Hij leerde fietsen met een riek, overleefde nipt de sabotage van zijn broer en maakte zijn vader belachelijk op de Muur van Hoei. Anekdotes uit de jeugd van Bart Wellens.

Nu is de Vorselaarse Maalderstraat volgebouwd. Maar toen Bart Wellens er opgroeide, stond er een woestenij van brem, waar het voor een kleine jongen zorgeloos ravotten was. De braakliggende, overwoekerde bouwterreinen rond het huis van de familie Wellens stonden in de buurt bekend als de Plek. Bart en zijn broer Geert brachten er het grootste deel van hun jeugd door. Graven, fietsen, voetballen, kampen bouwen. Op de Plek kon zowat alles. “De Ronde van Frankrijk rijden op de Plek, dat zijn de mooiste herinneringen uit mijn kindertijd”, vertelt Bart Wellens. “’s Zomers bouwden we iedere dag een nieuw parcours op de Plek, naargelang van wat de renners die dag in de Tour gedaan hadden. En dan daar met onze fietsjes toertjes over maken hé. Bij bergritten bouwden we de heuvels iets steiler, bij spurtetappes lag de meet op straat. En om het klassement vast te leggen chronometreerden we van alle jongens wie het parcours het snelst kon afleggen.” De winnaar mocht die dag de gele trui aantrekken; een zwart-geel voetbalshirt van Ons Genoegen Vorselaar. Drie keer raden wie dat het vaakst droeg.

Bart Wellens heeft zelf trouwens ook nog gevoetbald. Twee keer speelde hij kampioen bij de preminiemen. Wellens heette een energieke spelverdeler te zijn, onvermoeibaar in zijn loopacties. “Bart had een redelijke voetballer kunnen worden, maar het fietske zat er van in de beginjaren te sterk in”, zegt vader Lucien. “Zijn grootvader heeft hem leren fietsen toen hij nog in de kleuterschool zat. Bart had een driewielertje, maar mijn vader vond dat hij zo niet écht leerde fietsen. Dus maakte hij voor Bart een minifietsje met een koersstuur, waarop ik dan de steel van een riek monteerde. Dat kon mijn vader vasthouden wanneer hij samen met Bart naar de kleuterschool wandelde. Af en toe liet hij Bart los, zodat hij zelf zijn evenwicht op de fiets kon vinden. De rieksteel was vlug overbodig. Bart zal toen ongeveer drie jaar zijn geweest.”

De fascinatie voor de fiets zou nadien alleen maar groter worden. De wielerwedstrijdjes op de Plek werden ook almaar fanatieker. Het gebeurde zelfs dat er toeschouwers aan de kant stonden om de jonge sportkampioenen aan te moedigen. En dan werden ze helemáál wild. Bart was altijd al de stoerste en de sterkste. Twee keer maar wist Geert zijn oudere broer op de Plek te kloppen. Hij herinnert het zich alsof het gisteren was. “Nooit kon ik winnen van Bart. Maar nooit hé! Héél frustrerend voor een klein jongetje. Om één dag de beste te zijn, heb ik hem eens gewoon in de kant geduwd. In volle vaart, in een van de bochten van de Plek. Dat ging, ik was vlug groter en sterker dan Bart, ook al is hij vijf jaar ouder. Vol schrammen en bulten is hij toen naar huis gegaan.” “Bart zag die dag paars van de schaafwonden”, weet Lucien nog. “Hij kwam bij ons binnen en zei doodkalm: ‘Smeer eens wat rood op mij.’ En hij was weer weg. Een ander kind zou misschien een schrik hebben opgedaan, maar Bart zat zo niet in elkaar.”

De tweede keer dat Geert won, is de familie mogelijk aan een drama ontsnapt, beseft Geert achteraf. De sprint was een vast onderdeel van de wielerspelen op de Plek. Er werd vanuit stilstand gestart, wie het eerst de straat uit reed, had gewonnen. Geert: “Bart was zo explosief, die kon de spurt bijna niet verliezen. Tot ik het schitterende idee had om zijn pedalen los te draaien. Bart katapulteerde van zijn fiets. Het was putje zomer en Bart had alleen een zwembroekje aan. Er was dus niks om zijn val te breken en van een valhelm was al helemaal geen sprake. Ik heb al een paar keer gedacht: waaraan zijn we die dag ontsnapt?”

Volgende week

Moeder Wiske zag het niet altijd graag gebeuren, al die waaghalzerij. Vader Lucien had er meer schik in. “Ze waren nu eenmaal durfals. Je kan hen toch niet tegenhouden, want dan doen ze het gewoon achter je rug.” En Lucien dacht toen ook al op lange termijn. “Heel de buurt zei: als die Bart geen coureur wordt, wie dan wel? Hij was zó snel en vlot met de fiets. Eigenlijk zag je op vrij jonge leeftijd dat daar mogelijkheden lagen.”

De wielermicrobe had de familie Wellens al veel vroeger aangestoken. De grootvader van Bart Wellens was voorzitter van de fanclubs rond Daniël Willems en de wielerfamilie Sels: Ward, Walter en Charel. Die lokale sporthelden van Vorselaar inspireerden Lucien tot een korte cyclocrosscarrière en dat maakte het op zijn beurt weer vanzelfsprekend dat Bart later begon te fietsen. Vanaf Barts tiende levensjaar trok de familie naar Nederland, zodat hij er kon deelnemen aan het beruchte Brabantse crosscircuit, waaruit ook Richard Groenendaal, Lars Boom en Kevin Pauwels zich naar de top zouden werken.

Van druk was geen sprake. “De Brabantse crossen waren puur spelvermaak, een logisch vervolg op de wedstrijdjes van de Plek”, verteld Lucien Wellens. “In zijn eerste wedstrijd werd Bart tweede. Achteraf was hij niet kwaad en zelfs niet erg ontgoocheld, wat ik eigenlijk wel een beetje had gevreesd. ‘Volgende week win ik hier’, zei hij zelfverzekerd. En dat deed hij ook, glansrijk zelfs. Ik denk dat hij de eerste keer gevoeld had dat hij met overschot de beste was, maar dat anderen het erg leep konden spelen. Die fout heeft hij geen tweede keer gemaakt. Nadien won Bart bijna overal waar hij startte.”

Geert was minder fanatiek dan zijn oudere broer. Hij beschikte duidelijk ook over veel talent, maar kon zich soms profileren als een bijzonder koppig baasje. De familie praat nog vaak over het Brabantse kampioenschap voor nieuwelingen, waar topfavoriet Geert voor de overwinning in zijn leeftijdscategorie ging. Geert reed op een knappe derde plaats, met uitzicht op de eindzege. De familie langs de kant ging uit haar dak. Tot groot ongenoegen van de jongste Wellens. “Als er nu nog iemand naar mij roept, dan stop ik!” gilde hij naar zijn verbaasde supporters. De volgende ronde kon Bart zich toch niet bedwingen. Waarop Geert prompt zijn fietsje parkeerde en uit de wedstrijd stapte. Hij stopte vervolgens twee jaar met wielrennen. Niemand vierde zijn comeback sterker dan oude broer Bart, die Geert voor zijn verjaardag een nieuwe koersfiets schonk.

“Bart had de techniek en de snelheid. Geert was molliger en geblokter, maar ook gespierder”, vergelijkt Lucien zijn twee zoons. “Het waren allebei héle goeie coureurs, maar voor Geert was het geen cadeau dat hij een broer had die het zo goed deed. Dat zadelde hem met extra druk op. Pas dit jaar, nu hij militair is en in de cross een stap achteruit heeft gezet, is Geert daarvanaf. Hij koerst nu enkel omdat hij daar zin in heeft, niet omdat de mensen resultaten van hem verwachten. Met als gevolg: Geert koerste volgens mij nooit beter.”

Barts prestaties bij de jeugd kwamen al gauw ter ore van nationaal selectieheer Eric De Vlaeminck. Op het Belgisch Kampioenschap voor nieuwelingen in Profondeville kwam hij Bart voor het eerst scouten. Lucien: “De Vlaeminck kende Bart nog niet. ‘Wie is hier die Wellens die jullie naar voren schuiven als favoriet?’ vroeg hij aan mensen van de bond. Toen hij Bart zag, lachte hij hem bijna uit. Dat kleine, magere mannetje zou op het parcours van Profondeville weggereden worden, voor die hellingen leek Bart hem als atleet te plat. Natuurlijk won Bart dat BK wél en met enorm overwicht zelfs. De Vlaeminck riep hem direct op voor de nationale selectie.”

Dat betekende iedere woensdagnamiddag trainen in Kortenberg onder supervisie van de strenge bondscoach. En stages in de vakanties. Een van de trucjes van De Vlaeminck was tijdens de intensieve zandtrainingen extra gewichten aan de fietsen monteren. Wie daarmee goed vooruitkomt, kan met een normale fiets vliegen, redeneerde de bondscoach. Bart Wellens erkent dat hij veel aan de spartaanse arbeidsethiek van zijn vroegere mentor gehad heeft. “Niemand heeft mij meer geleerd dan Eric De Vlaeminck. Bergop rijden, een fiets opspringen, lopen: in essentie doe ik het nog altijd met dezelfde techniek die hij mij toen geleerd heeft. Een paar jaar geleden hebben we woorden gehad en dat heeft onze relatie een beetje vertroebeld. Dat spijt me nu.”

Schade en schande

Aan fietsjes prutsen was altijd al Barts favoriete tijdverdrijf. Ooit maakte hij zijn eigen tijdritfiets – bestemd voor hun Ronde van Frankrijk – met brokstukken uit het containerpark. Hij zaagde een oud koersstuur kapot, zodat het vaagweg op een plat tijdritstuur leek en stak vooraan een klein wiel en achteraan een groot om nog meer de illusie van aerodynamica waar te maken. Naar verluidt moet het een heel grappige constructie geweest zijn.

Met een andere eigen creatie was Bart eerder al zelf spectaculair ten val gekomen. Hij had grote wielen gestoken onder een vergeten BMX-kader dat vader Lucien ergens langs de weg had gevonden. Bart ging zijn nieuwe fiets aan de buurt showen. En zoiets doe je natuurlijk in stijl, bijvoorbeeld door op één wiel door de straat te koersen. Dat ging vrij aardig, tot het voorwiel plots uit het kader viel – dat had Bart namelijk vergeten vast te draaien. Het avontuur eindigde in de berm.

Al die mechaniekervaring, opgedaan in scha en schande, maakte Bart de gedroomde materiaalman voor vader Lucien, toen die zich kortstondig aan een veldritcarrière waagde. “Je kon er geen betere hebben. Bart was aalvlug en hij wist alles van fietsen. Een paar keer heb ik meegemaakt dat de officials hem uit de materiaalzone smeten, omdat hij te klein leek. Ik zorgde ervoor dat er altijd iemand klaarstond om hem dan terug naar ginder te loodsen. In de wedstrijd zou Bart dan wel laten zien dat hij zijn plek tussen de andere mecaniciens meer dan waard was.”

Bart ging mechanica studeren en kon studentenwerk doen bij fietsenmaker Van de Water. Op zijn achttiende kreeg hij er zelfs een leercontract, maar dat Bart wielerprof zou worden, hing toen al in de lucht. En wat na de carrière? Weer naar de fietsenmaker? “Bart heeft altijd gezegd: als ik stop met koersen, neem ik Van de Water over”, lacht Lucien. “Maar ik weet niet of dat plan nog doorgaat. Het zal er ook van afhangen wat zijn nieuwe liefje erover denkt. Zelf zou ik het een logisch vervolg van zijn carrière vinden. Bart is zot van mechaniek; hij zit altijd te experimenteren. Ik weet nog dat hij er bij de jeugd altijd over klaagde dat zijn ketting er zo vaak afviel. Dus monteerde hij zelf een bout om die beter op zijn plaats te houden. Daarna werd dat een messingpinnetje – weer wat gewicht uitgespaard. Nu, zo veel jaren later, heb ik bij de fietsenmaker al systemen gezien die erg lijken op wat Bart toen had uitgedacht.”

Afsluiten doen we met het relaas van de dag waarop Lucien besefte dat hij met zijn oudste zoon echt wel wielergoud in handen had. De familie Wellens had jaren een caravan in het Waalse Oteppe, een deelgemeente van Burdinne. Cyclocrosser Lucien kon er trainen op de nabijgelegen Muur van Hoei. En Bart, die ging natuurlijk mee. “De eerste keren lachte ik met hem. Bart zal toen tien jaar geweest zijn. Hij miste kracht en schatte de steilte van de bochten niet goed in. Ik zag toen aan zijn ogen dat hem dat niet zinde. Een paar jaar later, toen hij nieuweling was, hebben we de Muur nog eens gedaan. Bart maakte mij belachelijk. Ik moest totaal passen. Vanaf toen lag de focus helemaal op zijn carrière. De mijne was ineens voorbij.” S

door jef van baelen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content