Jerke Van den Bogaert staat al enkele jaren aan de Belgische skitop. Nu hij zijn studies afrondde, wil hij ook internationaal hogerop : ‘Binnen de twee jaar hoop ik bij de top-150 van de wereld te horen.’

n het Franse Courchevel vinden deze week de Belgische kampioenschappen alpineskiën plaats.

(24) behoorde gisteren tot de favorieten in de slalom, vandaag geldt hetzelfde in de reuzenslalom. Sinds dit seizoen houdt Van den Bogaert zich professioneel met skien bezig. “Hoe een Belg ertoe komt om skiprof te worden ? Eerst skiede ik zoals zovelen op vakantie met de familie, gewoon als hobby. Nadien maakte ik eerder toevallig mijn eerste competities mee omdat ik les volgde op de skipiste in Deurne. Na enkele jaren volgden behoorlijke resultaten en kwam ik voor het eerst in de nationale selectie. Tja, en zo groeide dat stelselmatig.”

Bestaat er voor de Belgische topskiërs een volwaardige structuur ?

Jerke Van den Bogaert : “Vorig jaar zijn we gestart met een gestructureerd project, de zogenaamde Belgian skipool. We mogen dagelijks gebruikmaken van de trainingsfaciliteiten van het wintersportcentrum in Courchevel. We krijgen er voor het hele seizoen een woning ter beschikking en een gesponsord busje, waarmee we ons verplaatsen naar competities in de buurt of elders in Europa. Op dit moment maken we met vier atleten deel uit van de pool : Dax Vercauteren, Johan Schreurs, Bart Mollin en ikzelf. Eric Stappers fungeert als trainer.”

Hoe wordt dat project gefinancierd ?

“We kunnen rekenen op een toelage van het BOIC en ook de Belgische Ski Federatie (BSF) verleent een beetje financiële steun. De rest van de middelen komt van sponsors en van onze ouders.”

Van jullie ouders ?

“Ja, zij betaalden ook een schijf. En waarschijnlijk zullen we niet rondkomen met het budget dat nu voorhanden is, en ook dat bedrag zullen onze ouders bijpassen.”

De skipool bestaat dus nog maar sinds vorig seizoen. Hoe ging je voordien te werk ?

“In 2001 trok ik op eigen houtje de hele winter rond met mijn auto, van wedstrijd naar wedstrijd. Dan vroeg ik aan alle trainers die ik tegenkwam : ‘Mag ik een keertje mee trainen ?’ Op die manier raakte ik tot ongeveer de 600e stek op de wereldranglijst. Op het WK in 2001 behaalde ik dan plots, buiten alle verwachting, een dertigste plaats op de reuzenslalom. Toen realiseerde ik mij : als ik een kans wil maken om deel te nemen aan de Olympische Spelen van Salt Lake City in 2002, dan moet ik binnen een professionele structuur gaan werken met een vaste trainer. Ik heb dat geprobeerd in Italië. Mijn resultaten verbeterden, maar niet voldoende voor mezelf en evenmin om te voldoen aan de criteria van het BOIC. Met dit nieuwe project hoop ik dat het wel lukt.”

Trainen jullie ook dagelijks als jullie in België verblijven ?

“De indoorpiste van Peer, Snow Valley, sponsort de skipool. Daar houden we twee à drie keer in de week skisessies, op kunstsneeuw volstaat dat. Verder houd ik me aan een trainingsschema onder begeleiding van Tom Coeckelberghs van de Vlaamse Ski- en Snowboard Federatie (VSSF). Dat programma houdt naast de uithoudingssporten lopen en fietsen ook krachtoefeningen in. De nadruk bij die powertrainingen ligt op de benen, maar we werken ook aan het bovenlichaam als stabilisatoren.”

Twee tot drie keer trainen op een kunstpiste volstaat, zeg je. Heb je daar dan niet zoveel aan ?

“Het hangt ervan af welke doelstellingen je vooropstelt. Je kan moeilijk verwachten dat als je constant op een kunstpiste in België traint, je op internationale wedstrijden een goed figuur zal slaan. De lengte, de steilte en de sneeuw zijn anders. Maar pas op : je zal me geen slecht woord horen zeggen over de kunstpiste. Zeker voor mensen die willen leren skiën, is het ideaal, terwijl zo’n indooraccommodatie ook voor ons een groot voordeel biedt, en niet alleen in de zomer. Je weet perfect hoeveel bochten of andere passages je kunt trainen binnen een bepaalde tijdspanne. Op een buitenpiste daarentegen kan er bijvoorbeeld plots mist opkomen, waardoor je de training moet staken.”

Wat stelt het skiën in België momenteel voor vergeleken met de toplanden ?

“Op de wereldranglijst is het ver zoeken naar de eerste landgenoot. Op de reuzenslalom sta ik als eerste Belg rond de 400e plaats. Bij de vrouwen hoort Karen Persyn bij de top-150.”

Is de kloof met de absolute wereldtop ooit wel te dichten voor iemand die komt uit een land waar het hoogste punt een goeie 690 meter bedraagt ?

“Toch geloof ik dat het kan. Maar daarvoor moet de goede structuur die er sinds vorig seizoen staat, nog professioneler worden en vooral doorgetrokken worden naar de jeugd. Kan je op een gedegen manier werken met het jonge talent van dertien, veertien jaar, dat heus wel voorhanden is, dan creëer je alvast de mogelijkheid dat er zich iemand tot topper ontwikkelt. Je moet er natuurlijk wel rekening mee houden dat de spoeling veel dunner is dan in bijvoorbeeld Oostenrijk, waar skiën sport nummer één is. Via de skischolen krijgen de jongeren daar enorm veel kans om hun sport te beoefenen.”

Wat vind je van de Belgische Topsportschool in Merksem ?

“Dat initiatief kan je alleen maar toejuichen. Momenteel studeren er echter nog weinig skiërs, ik dacht zelfs maar twee meer. Het zal dus moeilijk worden om daar op dit moment iemand uit te halen die ooit voor de wereldbeker strijdt.”

Over de wereldbeker gesproken : ondanks het feit dat België recht heeft op één startplaats, nemen jullie slechts zelden deel. Waarom ?

“We verschijnen er af en toe een keer ten tonele om een training in te lassen op het hoogste niveau – ik denk dat ik tot nu toe al aan zo’n tien à vijftien wereldbekerwedstrijden deelnam, maar dit seizoen nog geen enkele keer. Als je niet bij de eerste dertig eindigt in de eerste manche, mag je niet meer van start gaan in de tweede. Het heeft met andere woorden erg weinig zin om afstanden af te leggen om het wereldbekercircuit te volgen en er uiteindelijk zo goed als niets aan te hebben. Je steekt veel meer op van met atleten te trainen die nét een beetje beter zijn, laat ons zeggen top-250, zodat je je aan hen kan optrekken. Die jongens komen we tegen op de zogeheten FIS-wedstrijden, het derde niveau, na de wereldbeker- en de Europabekerwedstrijden. Wil je hogerop, dan moet je in die FIS-wedstrijden een podiumplaats halen.”

Je was er al een paar keer dicht bij.

“In de slalom van Les Orres strandde ik half december als zevende op twee tienden van het podium en in diezelfde discipline eindigde ik op 10 januari als vierde in Courchevel. Slaag ik erin een paar keer topdrie te skiën, dan kan ik stilaan beginnen denken om naar het Europabekercircuit te promoveren. Anderzijds is dat een stap die wij als Belg niet noodzakelijk moeten zetten, omdat we sowieso recht hebben op een startbewijs in de wereldbeker. De Europabeker kan je echt wel beschouwen als een slachtveld van jonge gasten die proberen een plaatsje te verkrijgen in de wereldbeker. Aan dat bikkelharde gevecht moeten we al geen energie verliezen.”

Je bent nu professioneel bezig met skiën. Professioneel houdt normaal gezien ook in dat je er wat mee verdient, niet ?

(Grijnst.) Tja. Dat is niet geval. Integendeel, mijn ouders moeten zoals ik al vertelde nog een duit in het zakje doen om mijn sport te betalen.”

Verdien je soms prijzengeld ?

“In het Vlaamse circuit wordt er sinds dit jaar wat prijzengeld uitgedeeld op het einde van het seizoen, maar dat gaat om minieme bedragen, die je mogelijk met het betalen van alle inschrijvingsgelden al kwijt bent. In de FIS-wedstrijden krijg je bij winst met wat geluk een mooi bekertje en met heel veel geluk een stuk kaas of een worst. Maar euro’s, nee dat niet. Die zijn enkel weggelegd voor de wereldtoppers.”

Naar welke van die toppers kijk je op ?

“Echt idolen heb ik niet. Als je zelf skiet, is het trouwens niet zo gemakkelijk om het wereldbekercircuit te volgen. Maar Bode Miller naar beneden zien komen… Ja, dat is lachen. Je vraagt je af hoe hij het doet. Hij zit in alle bochten gewrongen en gedraaid, en toch verliest hij de druk op zijn ski’s niet. Ook zijn schijnbaar ontspannen houding voor de start vind ik fantastisch.”

De favoriete disciplines van Miller vormen ook jouw specialiteit : de reuzenslalom en de slalom. Heb je een voorkeur voor een van beide ?

“Voorlopig ga ik de kaart van de slalom trekken, omdat ik voel dat ik daarin internationaal sneller vooruitgang kan boeken dan in de reuzenslalom.”

Wat zijn jouw sterke en zwakke punten ?

“Vaak krijg ik te horen dat ik té veel nadenk tijdens het skiën, té veel analyseer. Dat ziet Eric als een nadeel, maar zelf vind ik dat eerder een sterk punt. Op de latten ga ik er echt wel voor, het is pas nadien dat ik het nódig heb om mijn techniek en het parcours te bestuderen. Een zwakker punt vormt het feit dat ik, zeker tot vorig seizoen, nog behoorlijk veel problemen ondervond met de nieuwe carveski’s. Daardoor zoek ik, vooral in de reuzenslalom, grip op een manier die niet ideaal is om snel te glijden. Ik stam nog van de generatie die met ski’s van twee meter aan de slalom meedeed en met ski’s van twee meter en vijf aan de reuzenslalom. Nu skiën we met latten van respectievelijk een meter vijfenzestig en een meter negentig. Ik merk dat jongens die drie, vier jaar jonger zijn en nooit op langere ski’s stonden, veel minder moeilijkheden kennen met de aangepaste techniek van de carveski’s.”

Vrees je nooit de gevaren van de skisport ?

“Bij snelheidsnummers liggen de risico’s hoger, vooral op zware blessures. Maar als ik straks slecht val op een technisch nummer kan mijn kruisband ook scheuren. Aan de gevaren mag je niet denken. Op training vallen we overigens geregeld, we weten dus ondertussen wel hoe je dat best doet. Je ziet het vaak bij motorrijders die tegen hoge snelheden ten val komen : omdat ze een goede bescherming genieten en valtechnieken kennen, staan ze meestal nadien ook gewoon recht.”

Het materiaal vormt een niet te onderschatten factor in de skisport. Strijdt iedereen met dezelfde wapens ?

“Nee, zeker in de snelheidsnummers bestaan er zeer grote verschillen. De wereldtoppers zijn allemaal opperbest uitgerust. Ook wij mogen absoluut niet klagen, ik krijg van Rossignol wedstrijdmateriaal dat je nergens in de winkels vindt. Maar met het materiaal van de allerbesten zou ik op een afdaling toch zo’n twee seconden sneller zijn, wat zowat 30 FIS-punten of een paar honderd plaatsen op de wereldranglijst betekent.”

Vormt het een doel voor jou om zo hoog mogelijk op die wereldranglijst te raken ?

“Ik hoop toch op twee jaar tijd in de slalom en/of de reuzenslalom te stijgen naar een plaats in de top-150, want mijn belangrijkste doelstelling is deelname aan de Olympische Spelen van 2006 in Turijn.”

Het BOIC hanteert wel strenge selectiecriteria.

“Je kan op drie manieren een olympische selectie afdwingen. Ofwel behaal je een top-24-plaats op het WK dat voorafgaat aan de Spelen, met name in 2005, ofwel klasseer je je tweemaal bij de beste dertig in een wereldbekerwedstrijd, ofwel haal je een 48ste plaats op de wereldranglijst. Bij dat laatste criterium houden ze enkel rekening met de beste vier atleten van elk land. Als je de ranking bekijkt, staan er in de tophonderd misschien een twintigtal Oostenrijkers, tien Fransen et cetera. Die mag je dan elimineren tot de beste vier. Die 48ste plaats komt zo ongeveer overeen met een klassering in de top-120.”

Frustreert het je dan niet om tijdens de Olympische Spelen iemand uit een niet-skiland te zien die zich met moeite weet recht te houden op de piste ?

“Nee, want ik wil niet zomaar naar de Olympische Spelen om er geweest te zijn. Ik wil er iets bewijzen. Als je als topsporter voldoening wil halen, mogen de criteria streng zijn. Lukt het niet om die te halen, dan weet ik dat ik er alles voor gedaan heb ; lukt het wel, dan moet ik niet bang zijn om me belachelijk te maken, want dan voel ik me thuis op de Spelen.”

Iets anders : tot vorig jaar combineerde je het wedstrijdskiën met universitaire studies als handelsingenieur. Dat lijkt niet zo gemakkelijk ?

“Dankzij het topsportstatuut en de soepele opstelling van de universiteit bracht ik die studies tot een goed einde. Het laatste jaar mocht ik splitsen over twee jaren, omdat ik van half september tot half april alles op het skiën zette.”

Je kreeg blijkbaar niet genoeg van het studeren, want je volgt nog een Postgraduaat in Sport, Economie en Communicatie aan de Vlekho Business School in Brussel ?

“Ik volg de cursus via afstandsonderwijs. De opleiding ligt in het verlengde van mijn studies. Ik hoop daardoor toch wat bagage mee te krijgen om mijn weg te kunnen maken in de sport als handelsingenieur, want ik zou graag met de sport verbonden blijven.”

Tot slot : je vertoeft erg vaak in het buitenland. Wat vind jouw vriendin daarvan ?

“Het is uiteraard niet altijd even gemakkelijk voor haar, maar ze steunt mij enorm in mijn sport. Tijdens de kerstvakantie vergezelde ze me een weekje naar Frankrijk. Dat was wel aangenaam, want zo kon ik training en ontspanning combineren.”

door Roel Van den broeck

‘Ik wil niet naar de Olympische Spelen om er geweest te zijn. Ik wil er iets bewijzen.’

‘Een mooi bekertje en met heel veel geluk een stuk kaas of een worst. Maar euro’s, nee dat krijg ik niet.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content