Alleen maar nummers 10

© BELGAIMAGE

Er zijn er die zeggen dat de nummer 10 verdwenen is van de voetbalvelden. En er zijn er die zeggen dat een groots Anderlecht onmogelijk is zonder een grote spelmaker. Een paradox rond traditie, modern voetbal en tijdloze genieën. Kan het voetbal in 2019 nog paars kleuren?

Met zijn lengte van 1,90 meter leek Blessing Eleke te hoog opgeschoten om een glimlach om de monden van de paars-witte fans te toveren. Die ontdekten de naam van de Nigeriaanse spits van FC Luzern tussen de geruchten van de voorbije transferperiode, als mogelijk nieuwe nummer 10. Bovendien werd hij getraind door René Weiler, wat in het Astridpark bijna als heiligschennis wordt aanzien. En de reus uit Aba werd ook nog eens afgeschilderd als een Afrikaanse versie van Ivan Santini, die volgens de fans ook al niet gecast werd naar de regels van het huis.

Anderlecht, dat is een stijl, net zoals Ajax een stijl is.’ Jan Mulder

De geschiedenis van Anderlecht zou nochtans kunnen geschreven worden vertrekkende van de brede schouders van enkele kleerkasten. Ze zou dan vertellen hoe de laatste titel van paars-wit de stempel droeg van Lukasz Teodorczyk, een Poolse reus met meer kracht dan techniek, die toch tot topschutter werd gekroond en de goal van de titel maakte op het veld van Charleroi. Of ze zou over Romelu Lukaku spreken, het wonderkind uit Neerpede dat als een tank over de vaderlandse defensies walste. En ze zou zeker de laatste Europese successen van rond de eeuwwisseling niet vergeten, met overwinningen tegen PSV, Manchester United en Lazio, in scène gezet door de dubbele meter Jan Koller.

Ze zouden allemaal erfgenamen van Jef Mermans worden genoemd, een icoon van paars-wit. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de forse Antwerpenaar losgeweekt bij Tubantia Borgerhout, zijn club van oorsprong, voor de toenmalige recordsom van 125.000 Belgische frank (3100 euro). Als bepalende figuur in de eerste zeven titels van Anderlecht, met 365 doelpunten in 399 wedstrijden, is Mermans de eerste legende van het Emile Verséstadion, de voorloper van het Constant Vanden Stockstadion in het Astridpark. Wanneer Jan Mulder in de hoofdstad neerstrijkt, vertelt men hem al gauw over de prestaties van de eerste paars-witte Bomber. ‘Ze toonden me een tribune en ze zeiden dat die gebouwd was dankzij de goals van Mermans’, herinnert de Nederlander zich nog.

Mermans was een typisch Engelse puncher, technisch doorsnee maar een geweldige afwerker. Hij werd het idool van de jongeren die geacht werden hem op te volgen op de prestigieuze Brusselse grasmat. Onder hen een zekere Paul Van Himst.

Het icoon Van Himst

Van zodra hij op zestienjarige leeftijd zijn debuut maakte bij de Belgische elite, herschreef Van Himst de geschiedenis. In plaats van de naam Mermans is het de zijne die voor altijd boven aan de Anderlechtse affiche prijkt. Wanneer men vandaag over de legende van RSCA spreekt, is het de naam van de eerste grote nummer 10 van het Astridpark die naar voren springt, met de snelheid van een sprintende Tomasz Radzinski.

Misschien omdat hij een kind was uit de straten van de hoofdstad, daar waar Jef Mermans uit Antwerpen kwam. Of omdat Van Himst paars-wit naar zijn eerste Europese finale leidde, die van de Jaarbeursstedenbeker in 1970. In die beker werd hij zelfs topschutter, terwijl het Sporting van Mermans enkele jaren daarvoor nog met 10-0 verloor van Manchester United. Of misschien is het allemaal gewoon een kwestie van stijl. Met zijn gebeeldhouwde buste, zijn kin trots omhoog en zijn fijne gelaatstrekken was Van Himst zo telegeniek dat hij naast Pelé en Sylvester Stallone mocht aantreden in de film Escape to Victory (1981). Zijn goals, zijn slaloms en zijn passes met de buitenkant van de voet leverden hem de bijnaam ‘de witte Pelé’ op.

Een regisseur van topniveau: Paul Van Himst.
Een regisseur van topniveau: Paul Van Himst.© BELGAIMAGE

‘Hij was een spelmaker buiten categorie’, vertelt zijn oude ploegmakker Georges Heylens. ‘Hij speelde doorgaans achter de diepe spits en hij was onze draaischijf. Hij zorgde voor de aanvallende impulsen en wist handig gebruik te maken van de afvallende ballen.’ Door zijn klasse en verfijning werd Paul Van Himst gaandeweg van een voetballer tot een icoon. De belichaming van de Anderlechtspeler. ‘Sporting, dat is een stijl, net zoals Ajax een stijl is’, zegt Mulder. ‘In Amsterdam was Johan Cruijff de bewaker van die stijl, bij Sporting was dat Van Himst. Anderlecht is altijd synoniem geweest van finesse.’

De erfgenamen

Terwijl het technisch leiderschap van het Brusselse instituut in de loop van de jaren 70 naar de flank verhuist, waar Robbie Rensenbrink door de defensies slalomt om Anderlecht naar de Europese top te voeren, herleeft Sporting in eigen land wanneer het eindelijk een erfgenaam van Popol vindt. Juan Lozano draagt dan wel niet het nummer 10, hij heeft wel de krullen van Maradona en brengt voetbal uit de opera.

Ook al beweerde hij dat hij presteerde dankzij de precieze richtlijnen van Tomislav Ivic, de Spanjaard zal altijd het imago torsen van een eigengereide artiest, die volgens de overlevering al eens in slaap viel tijdens theoriesessies. Als een echte 10 had hij geen nood aan collectieve opdrachten om feller te schitteren dan de anderen. ‘Lozano hield van vrijheid’, zo stelde ooit wijlen Martin Lippens, die assistent-trainer was tijdens de mooiste jaren van Juan in het Astridpark. Logisch dus dat het Latijnse genie uitblonk onder de hoede van Paul Van Himst, die hem dezelfde voorkeursbehandeling gaf die hij zelf enkele jaren daarvoor genoot: ‘Onder Pierre Sinibaldi kreeg ik veel vrijheid. Ik moest geen man houden.’

Ik vind dat Anderlecht altijd met een spelmaker moet spelen.’ Jan Mulder

Enzo Scifo, eerst begeleid door Lozano en dan diens opvolger, zette de prestigieuze lijn van paars-witte spelmakers voort. Met een knipoog naar het icoon van het Astridpark wordt de jongen uit La Louvière ‘de kleine Pelé van Tivoli’ genoemd in het eerste artikel dat aan hem gewijd is. Zo’n stamboom is alleen maar op Anderlecht mogelijk. De nieuwe golden boy van het Belgisch voetbal is een prachtige erfgenaam om de traditie voort te zetten.

Nadien was er nog Marc Degryse. En na hem Pär Zetterberg, die misschien wat overdreven verafgood werd in Brussel, gezien zijn carrière nooit verder ging dan Anderlecht en Olympiacos. Het lijkt of de afwezigheid van een opvolger hem grootser heeft gemaakt. ‘Hij was de laatste echte nummer 10 in België’, zegt Alin Stoica, het Roemeense wonderkind dat nochtans voorbestemd was om de Zweed op te volgen. Van Himst beaamt: ‘Sinds het afscheid van Zetterberg beschikte Anderlecht niet meer over een regisseur van topniveau. Ahmed Hassan had niet dezelfde impact op zijn ploegmaats en op het spel.’ De vele geniale openingen die de Farao met de buitenkant van de voet creëerde, volstaan dus blijkbaar niet voor de lokale legende om hem in zijn stamboom op te nemen.

Een regisseur van topniveau: Pär Zetterberg.
Een regisseur van topniveau: Pär Zetterberg.© BELGAIMAGE

René en Hein

‘De nummers 10 maken deel uit van de paarse traditie. Het publiek van het Astridpark is altijd verzot geweest op dat soort creatieve spelers’, preciseert Frankie Vercauteren. Zijn woorden dateren van 2005 en geven bijna de indruk dat ze beter in de verleden tijd vervoegd kunnen worden. Er was natuurlijk Hassan. En ook Marius Mitu, Hernán Losada, Ronald Vargas, Marko Marin, Filip Djuricic, Nicolae Stanciu, Ryota Morioka en nu dus Peter Zulj. Veel namen, weinig goeie herinneringen.

In de bestuurskamers geloofde men er nog altijd in, in die mate zelfs dat met Stanciu de duurste transfer in de clubgeschiedenis werd gerealiseerd. Noch René Weiler, noch Hein Vanhaezebrouck gaven de Roemeen echter de kans om geschiedenis te schrijven. Zijn beste periode kende hij tijdens de interim van Nicolás Frutos. Misschien omdat, in tegenstelling tot Weiler en Vanhaezebrouck, de Argentijn de spelers boven het systeem leek te plaatsen.

In het wiskundige voetbal van de Zwitser was er geen plaats voor een nummer 10. De traditie heeft geen belang, want ‘ze maakt geen goals’, zoals Weiler het uitdrukte na een rumoerige persconferentie op de Freethiel. Ook onder Vanhaezebrouck hadden creatievelingen het moeilijk om een plaats te veroveren. ‘Tegenwoordig ligt het accent op snelheid en kracht’, analyseerde Filip Djuricic bij zijn aankomst in Brussel, toen men hem erop wees dat hij een van de laatste vertegenwoordigers was van een uitstervend ras. ‘De klassieke spelmaker is aan het verdwijnen. In het beste geval zet men ons op de flank of in de spits.’ Dennis Praet, die door Besnik Hasi naar de linkerflank werd verbannen om de 33e titel van Sporting te behalen, kan dat alleen maar bevestigen.

De paars-witte 10

Mbark Boussoufa, ook opgesteld op de vleugel, was het laatste echte genie van het Brusselse voetbal. Als symbool van een traditie, dat zich steeds verder van het centrum verwijderde, voortdurend dichter bij de zijlijn kwam en tenslotte daar zelfs over stapte. Net als Stanciu bracht ook Morioka meer tijd door op de bank dan op de grasmat. Discreter en minder stoutmoedig dan ‘de man van 10 miljoen’ heeft de Japanner niet eens wat medeleven van het publiek geoogst. Alleen maar wat gefluit.

Zelfs op de tribunes lijkt er een kentering gekomen. Behalve voor de talenten uit Neerpede, altijd gekoesterd binnen een club die van de jeugd houdt, waren de laatste staande ovaties er voor Lukasz Teodorczyk en Marcin Wasilewski, twee Polen met weifelende voeten maar met een aanstekelijke overgave. Bijwijlen lijkt men op Anderlecht degenen die lopen te bewonderen, meer dan degenen die de anderen doen lopen.

De geschiedenis houdt evenwel nooit echt op. ‘Ik ben wel een oude man, maar ik vind dat Anderlecht altijd met een spelmaker moet spelen’, legt Jan Mulder uit. En Pär Zetterberg, die teruggehaald werd door het nieuwe bestuur dat opnieuw het paarse bloed wil zien, was duidelijk na zijn eerste wedstrijd op de bank, tegen Lokeren: ‘Op Anderlecht is er altijd een grote spelmaker geweest om het verschil te maken en het scenario van een wedstrijd te veranderen. Op het veld heb ik die niet gezien en dat is een gebrek. Anderlecht moet zo’n speler hebben om de tegenstander uit balans te brengen.’

Op de tribunes klaren de gezichten op bij het zien van de eerste stappen van Yari Verschaeren. Een jongen die in de toverdrank van Anderlecht gevallen is, naar het beeld van Scifo, die graag vertelt hoe hij ballen controleerde met de buitenkant van de voet op een leeftijd waarop andere kindjes de handen voor het gezicht houden als er een bal op hen af komt. In het voetbal van Fred Rutten wordt de fantasie opnieuw uitgenodigd, na twee seizoenen met schema’s die te strikt waren om de genieën binnen te laten.

In het Vanden Stockstadion, zoals in de meeste topclubs van de Europese hoofdsteden, zijn het de spelers die de macht hebben. De trainer moet hen het leven alleen maar makkelijk maken. Juan Lozano bewonderde Paul Van Himst als coach en vergeleek hem zonder schroom met Vicente del Bosque, een rustige peoplemanager. Er was ook geen grote trainer nodig in een tijdperk dat de beste voetballers in België een paars shirt droegen. Zelfs Raymond Goethals sloeg de armen soms over elkaar. ‘Ik weet nog dat Raymond zich op de bank soms al na twee minuten tot mij richtte’, herinnerde Martin Lippens zich. ‘Dan zei hij me: tes guu, Martin fieu, we kunnen gaan zitten, Robbie heeft zijne smoking aan.’

Juan Román Riquelme in actie bij de Argentijnse nationale ploeg.
Juan Román Riquelme in actie bij de Argentijnse nationale ploeg.© BELGAIMAGE

Waar zijn de nummers 10?

Op het graf van een der meest mythische posities in de geschiedenis van het voetbal, de spelmaker, willen sommigen als overlijdensdatum 25 januari 2015 beitelen. Op die dag hing Juan Román Riquelme zijn voetbalschoenen aan de wilgen. El último diez (de laatste 10), zoals hij werd genoemd, won vijf landstitels in Argentinië en goud op de Olympische Spelen, maar moest in Europa tevreden zijn met één miezerige Intertotobeker. De Gaucho leidde Villarreal wel naar de halve finales van de Champions League, maar brak nooit door in het Barça van Louis van Gaal, die hem op de linkerflank posteerde. ‘De nummer 10, de échte, speelt centraal. Dat is een traditie’, vertelde Zinédine Zidane aan SoFoot. Bij Real speelde het Franse genie nochtans zelf meerdere seizoen op de linkerflank, waarbij hij naar binnen sneed zodra hij de kans had.

Sindsdien is de nummer 10 van de radar verdwenen, ondanks de hoop die werd gewekt door Mesut Özil of sommige geniale flitsen van Javier Pastore. ‘Er zijn er tegenwoordig minder, omdat we beter leven’, stelt Michel vast, voormalig lid van de Madrileense Quinta del Buitre. ‘Alles wordt gekaderd, clean gemaakt. Er is minder ruimte voor gekte, voor fantasie, en dus zijn er minder nummers 10. ‘ Angel Cappa, romanticus van het Argentijnse voetbal en gewezen trainer, redeneert ook in die lijn: ‘In de opleidingscentra werken de jongeren aan hun spiermassa in plaats van aan hun spelintelligentie en techniek. Terwijl de jongens op straat heel de dag met de bal spelen.’

Op uitnodiging van de Belgische voetbalbond woonde Marcelo Bielsa in 2017 een conferentie bij over de geboorte van een voetbalspeler. Hij gaf er zijn mening: ‘De natuurlijke vorming is de best denkbare, want ze laat voetballers al spelend oplossingen vinden voor problemen. Maar die formule kan in de huidige tijd niet meer toegepast worden, want de passie voor voetbal moet opboksen tegen andere passies en dus gaat er te weinig tijd naartoe om die genetische erfenis te ontwikkelen. Bovendien zijn er in de steden te weinig ruimtes om te voetballen.’ Een nummer 10 wordt inderdaad niet in een zetel geboren.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content