Sport/Voetbalmagazine zocht en vond vluchtelingen die op weg naar België hun liefde voor de bal niet verloren. Deel 1 gaat over Alper, die als kind door het asielcentrum van Sint-Truiden raasde. Intussen speelt hij bij Anderlecht en pakte hij brons op het WK U17.

Alper Ademoglu: ‘Taner is nu 26, maar hij functioneert als een kind van drie. Eten en drinken kan hij zelfstandig, maar praten lukt niet. Hij weet wel dingen. Bij ieder bezoekje aait mijn oom hem over zijn hoofd en dat herinnert hij zich telkens als hij mijn oom terugziet. Maar ik denk niet dat hij weet dat ik zijn broer ben. Taner zit nu in een verblijfcentrum in Zonhoven. Daar krijgt hij alles wat hij nodig heeft. Het is voor hem dat mijn ouders Turkije verlieten. Ze hadden gehoord dat kinderen met een mentale beperking ginder geen deftige verzorging krijgen. Men let er niet goed op hen.

‘Eerst trokken we naar Montenegro. Waarom, dat weet ik niet. Ik was toen één jaar. Ik weet wel dat we daar familie hadden. En ook dat ik daar al vaak voetbalde. Ik was een heel actief ventje. Rond mijn vierde kwamen we dan naar België. We hadden gehoord dat mijn broer hier wel goed verzorgd zou worden. Taner kon naar een opvangcentrum in Tienen en mijn ouders en ik belandden in het asielcentrum van Sint-Truiden. Daar zaten we vier jaar. Zo lang duurde het eer onze papieren in orde waren.

‘Voor mij was het leven in het asielcentrum niet zo zwaar. Ik was nog jong en moest me nergens zorgen over maken. Ik kon naar school en had alles wat ik nodig had. Maar voor mijn ouders was het wel zwaar. Zij hadden geen werk en wisten niet of we zouden mogen blijven. Mijn vader kreeg ook de ziekte van Parkinson. Hij woont nu bij Josy Comhair, mijn manager. Die zorgt goed voor hem.

‘In het asielcentrum liep ik de hele tijd buiten te voetballen, samen met andere kinderen. Op een van de grasvelden staken we een paar takken in de grond om doelen te maken. Als het vakantie was, liep ik van negen uur ’s ochtends tot negen uur ’s avonds met een bal rond. Tijdens de middagmalen at ik zelfs al voetballend. (lacht)

‘Op een keer kwam Luc Vissers langs in het asielcentrum, de secretaris van VV Velm, een clubje in vierde provinciale. Luc kwam eens kijken of er jongens zin hadden om mee te voetballen bij Velm. Vanaf toen kwam hij me elke maandag en vrijdag met de auto halen om te trainen. In Velm is voor mij alles begonnen. Wat me vooral bijblijft, is dat ik er heel vaak scoorde, soms twintig keer per match. En dat ik een kort lontje had. Ik maakte vaak ruzie met tegenspelers en met de scheidsrechter.

‘Na drie jaar kon ik naar KRC Genk. Daar bleef ik zes à zeven jaar, tot ik naar Anderlecht trok. Intussen kon ik ook bij de nationale ploeg beginnen te spelen. Dat maakt mij heel trots. België betekent heel veel voor mij. België heeft mij alles gegeven. En het voetbal ook. Dankzij dat voetbal kan ik nu thuis de kostwinner zijn. Alles wat ik bezit en al bereikte, dank ik aan het voetbal.

‘Een vluchteling heb ik me nooit echt gevoeld. Alleen toen ik bij Velm af en toe niet de juiste voetbalschoenen of voetbalkleren had, merkte ik dat mijn achtergrond wat anders was. Maar dan was er altijd Luc om me te helpen.’

DOOR KRISTOF DE RYCK – FOTO BELGAIMAGE – CHRISTOPHE KETELS

‘België heeft mij alles gegeven.’ ALPER ADEMOGLU

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content