Voor het eerst in jaren, misschien wel decennia, werd de Tour herleid tot menselijke proporties. Een subtiel schimmenspel vol spanning en spektakel voor wie goed keek.

Nog steeds een tikkeltje rood aangelopen van de geleverde inspanning, de trouwe bruine ogen zoekend de wereld in, zo stond het frêle mannetje in Saint-Amand-Montrond met leeuw en bloemen te zwaaien. Geen tranen, geen grote emoties, geen klaterende schaterlach. Zoals in alles is Carlos Sastre ook bescheiden in zijn geluk.

Tweeënhalve week geruisloos en onzichtbaar meefietsen in het peloton, één uithaal op Alpe d’Huez en één degelijke tijdrit volstonden dit jaar om de Tour te winnen. De prestatie van Carlos Sastre herleiden tot deze ene zin is echter de atleet, zijn team en de wedstrijd oneer aandoen. Dit is geen kleine Tour en al helemaal geen kleine winnaar. In een Tour zonder supervedetten en onweerstaanbare aanvallen speelde CSC een subliem spelletje Stratego, waarbij maarschalk en vlag tot op het allerlaatste moment verborgen bleven.

Met drie potentiële Tourwinnaars in de rangen, een ijzersterk team in de breedte én in de wetenschap dat noch Denis Menchov noch Cadel Evans over een sterke ploeg beschikten, stond Riis van meet af aan maar één ding te doen: oorlog maken. Liefst zo vroeg, zo veel en zo hard mogelijk. Met als enige doel: de concurrentie enerveren, nerveus maken, alle lust tot aanvallen ontnemen en in het ideale geval langzaam maar zeker hartstikke doodknijpen.

De debatten worden voor het eerst ernstig geopend in rit zeven, waar Cancellara en co alle stilzwijgende pelotonethiek aan hun laars lappen en de gashendel vol opendraaiden na een val van Damiano Cunego. Even later gaat nog meer fatsoen overboord en wordt er tegen vijfenvijftig per uur door de bevoorradingszone geknald. Etenszakjes worden gemist, gevloek alom, peloton in drie stukken en achteraan mogen Damiano Cunego, Stijn Devolder, Maxime Monfort, Stefan Schumacher en Haimar Zubeldia zich het leplazarus rijden om zonder tijdverlies binnen de komen.

Colletje van niks

Tegen alle verwachtingen in en tot zichtbare opluchting van het Silence-Lottokamp profiteren de CSC-troepen in de eerste Pyreneeënrit over de Peyresourde en de Aspin niet van de zware val van Cadel Evans. Met mededogen voor de Australiër heeft dit niets te maken: het voetvolk van CSC kent een collectieve jours sans. Volodymir Gustov komt binnen op 6’27”, Jens Voigt op meer dan negen minuten, Fabian Cancellara op net geen zeventien minuten en Kurt Asle Arvesen op bijna negentien minuten. Kopmannen Carlos Sastre, Andy Schleck en Fränk Schleck eindigen netjes in de favorietengroep.

Voor de zwaarste Pyreneeënrit ’s anderendaags zijn de manschappen opnieuw bij de les. Fabian Cancellara zit – net als Popovych overigens – keurig in de vroege ontsnapping, terwijl Jens Voigt het peloton uitdunt op de Tourmalet. De eerste slachtoffers vallen snel: Damiano Cunego, Alejandro Valverde, bollentrui David De La Fuente en helaas ook Stijn Devolder, die op de top van de Tourmalet nog net genoeg adem overhoudt voor een reeks krachttermen.

Cancellara wacht zijn maats op en samen met Voigt maakt hij er een dolle afdaling van. De kopmannen worden afgezet aan de voet van Hautacam, waar Fränk Schleck de beslissende demarrage forceert. Broertje Andy Schleck wordt geofferd: hij zal bijna negen minuten verliezen. Tegen winnaar en vermoedelijke valsspeler Piepoli heeft Fränk Schleck dan wel geen verhaal, in de groep der favorieten is de averij groot. Kim Kirchen levert zijn gele trui in aan Cadel Evans. Samuel Sánchez verliest 3’05” op Sastre, Damiano Cunego 3’35”, Alejandro Valverde 3’36”, Oscar Pereiro 4’46”. De eerste veldslag is gewonnen.

Blijven voor de Alpen nog over als kandidaat-eindwinnaars: Cadel Evans (in het geel), Fränk Schleck (1″), Christian Vande Velde (38″), Bernhard Kohl (46″), Denis Menchov (57″), Carlos Sastre (1’28”) en Kim Kirchen (1’56”). De eerste Alpenrit eindigt op de Prato Nevoso, 1440 meter hoog en door Silence-Lottoploegleider Roberto Damiani vooraf geruststellend getypeerd als ‘een ideale beklimming voor rouleurs’ en ‘niet echt spectaculair’. Een colletje van niks. In het hoofd van Bjarne Riis ontstaat een vilein plan. Zijn mannen gaan Cadel Evans op dat colletje van niks helemaal tot het gaatje en terug rijden.

Mijnwerker op de fiets

Na een incidentrijke rit – met onder meer de zware valpartij van Oscar Pereiro – voert CSC het tempo zo hoog op dat Stefan Schumacher en Sebastian Lang, toch niet bepaald de pannenkoeken van het peloton, in de aanloop naar de Prato Nevoso uit de wielen moeten. Vervolgens ontwikkelt Andy Schleck een waanzinnig tempo op de eerste kilometers van de klim. De jongste Schleck klimt met zoveel gemak dat hij bijna lijkt te zweven, als een gracieuze witte engel met gespreide vleugels. In het wiel van zijn broer Fränk zwoegt en wroet en zweet en bekkentrekt Cadel Evans. Een mijnwerker op de fiets. Cadel Evans is op dat moment alles wat je van een wielervedette niet verwacht.

De anderen ruiken zwakte, bloed. Al vlug zijn de demarrages niet meer te tellen: Sánchez, Menchov, Andy Schleck met Kreuziger, nog eens Menchov met Sastre, Kohl, Valverde zowaar. Evans moet de laatstgenoemde vier laten gaan. Helemaal murw gebeukt is de Australiër zelfs niet meer in staat te volgen wanneer Fränk Schleck in de laatste tweehonderd meter even versnelt. Schleck pakt acht seconden en het geel, Sastre is genaderd tot op 49 seconden.

I’ll have to make an assessment of the situation“, wauwelt Evans na de streep. ” Once again, it’s three against one. Don’t stand on my dog or I’ll cut your head off.” En weg is hij.

“Wil Fränk de eindzege”, zegt Bjarne Riis op de persconferentie tijdens de rustdag, “dan moet hij voor de tijdrit een voorsprong van drie minuten hebben op Evans en Menchov, Sastre in principe minimaal 2’30”.” Twee-minuten-dertig, wordt er ijverig genoteerd. De val staat.

Rit zestien. Opluchting! Blijdschap! Oef! Schleck en Sastre hebben de mammoetcols Lombarde (2351 meter) en Bonette (2802 meter) niet kunnen of durven benutten om van Evans weg te rijden. Met een slimmigheidje in de afdaling heeft de kopman van Silence-Lotto Denis Menchov zelfs nog 35 seconden weten aan te smeren.

Toch begint Evans met knikkende knieën aan de rit naar Alpe d’Huez, plaats waar hij twee jaar geleden nog 2’46” kwijtspeelde op winnaar Fränk Schleck. Klevend in het wiel van de oudste Schleck overleeft de Australiër het sloopwerk van Fabian Cancellara, Andy Schleck en Jens Voigt op de Croix-de-Fer. Aanklampen. Niet forceren. Geen tijd verliezen. Aan de voet van Alpe d’Huez valt Carlos Sastre aan. Evans verroert geen vin. Twee-minuten-dertig, denkt hij, tijd zat. Sastre rijdt al ruim in het geel wanneer Marc Sergeant een ongerust sms’je stuurt naar de ploegwagen vooraan: of ze die Spanjaard misschien toch niet te veel tijd willen geven? Evans ploegt en wroet voor wat hij waard is, maar hij komt geen seconde dichter.

Eén minuut vierendertig, luidt het verdict op de streep. Pas nu worden vlag en maarschalk bekend: Carlos Sastre en Fränk Schleck, in die precieze volgorde. Toch lijkt niemand echt onder de indruk. Wat moest dat dagenlange beulenwerk van CSC? Voor een schamele minuut en vierendertig seconden? Dat rijdt die Evans tussen Crilly en Saint-Amand-Montrond wel even dicht.

Kortsluiting

In normale omstandigheden ríjdt Evans zo’n tijdsverschil ook dicht. Na drie weken vol stress en spanning en onder het niet aflatende sloopwerk van CSC begint het echter kort te sluiten in het hoofd van Cadel. Het hond-incident, het motard-incident, het kopstoot-incident, veel stijl heeft het allemaal niet. De Silence-Lottokopman reageert hoe langer hoe hysterischer en ook naar de ploeg toe worden zijn eisen steeds exuberanter. Een wildvreemd huis opeisen voor de opwarming van de tijdrit: zelfs Lance Armstrong heeft het in zijn beste tijd nooit zo ver gedreven.

Alles doen zoals het moet en toch niet winnen. Dat is het drama van Cadel Evans in deze Tour. De logica van de controlefreak: als we maar krampachtig genoeg ieder detail in de hand proberen te houden, dan bezweren we alle onheil en komt het vanzelf goed. Cadel Evans verkende tevoren iedere col, hij plande hoogtestages en windtunneltests. De ploegleiding wrong zich in duizend bochten om het haar kopman naar de zin te maken. Wat Cadel wou, Cadel kreeg. Een bodyguard, een osteopaat, een kok-met-mobiele-keuken. Professioneel, al ging het op den duur wel enigszins naar opgeklopt vedettisme rieken. Een tijdritfiets van een miljoen euro. Anderhalve seconde winst per kilometer. Alleen al met die fiets had Evans het gat op Sastre bijna dicht moeten rijden.

Controle, ook in de koers. Bewonderendswaardig hoe Evans zich drie weken lang nergens liet verrassen. Waaiers, massasprint, gevaarlijke afdaling: altijd zat Evans vooraan, zonder fout. Evans verkende ook twee keer de tijdrit van afgelopen zaterdag. Misschien was dat wel van het goede te veel: 106 kilometer fietsen plus een uur opwarming nog voor de start. Sastre deed het parcours één keer, waarvan de helft in de auto. Sastre verscheen in een soort zentoestand aan de start, Evans zenuwachtig blazend. Na 53 kilometer fietsen bedroeg het verschil tussen de twee niet twee-minuten-dertig, maar negenentwintig seconden.

In de Tour is één plus één niet altijd twee. Soms is het maar anderhalf. Drie weken Tour laten zich niet vatten in eenvoudige rekenkunde. Marc Coucke gaat er prat op om “met een ploeg-ske van tien miljoen euro” voor Tourwinst te kunnen meespelen. Deze Tour heeft afdoende aangetoond waar dat soort gierigheid toe leidt. Het ploegske heeft heel erg zijn best gedaan, maar op de belangrijke momenten zat Evans wel steeds geïsoleerd. Van jongens als Brandt, Vansummeren en Aerts mag je simpelweg niet verwachten dat ze meekunnen tot op de laatste col – al oversteeg Aerts een paar keer zichzelf door dat wel te doen. Popovych en Cioni werden aangetrokken voor dat werk, maar scoorden ondermaats. De vraag is: als je echt de Tour wil winnen, moet je dan niet met een grotere zak geld de markt op en drie, vier steengoeie helpers aantrekken? Vijgen na Pasen natuurlijk, maar een sterkere ploeg had Evans zonder twijfel dichter bij geel gebracht.

Anti-helden

Met wat slechte wil zagen we in Parijs drie anti-helden op het podium. Carlos Sastre: te minzaam om te boeien. Cadel Evans: Poulidor van Australië. Bernhard Kohl kan misschien nog op het meest sympathie rekenen, maar is dat niet vooral om het melijwekkende geschuddebol waarmee hij zich als underdog op het Tourpodium fietste? En hij spreekt zo goed Nederlands. Maar wat is er eigenlijk mis met renners wiens voornaamste kwaliteit eruit bestaat dat ze hard kunnen fietsen? En is wachten op de ineenstorting niet minstens zo spannend als uitkijken naar die ene verschroeiende aanval?

Wij willen u graag even herinneren aan het tijdperk Armstrong. Geen grotere vedette dan hij, maar de Tour was zó voorspelbaar – of saai, zo u wil – dat wielerjournalisten extatisch werden toen Jan Ullrich in 2003 in Cap Découverte 1’36” terugpakte op de Amerikaan. Dat was het enige moment in zeven jaar tijd dat de Tour even spankracht kreeg. In 2005 was het al gedaan na de uit de kluiten gewassen proloog, toen Armstrong, één minuut later gestart, chronospecialist Ullrich voorbijreed. ‘Deze Tour is zo dood als een pier’, kreunden de commentatoren toen nog voor de eerste rit in lijn van start ging. Dit jaar was de Tour springlevend. Tot de laatste tijdrit. En op de Champs-Elysées won er een Belg op de koop toe. We mogen niet klagen. S

door loes geuens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content