Het Bos van Wallers: een hel boven én onder de grond

© BELGAIMAGE
Jonas Creteur
Jonas Creteur Sportredacteur bij Knack.

Voor de 41e keer duiken de renners zondag tijdens Parijs-Roubaix het Bos van Wallers in. Wat maakt die Trouée d’Arenberg tot de meest mythische en danteske aller kasseistroken?

Dit artikel verscheen eerder voor Parijs-Roubaix van 2017 in Sport/Voetbalmagazine

Parijs-Roubaix mag dan wel in 1896 ontstaan zijn, het Bos van Wallers-Arenberg wordt pas 72 jaar later, in 1968, voor het eerst doorkliefd. De Helleklassieker is de jaren ervoor immers gedevalueerd tot een vluchtkoers, met in 1965 nog amper 22 kilometer kasseien. Door de heropbouw na de Tweede Wereldoorlog zijn de pavés van de meeste routes nationales en régionales onder een laag asfalt verdwenen. Op een parcours dat meer en meer op een glad biljartlaken lijkt, zegeviert Peter Post in 1964 zelfs met een recordgemiddelde van 45,1 kilometer per uur. Niet naar de zin van koersdirecteur Jacques Goddet. Na de editie van 1967 – Jan Janssen wint een sprint van een kopgroep van tien – geeft die zijn adjunct, ex-prof Albert Bouvet, de opdracht om nieuwe kasseistroken te zoeken.

Bouvet roept de hulp in van zijn vriend Jean Stablinski, de Fransman van Poolse afkomst. Ex-wereldkampioen, maar vooral een geboren en getogen Nordist. Hij weet nog veel onbekende secteurs pavés liggen. Onder meer een in het Bos van Wallers-Arenberg, waar hij op zijn achttiende, nog voor hij profrenner werd, drie maanden in de nabijgelegen mijn heeft gewerkt, zoals zijn dan al overleden vader. Terwijl Jean kolen versleepte, fietste zijn moeder honderden meters boven hem door het Bos van Wallers-Arenberg naar haar werk in de pottenbakkerij in Saint-Amand-les-Eaux.

‘Ha neen, Albert. Toch niet zóiets! Ik vroeg om kasseistroken, niet om een moeras!’

Stablinski neemt Bouvet mee naar de Trouée d’Arenberg, waar die de renner vraagt om over de kasseien te rijden, terwijl een fotograaf vanuit zijn wagen hem zou fotograferen. De stenen zijn echter bedekt door een modderdeken en Bouvet sukkelt in de gracht – een boer moet zijn auto eruit takelen. Bouvet keert niettemin enthousiast terug naar Parijs en legt de foto’s voor aan zijn baas. ‘Ha neen, Albert. Toch niet zóiets! Ik vroeg om kasseistroken, niet om een moeras’, lacht Goddet hem weg. Bouvet repliceert: ‘Monsieur, het baantje staat nu blank door de overvloedige regen, maar ik verzeker u: eronder liggen wel degelijk stenen.’ Goddet: ‘Oké, dan neem ik het op in de volgende editie.’

Zo geschiedt: in 1968 doen de Trouée d’Arenberg en nog meer nieuwe kasseiwegen – door het verleggen van het traject richting Valenciennes – hun intrede in Parijs-Roubaix. Mét Jean Stablinski aan de start, die later vaak zal herhalen dat hij als enige coureur de Hel van het Noorden zowel boven als onder de grond heeft bekampt. Voor de Franse Pool wordt de passage in het Bos heel emotioneel, want het is volgepakt met mijnwerkers en in kompels verklede supporters die hem vooruit schreeuwen. Het is echter wereldkampioen Eddy Merckx die zijn duivels ontbindt op de Trouée. Later kunnen alleen Herman Vanspringel en Ward Sels volgen. Op de piste in Roubaix verslaat een majestueuze Merckx Vanspringel makkelijk in de sprint. Jacques Goddet wendt zich tot Bouvet: ‘Dank je, Albert. We hebben eindelijk weer een legendarische Parijs-Roubaix gezien.’ Met dank aan het Bos, en aan Merckx.

De mijnhistorie

Voor Parijs-Roubaix er passeerde, stond Wallers-Arenberg vooral (en alleen) bekend om zijn mijnnijverheid. De eigenaar van de mijn was eigenaar van het dorp, van alle huisjes, alle winkels en de tien cafés waar de kompels het stof doorspoelden. Nog altijd fietsen de renners, voor ze poort naar de Hel openklappen, langs tientallen mijnwerkershuisjes en het oude schachtgebouw, dat werd uitgebouwd tot een bezoekerscentrum en nu UNESCO-werelderfgoed is. In 1993 ook het decor van Germinal, de film naar de gelijknamige rauwe roman van Emile Zola. Ook het bekende roestende spoorwegbruggetje in het Bos, na een paar honderd meter kasseien, is nog een herinnering aan het ooit zo bloeiende mijnverleden.

De vorige strook ligt er acht kilometer eerder. Het peloton kan zich daarna hergroeperen om richting het Bos te vlammen, vergelijkbaar met een massasprint in de Tour.

Dat begint in 1903, wanneer de mijn van Wallers-Arenberg in productie gaat. Ze beleeft haar hoogdagen tussen 1930 en 1980: dagelijks dalen 5000 kompels af, die per jaar tot 500.000 ton steenkool bovenhalen. Op de hel van die zogenaamde ‘gueules noires‘ (zwarte smoelen) staat echter geen datum zoals voor de renners op die ene zondag in april – ze duurt het hele jaar door. Niet in het Bos, want dat is voor de mijnwerkers een groene long waar ze jagen en vissen, maar net ervoor, 600 meter onder de grond. Getuige daarvan nog altijd de gedenkplaat met 118 namen erin gegraveerd. Zo veel arbeiders lieten in de mijn ooit het leven: van Fransen over Belgen, Italianen en Polen tot Noord-Afrikanen. De jongste was… twaalf jaar. De échte Hel.

Toch stoort het de mijnwerkers niet dat Parijs-Roubaix L’Enfer du Nord wordt genoemd. Voor hen is het die zondag immers kermis en feest – een glinstering in een grauw bestaan. Bovendien voelen ze zich verbonden met het voorbij denderende peloton, ook een bont allegaartje van nationaliteiten en jonge kerels, koersend naar een betere toekomst.

In de jaren tachtig slabakt de mijnnijverheid echter steeds meer. En op 24 maart 1989, enkele dagen voor de Parijs-Roubaix die Jean-Marie Wampers wint, gaat de schacht definitief dicht, als laatste in Noord-Frankrijk. Het lot van het dorp Wallers-Arenberg en zijn 5500 inwoners is anonimiteit, als verpauperd, symbolisch decor voor de sociale drama’s die de regio Nord-Pas-de-Calais daarna zullen treffen. Slechts één zaak blijft: de jaarlijkse wielerkermis, op een zondag in april.

De heetste plaats in de hel

‘In de mijn weet je niet of je ooit weer zult bovenkomen. De Trouée d’Arenberg is net als die kolenmijn: als je begint na te denken over de gevaren, dan ga je niet meer.’ Aldus sprak ooit Jean Stablinski. Veelzeggend over de vrees die toen onder de renners bestond voor de kasseistrook in het Bos, door journalist Pierre Chany niet toevallig ooit ‘de loopgraaf’ genoemd. Nochtans klinkt de officiële straatnaam vrij warm: la Drève des Boules d’Hérin. Een drève is in Noord-Frankrijk van oudsher een rechte weg dwars door een bos, Hérin is een gehuchtje vlak bij Arenberg, en une boule is Frans voor bult, hobbel – al bestaan over de herkomst daarvan meerdere versies.

Zo lieflijk als de naam, zo bikkelhard zijn de kasseien. Maar ook de aanloop richting de loopgraaf van Arenberg is gevaarlijk. Dit jaar na ‘slechts’ 161 kilometer, op 95 kilometer van de finish, als 11e van de 26 kasseistroken. Veel renners zijn dan nog vrij fris en de schade aangericht door materiaalpech is nog relatief klein. Bovendien ligt de vorige strook acht kilometer eerder en kan het peloton zich daarna hergroeperen om richting het Bos te vlammen, vergelijkbaar met een massasprint in de Tour.

Nergens rammelen rennersknoken meer dan op deze kasseien.

Als de renners op de Avenue Michel Rondet – genoemd naar een legendarische vakbondsleider – de spoorweg Paris-Valenciennes zien, net voor de geopende slagboom aan de ingang van het bos, weten ze dat ze als een karretje op een roetsjbaan richting een krater met stenen gelanceerd worden. De eerste kilometer van la Drève des Boules d’Hérin gaat immers in licht dalende lijn: gemiddeld -1,7 procent, met pieken tot -3 procent. Tom Van Asbroeck, de snelste van de Strava-adepten (een onlineplatform waar je je fietstochten op kunt downloaden), behaalde er in 2016 een maximumsnelheid van 63 (!) kilometer per uur. Over de totale 2,2 kilometer deed hij 3’30”, met een gemiddelde van 38,6.

Tot eind de jaren negentig zwermden de renners aan het begin van de dreef als bijen uiteen: op de kasseien, maar ook op het bospad aan de rechterkant van de weg. Soms zelfs áchter de rijen toeschouwers, wat chaotische toestanden opleverde. En dus werden vanaf toen dranghekken en linten met houten piketten geplaatst, om de jaarlijks 30.000 (veelal Belgische) wielerfans op afstand te houden en de coureurs op de pavés te dwingen. Dat zij die probeerden te vermijden is logisch: nergens rammelen rennersknoken meer dan op deze kasseien, die volgens de overlevering in de tijd van Napoleon I, in de late achttiende eeuw, aangelegd zijn – al is ‘rondgestrooid als broodkruimels’ een betere omschrijving.

In tegenstelling tot de uniforme granieten blokken in België zijn de stenen in het 4800 hectare grote Forêt de Raismes-Saint-Amand-Wallers ook onregelmatiger van vorm, met scherpe randen die al veel tubes (en dromen) kapot gereten hebben. Bovendien is het drie meter smalle wegdek, vooral aan de zijkanten, bezaaid met tot tien centimeter diepe putten, ook omdat vele kasseien al gestolen werden door ‘wielerfans’.

Twee keer staan de dokters in het UZ in Gent op het punt om Museeuws linkerbeen, opgezwollen als een ballon, te amputeren.

Toch was het in het verleden nog slechter. Les Amis de Paris-Roubaix, de hoeders van de koninginnenklassieker, en gemeentearbeiders van Wallers-Arenberg hebben de weg in 2006 immers heraangelegd: iets meer evenwijdig, vijftig centimeter breder, de putten gedicht met bitumen of nieuwe kasseien. Een restauratie die 250.000 euro kostte, maar noodzakelijk voor de terugkeer van de Trouée d’Arenberg, want in 2005 was de strook voor het eerst sinds 1983 uit het parcours gelaten. Te onveilig, mede door de hardnekkige mossen die van de bosdreef bijna letterlijk het Wimbledon van het wielrennen hadden gemaakt. De kasseien werden geborsteld met een veegmachine en het gebladerte erboven deels weggeknipt om het zonlicht beter door te laten.

In 2011 en 2012 tierde het mos echter weer even welig, een probleem dat niet verholpen kan worden door onkruidverdelgers aangezien het bos een beschermd natuurgebied is (met 200 vogelsoorten). De reden ook waarom de strook van 1974 tot en met 1982 niet meer op het traject lag, na een verbod van het Franse Staatsbosbeheer. Een nieuwe schoonmaakbeurt – kostprijs 400.000 euro – bleek noodzakelijk. Maar veel of weinig mos: de stenen bleven even ongenadig.

De slachtoffers

In de 39 voorbije passages door de Hel van Wallers-Arenberg spietste Lucifer al veel renners op zijn drietand. Ook grote namen: in de moddereditie van 1970 knalt Eddy Merckx er in een massale valpartij tegen een boom, in 1973 vliegt Joop Zoetemelk door een gebroken voorvork over zijn stuur in een plas ijswater, in 2011 draait de ketting van Tom Boonen tussen zijn tandwiel, waarna hij minutenlang moet wachten op een nieuwe fiets, nooit meer terug vooraan raakt en na een val de remmen dichtknijpt – zijn enige opgave ooit in Parijs-Roubaix.

Fysiek leed werd hen bespaard, in tegenstelling tot veel anderen: in 1997 loopt Ludovic Auger in het Bos een ernstig schedeltrauma op, in 2006 gaat Tom Steels in de razende aanloop naar de Trouée onderuit met een zware schouderfractuur en een maandenlange revalidatie tot gevolg, een jaar later scheurt Kurt Hovelijnck bij een val op de kasseien zijn patellapees.

Dé renner die echter symbool staat voor de gevaren van het Bos is Johan Museeuw. In de editie van 1998 liggen de stenen onder een modderbrij die tot een ware slachting leidt. De Leeuw van Vlaanderen belandt met zijn linkerknie op de scherpe kant van een steen, bedekt met een paardenvijg. Museeuw wordt met een gapende wonde naar een ziekenhuis in Kortrijk gebracht. Diagnose: een gebroken knieschijf, in vier stukken. Slecht nieuws, maar ook niet levensbedreigend. Thuis in Gistel steekt echter een onmenselijke pijn de kop op. Het gevolg van de gevaarlijke clostridiumbacterie die door de val in de paardenvijg in zijn lichaam woekert en een koudvuurinfectie heeft veroorzaakt. In Kortrijk is de wonde niet goed schoongemaakt en te vroeg dichtgenaaid. Twee keer staan de dokters in het UZ in Gent op het punt om Museeuws linkerbeen, opgezwollen als een ballon, te amputeren. Twee keer beslissen ze het niet te doen, omdat ze ervan uitgaan dat hij als topsporter meer pijn zal kunnen verdragen.

De val van de Belg doet, voor de zoveelste keer, stemmen rijzen om de Trouée d’Arenberg te bannen, maar volgens koersdirecteur Jean-Marie Leblanc zijn de grenzen in Parijs-Roubaix bijna onbeperkt. ‘Deze wedstrijd heeft haar eigen limieten. Het Bos hoort erbij.’ De volgende twee jaren wordt la Drève des Boules d’Hérin wel vanuit de andere richting aangesneden, zodat renners niet meer op de licht dalende eerste kilometer richting het diepste punt van de Hel zoeven. In 2001 voert de organisatie de vroegere richting echter weer in, met drie extra kasseistroken in de aanloop naar het Bos om het peloton meer uit te dunnen. Het helpt niet: Philippe Gaumont, de boezemvriend van Frank Vandenbroucke, loopt bij een val een open dijbeenbreuk op en ziet daarna, ondanks verschillende operaties, zijn carrière doodbloeden. Hij belandt in een depressie, raakt (nog meer) verslaafd aan drugs en doping, en sterft in 2013 uiteindelijk aan een hartaanval. Of hoe de Hel van Wallers-Arenberg ook onrechtstreeks slachtoffers heeft gemaakt. Door Jonas Creteur – Foto’S Belgaimage

'De Trouée d'Arenberg is als de kolenmijn, je weet nooit of je er terug uit zult geraken', zei de legendarische Jean Stablinski ooit.
‘De Trouée d’Arenberg is als de kolenmijn, je weet nooit of je er terug uit zult geraken’, zei de legendarische Jean Stablinski ooit.© BELGAIMAGE
Voor ze het bos induiken, passeren de renners tientallen mijnwerkershuisjes en het oude schachtgebouw, dat werd uitgebouwd tot een bezoekerscentrum en nu UNESCO-werelderfgoed is.
Voor ze het bos induiken, passeren de renners tientallen mijnwerkershuisjes en het oude schachtgebouw, dat werd uitgebouwd tot een bezoekerscentrum en nu UNESCO-werelderfgoed is.© BELGAIMAGE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content