Togolees/Fransman, geboren op 7 januari 1980 in Lomé. 1,70 meter – 73 kg. Profiel: de leider met de glimlach.

A dekanmi Olufade: “Ik denk dat ik een leider ben op mijn manier: door vaak te lachen. Voor een wedstrijd praat ik met iedereen. Ik probeer mensen aan het lachen te brengen en zo voor de juiste ambiance te zorgen. Ik kan lachen met alles. Met Fadiga, met de kale knikker van Christophe Grondin die blinkt in de zon en met mezelf. Als ik een hele wedstrijd op de bank heb gezeten, dan zeg ik achteraf ‘Hey heb je mijn knal op de deklat gezien, voor hetzelfde geld was die binnen.’ Gewoon lachen dus. Ook het voetbal zelf is vaak heel plezant. Het is ons beroep, maar we scheppen er toch nog veel plezier in. Een mooie technische beweging of een balletje door de benen, dat blijft genieten. Alles gaat zoveel beter als er een goeie sfeer is.

“Ik stop eigenlijk nooit met grappen maken. Ook niet in de uren voor een wedstrijd. Als ik iemand ken bij de tegenstander, dan haal ik wat herinneringen op uit de goeie ouwe tijd. Khalilou zet wat muziek op en zo kan ik ontspannen naar de wedstrijd toeleven. Pas als we na de opwarming terug in de kleedkamer komen, is het gedaan met lachen. Dan ben ik met mijn gedachten helemaal bij de wedstrijd.

“Mijn grootste probleem is misschien wel dat ik te veel lach. Ik kan het niet onderdrukken. Echt waar. Dat verwijt krijg ik wel eens. Het is niet zozeer een probleem voor mij, lachen is gewoon mijn tweede natuur, maar anderen willen zich in alle ernst voorbereiden op een wedstrijd. Zij hebben misschien een hele dag nodig om zich te concentreren, ik niet.

“Ik ben altijd cool. Zelfs als ik boos ben, probeer ik dat met een grapje op te lossen. Als er iemand naar me claxonneert in het verkeer, dan kijk ik eens in zijn richting, maar daar blijft het bij. Als een verdediger een gemene overtreding op me maakt, dan ben ik dat na de wedstrijd alweer vergeten. Let op, verliezen, ça m’énerve hein. Ik ben prof. Dus als ik verlies, heb ik geen geld. Maar ook vroeger was ik al een slechte verliezer. Anderzijds, als we een wedstrijd verloren hebben, zal ik misschien wel de eerste zijn om er de volgende dag voor te zorgen dat de groep die nederlaag achter zich laat. Maar begrijp me niet verkeerd, een belangrijke wedstrijd die we verliezen draag ik ook een paar dagen mee, hoor. Dan speel ik de film van de wedstrijd weer af. ‘Daar had ik dat moeten doen, daar dat… ‘

“Nu beschouw ik mezelf wel als een leider van het elftal, maar tijdens mijn eerste zes maanden in Europa was ik een beetje terughoudend. Ik wist niet hoe het er hier aan toeging. Ik keek eerst een beetje de kat uit de boom. Maar zodra je merkt dat de ploegmaats oké zijn en dat je de ploeg iets bijbrengt, kom je los. Als ik nu verander van team, pas ik me net heel snel aan. Jij moet als nieuwkomer de eerste stap zetten. Maar omgekeerd, als er een nieuwe speler komt die wat verlegen is, dan probeer ik meteen een paar grappen met hem te maken. Zo gaat hij direct mee in de sfeer.

“Ik weet niet hoe het komt, maar Afrikanen integreren zich makkelijk in een nieuwe ploeg. Zeker als er al een paar Afrikaanse spelers zijn. Tussen ons is er een soort natuurlijke solidariteit. In Afrika ben je nooit op jezelf. Je gaat bij vrienden, vrienden komen bij jou. Hier spreken mensen af met elkaar. Ze bellen, ‘Ah, ik kom dan langs, is dat goed? Past het?’. In Afrika klop je gewoon op de deur. ‘Hallo, ik ben er. Alles goed?'” S

door jan-pieter de vlieger

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content