels van ‘die merkwaardige sport, geïmporteerd door buitenlanders’, nog moeten verduidelijken voor de lezers. Barça wint met 1-3.

17 februari 1974: Johan Cruijff en Barcelona vernederen Real Madrid in eigen stadion met 0-5. De Nederlander krijgt het aan de stok met de ordetroepen.
17 februari 1974: Johan Cruijff en Barcelona vernederen Real Madrid in eigen stadion met 0-5. De Nederlander krijgt het aan de stok met de ordetroepen.© BELGAIMAGE

Terwijl het voetbal evolueert van eigenaardig spelletje naar volkssport, verandert ook de Spaanse samenleving. Europa is een ideologisch kruitvat. Na WO I neemt de polarisering tussen links en rechts toe. Er is geen middenweg, enkel onbegrip en een sluimerende oorlog.

Net in die periode wordt voetbal razend populair. De meest succesvolle club is met voorsprong Athletic Bilbao. Van spanningen tussen Real en Barça is dan nog geen sprake. Er is geen eeuwige strijd, zeker niet van het begin: de eerste dertig jaar van de clubs verlopen zonder problemen of politisering. Wel is het zo dat Barça opgericht wordt door een Zwitser, Joan Gamper, die gek is van Catalonië en in de beginselverklaring steun aan de Catalaanse zaak laat opnemen. Maar daar wordt nauwelijks naar gehandeld. Real Madrid, van zijn kant, wordt zelfs opgericht door een Catalaan en leidt een onopvallend bestaan.

Voor veel supporters in Catalonië en Madrid is de clásico een kapstok om hun politieke frustraties en wensen aan op te hangen.

In 1936 barst de Spaanse burgeroorlog los. Het is geen strijd tussen Catalonië en Madrid, maar tussen twee zuiver ideologische blokken. Rechts, met de Kerk, het leger en fascisten, en links, met vakbonden, republikeinen en communisten. Het wordt de generale repetitie voor WO II – Hitler test zijn luchtmacht onder meer op het dorpje Guérnica.

Tijdens die jaren wordt het startschot gegeven van de rivaliteit. Josep Sunyol, de voorzitter van Barcelona, wordt in 1936 met een schot in het achterhoofd afgemaakt door een fascistische militie. De moord op de voorzitter wordt later hét symbool voor de strijd van Barcelona, voor de eeuwige slachtofferrol van een team dat moet vechten tegen het onrecht van de staat.

Het team van Franco

Generaal Franco leidt rechts in 1939 naar de overwinning in de burgeroorlog en zal bijna veertig jaar aan de macht blijven. Hij regeert met ijzeren hand, volgens één principe: Spanje boven. Het Baskenland, Catalonië en Galicië verliezen al hun rechten. Het Catalaans wordt verboden, boeken worden verbrand, de geschiedenis wordt ontkend. Critici worden bedankt met een executie en een plekje in een massagraf.

Tijdens Franco’s dictatuur groeit Real Madrid uit tot de meest succesvolle club van het land – van de hele wereld zelfs. Het is Franco’s club, hoor je nog steeds in Barcelona. Hij kocht de titels, zette Real in een zetel – en Madrid deed gretig mee, zo klinkt het. Eén wedstrijd is in dat verhaal cruciaal: de return van een bekermatch in 1943. Madrid wint met 11-1.

In de heenmatch had Barcelona Madrid thuis met 3-0 verslagen. Dit is niet meer de sport van 1902, met spelers die ploeteren in paardenmest voor enkele nieuwsgierigen. De tribunes in Barcelona zitten afgeladen vol en de sfeer is beladen. Voor het eerst gebruikt een journalist de term ‘heksenketel’ voor een stadion. Real speelt bruut en defensief, de fans fluiten en gooien voorwerpen op het veld. Vandaag banaal, maar niet in 1943.

Het regime legt Barça een monsterboete op, en de pers start een ware haatcampagne voor de terugmatch, waar de Realfans de ‘heksenketel’ moesten evenaren. En of dat gebeurt. De supporters van Real krijgen allemaal een fluitje en gooien met munten naar de Barçadoelman. En het ergste: de wedstrijd is volledig gepolitiseerd. Politiemannen en militairen snauwen de Catalaanse bank toe dat ze zullen verliezen. Een hooggeplaatste militair komt de kleedkamer van Barça binnen, met een duidelijke boodschap: ‘Verliezen, of anders…’

Het moet een traumatiserende ervaring geweest zijn voor de spelers, in de context van een bloederige dictatuur. Barça slikt maar liefst elf goals, het laat zich naar de slachtbank leiden. In de laatste minuut scoort het team de 11-1, voor velen een symbolische daad van rebellie om te tonen dat ze wel degelijk konden voetballen. Voor Barça is de 11-1 de eerste van vele matchen tegen het regime die het niet mócht winnen.

Wat vaak vergeten wordt, is dat het regime niet opgezet was met de wedstrijd. De bekommernis van Franco en de zijnen was nooit om Catalanen en Basken belachelijk te maken, maar om de schijn van eendracht en harmonie te behouden, om te doen alsof separatisme niet eens bestond. Voetbalploegen moesten elkaar en de generaal respecteren. Onlusten in de tribunes werden niet gedoogd door de politie, en het regime verbood de pers om te berichten over protesten.

Ook nu, na de veelbesproken 11-1, doet Franco vooral aan ‘damage control’. Er wordt een lachwekkende ‘Vredesbeker’ in het leven geroepen, waar bestuur en spelers van Real en Barça elkaar bloemen overhandigen, en een wedstrijd afhaspelen. De foto’s worden gretig verspreid – het is zuivere propaganda. Geen propaganda pro-Madrid, maar pro-Spanje. Het land waar alles goed gaat, waar niemand twijfelt aan het regime.

De blonde pijl

Tussen 1939 en 1954 houdt Franco het land in een stevige greep; er vallen tienduizenden doden. Maar wat opvallend is: in die periode wint Real geen enkele titel. Barcelona domineert, vooral met László Kubala, die overgelopen is uit het communistische Hongarije, en eigenlijk niet mag spelen. Franco zelf regelt zijn papieren, en bezorgt Barça zo indirect een eerste glorieperiode – er wordt weleens gezegd dat het is omdat zoveel mensen Kubala wilden zien spelen, dat Barça Camp Nou moest bouwen.

Het is past met de komst van ‘de blonde pijl’ Alfredo Di Stéfano, in 1953, dat alles verandert. Di Stéfano is een Argentijn, nog beter dan Kubala, wordt gezegd. Hij staat onder contract bij River Plate, maar is uitgeleend aan het Colombiaanse Millonarios. Barça bereikt een akkoord met River Plate, maar ook Real springt letterlijk op de boot. De Madrilenen hebben een akkoord met Millonarios. Een patstelling is het gevolg. Zowel Barcelona als Real claimen de speler en vallen in openlijke ruzie – iets dat het regime kan missen als kiespijn.

Daarom beslist het regime over het lot van de speler via een bizarre constructie. Di Stéfano moet het ene seizoen voor Madrid spelen, het andere voor Barça. ‘Wie dit beslist heeft, kent niets van voetbal’, zegt Di Stéfano zelf. Uiteindelijk blijft Di Stéfano voor Madrid spelen na het eerste seizoen. Voor Barça is het duidelijk: Franco heeft ervoor gezorgd dat Di Stéfano niet bij de club speelt. Hun makelaars zouden onder druk gezet zijn: de superster moést naar Real.

Met Di Stéfano in de rangen wordt Madrid de grootste club ter wereld. Ze winnen de Europacup vijf jaar op rij, en Di Stéfano wordt topschutter aller tijden. De timing kan tellen. Tegen de jarig zestig staat West-Europa in bloei. Huisvrouwen krijgen wasmachines en stemrecht, vaders krijgen televisies en steeds meer mensen rijden met de auto. Daartegenover staat Spanje. Een gesloten land, een dictatuur te midden van democratieën. Een anachronisme.

Diplomatieke missies

Net in die context verovert Real Madrid Europa. Ze komen in Roemenië, in België, in het Verenigd Konkrijk, in Italië. En ze winnen, keer op keer. Madrid wordt meer dan een club. Het team vertegenwoordigt Spanje in het buitenland. Het is een godsgeschenk voor Franco: een team uit zijn hoofdstad dat de wereld verovert. Real doet uitschijnen dat het met Spanje toch zo slecht niet gaat. Dat fascistische, gesloten land, kan zo erg niet zijn als ze zo’n briljant team afleveren, met knappe, jonge voetballers.

Gretig hangt Franco zijn kar vast aan die van Real, een team dat succes ademt. De regimeleden zijn steeds vaker in het Bernabéu te vinden, en hooggeplaatsten reizen mee met Real naar het buitenland. De Europese verplaatsingen worden letterlijk diplomatieke missies.

Het is niet verrassend dat Barça beweert dat Real Franco’s team was. Dat was ook zo, in zekere zin. Maar de tijdsrelatie is cruciaal. Real kwam uit een mager tijdperk, tot Santiago Bernabéu overnam. Hij spijsde de clubkas, deed slimme transfers, en gaf een idee en een ziel aan de club. De eerste successen zijn op zijn conto te schrijven, en die van Di Stéfano.

Dat Franco Real daarna gebruikte als uithangbord, is logisch – elke politicus wil zich vereenzelvigen met succes. Of hij de competitie manipuleerde, is twijfelachtig. Zoals al gesteld: Real behaalde zijn grootste successen in Europa, net zoals vandaag. En daar had Franco nauwelijks macht. De dictatuur was ook geen geoliede machine. Veel mislukte. De schijn van eendracht ophouden was al een zware taak – laat staan een alsmaar professionaliserende sport systematisch manipuleren. Dat Bernabéu vaak in openlijke ruzie viel met regimeleden, is ook veelzeggend.

Real had op zich weinig in de pap te brokken. Het was onmogelijk om regimeleden te weigeren in de tribune. Het klopt dat Real zich nooit actief verzet heeft tegen de dictatuur, maar ze beschouwde dat nooit als haar taak. Vandaag aanvaardt het team ook de monarchie, net zoals ze een republiek zou dulden. Maar ook dat, het systematisch steunen van het systeem, is een politieke keuze. Het doel: de machthebbers te vriend houden. Dat ook vandaag het volledige koningshuis en de premier Realfans zijn, wil niet zeggen dat La Liga omgekocht is. Maar dat de club op politieke niveau op goodwill kan rekenen, is zeker.

De Catalaanse club

Tegen de jaren zeventig verslapt de greep van de generaal. In 1970 rollen van de tribunes in Bilbao zelfs protestzangen tegen het regime – iets dat twintig jaar eerder ondenkbaar was. In Barcelona komt het nooit zover. Wel groeit rond de club een idee, een politieke beleving. Barcelona wordt ‘més que un club‘, meer dan een club. Barça wordt een beweging die strijdt voor Catalaanse onafhankelijkheid.

De directie, waar jarenlang door het regime gekozen militairen in zetelen, draagt die boodschap zelden uit. Het zijn de supporters die dat gevoel zelf ophangen aan de club. Camp Nou wordt een broeihaard van verzet en vernieuwing, een bron van ongemak voor politiek Madrid. En dat wordt intenser wanneer Johan Cruijff arriveert, een genie uit Amsterdam. Hij is de stuwende kracht achter de sportieve revival van FCB, dat jarenlang kampte met een inferioriteitscomplex. In 1974 klopt Barça Real met 0-5, met een briljante Cruijff als beste speler. Na het laatste fluitsignaal barst een volksfeest los. Volgens een peiling beschouwen Barçafans die wedstrijd nog steeds als ‘een overwinning tegen Franco’.

Straatkunst in Barcelona: Lionel Messi en Cristiano Ronaldo kussen elkaar.
Straatkunst in Barcelona: Lionel Messi en Cristiano Ronaldo kussen elkaar.© BELGAIMAGE

In 1975 sterft Franco. Onder de democratische monarchie krijgen de Catalanen en Basken hun cultuur en bevoegdheden terug. Ook FCB evolueert snel, en wordt dé uitgesproken Catalaanse club. Veel hangt evenwel af van de voorzitter. Josep Nuñez rept bijvoorbeeld geen woord over de Catalaanse zaak, en weigert in 1996 een herdenking te organiseren voor de doodgeschoten voorzitter Sunyol. Joan Laporta doet dat later wel, en doet in zijn speech alsof Sunyol altijd al het symbool geweest is van de club. Dat was misschien zo voor de fans, maar lang niet voor de club als instituut. Vandaag is het alvast overduidelijk: de clubleiding staat als één man achter de Catalaanse zaak. En de separatistische politici, Puigdemont voorop, staan achter FCB.

Politieke kapstok

De clásico draait rond symboliek, en symboliek houdt altijd een verarming van de realiteit in. Voetbalclubs zijn meervoudig. Natuurlijk heeft Real ook linkse supporters, en Barcelona telt veel fans die niet opgezet zijn met het nieuwe Catalanisme van hun clubleiding. Zeker met de globalisering van de sport, komt het eenvoudige beeld van links-rechts in het gedrang. Maar dat neemt niet weg dat de teams wel degelijk een historische erfenis dragen. En dat het voor veel supporters, in Catalonië en Madrid, wél een kapstok is om hun politieke frustraties en wensen aan op te hangen.

Twee dagen voor de clásico van zaterdag zullen de Catalanen naar de stembus getrokken zijn om een nieuw parlement te kiezen. Ondertussen zitten enkele ministers in de cel en is ex-minister-president Puigdemont in ballingschap in België. Voor het eerst in decennia zullen de kranten in de week voor de clásico meer aandacht hebben voor politiek. Of niet?

De clásico ís politiek. Ook al zal Real het niet toegeven, en ook al liggen spelers als Suárez en Ter Stegen wellicht niet wakker van het Catalaanse parlement: voor Spanje is het belangrijk. Aan deze twee voetbalteams, die Spanje uitdragen en definiëren, hangen tonnen symboliek vast. Wat waar is en wat een mythe, doet er op zaterdag eigenlijk weinig toe. Een doelpunt van Messi of Ronaldo zal nooit zo veel betekend hebben. Een goal voor Catalonië, een goal voor Franco. Of wat de fans zelf willen geloven.

Johan Cruijff, de verlosser

Johan Cruijff landde in 1973 in Barcelona. In die periode werd de greep van dictator Franco losser, en tastte Barcelona voorzichtig de grenzen van het mogelijke af. Cruijff zal in die jaren symbool staan voor de bevrijding van de Catalanen. Niet alleen schenkt hij Barça na een jarenlange Madrileense dominantie opnieuw succes met zijn sierlijk spel, hij waant zich ook onaantastbaar. Hij is een rebel die een nieuwe mentaliteit injecteert in een katholieke dictatuur die op springen staat. Zijn zoon noemt hij ‘Jordi‘. Geen banale naam: Sint-Jordi is de patroonheilige van Catalonië.

De ambtenaren weigeren de naam, niet per se door de connotatie, maar wel door de Catalaanse schrijfwijze. Enkel het Spaanse ‘Jorge‘ mag onder Franco. Cruijff interesseert dat niet, en hij zet de ambtenaren zodanig onder druk dat ze bezwijken. Jordi Cruijff is zo de eerste openlijke Catalaan sinds 1938. Het typeert de tijdsgeest en de rebelse Nederlander, die het regime breekt.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content