Twaalf jaar geleden werd RC Genk voor het eerst Belgisch landskampioen. Toenmalig aanvoerder en huidig beloftetrainer Domenico Olivieri weet wat een nieuwe titel zou teweegbrengen. ‘Dat je zo veel mensen gelukkig kunt maken: ongelooflijk.’
Bij de thuiswedstrijden vind je hem vier hoog in de vaak lege noordelijke bocht van de Cristal Arena. Rustig en onopvallend, zoals hij ook was als voetballer. Kort voor het einde is hij steevast verdwenen, nablijven is aan hem niet besteed. Ook de uitwedstrijden mist hij niet, maar die volgt hij op groot scherm, ergens waar het niet te druk is en met vrienden. “Ik zie alle wedstrijden. Als ze scoren, klap ik in mijn handen, maar ik ga niet springen. Ik ben een rustig type, altijd geweest. Ik zie hoe de mensen het beleven, maar zelf geniet ik innerlijk.”
Domenico Olivieri was de aanvoerder van het RC Genk dat in 1999, elf jaar na de fusie van Waterschei en Winterslag, voor het eerst Belgisch landskampioen werd. Twaalf jaar later behoort een nieuwe, derde titel tot de mogelijkheden. “Ik ben blij voor de club, de spelers en de trainersstaf. Ik gun het die mensen werkelijk van harte, want ik weet wat het betekent. Zelf beleef ik het op mijn gemak. Ik word niet gauw euforisch, dat zit niet in mijn karakter. Als speler heb ik nooit wakker gelegen van een wedstrijd. Nu gebeurt het soms, omdat ik trainer ben. Zoals na de nederlaag op Standard. Dan ga je toch even nadenken over wat er zo laat nog fout is gegaan en hoe het misschien voorkomen had kunnen worden.”
Olivieri zal voor eeuwig en altijd herinnerd blijven om zijn snor en nektapijt. Ze behoren inmiddels tot het verleden, allebei gesneuveld op het einde van zijn carrière bij La Louvière. Op het veld behoorde hij tot het uitstervende ras der ouderwetse libero’s. Voor hem stonden de mandekkers Chris Van Geem en Daniel Kimoni, op de backposities Marc Hendrikx en Juha Reini. “Misschien had ik wat meer voor mezelf moeten opkomen en vaker inschuiven, maar ik heb altijd in dienst van de ploeg gespeeld. We speelden met twee centrale verdedigers en met flankverdedigers die bijna flankaanvallers waren. Hendrikx en Reini waren constant weg. Met ons drieën bleven we achterin. Het was een ander systeem dan tegenwoordig, maar het leverde resultaat op. Ik heb me er nooit bedenkingen bij gemaakt.”
Natuurlijk was het comfortabel voetballen voor hem, zo’n eind achter zijn verdediging, geeft hij toe. “Ik had een tamelijk goede lange bal, ik kon leiding geven, las het spel goed, deed anderen beter spelen. Dat waren ook kwaliteiten. Eén keer maar ben ik lastig geweest. Dat was toen Aad de Mos in een interview zei dat ik het probleem van Genk was. Dat vond ik niet mooi van iemand met zo’n naam. Ik heb een mooie tijd gehad. Je moet weten wat je kunt en wat niet, dat is ook een kwaliteit, en ik ben altijd realistisch geweest. Ik heb er het maximum uitgehaald. Dat weet ik.”
In de gietende regen
Het seizoen voor het kampioensjaar was RC Genk vicekampioen en bekerwinnaar geworden. “Het mooie”, vertelt Olivieri, “is dat we niet beseften hoe sterk we wel waren. Anders word je niet het ene jaar tweede en het volgende kampioen. Het geloof in eigen kunnen was nog niet groot. Had iemand voor het seizoen gezegd dat we kampioen zouden worden, we hadden hem niet geloofd. Het gevoel was eerder dat we zo’n jaar nooit meer zouden meemaken. Wie weet waren we wel een eendagsvlieg. Toen we op de eerste speeldag direct van Lokeren verloren, was er al paniek. Daarna zetten we een reeks neer en waren we vertrokken, maar nooit met het idee dat we onze ambities moesten bijstellen. Wie dat vertelt, is een leugenaar.”
Het geheim van het succes? “Een groep die sterk aan elkaar hing. Jongens die wisten wat ze konden en wat niet, en een trainer die ons altijd scherp hield. Het collectief kwam altijd op de eerste plaats, maar zoals overal had je enkelingen die het verschil maakten en voor wie de andere jongens graag wilden werken. En er was het enthousiasme van het publiek. Dat stuwde je almaar vooruit, toen nog in de oude tribunes.
“Ik vergeet nooit onze wedstrijd tegen Club Brugge, in de gietende regen. Toen we om zes uur met de bus aan het stadion kwamen, stonden daar al tienduizend mensen nat te worden. Dat gebeurt vandaag niet meer. Iedereen heeft zijn abonnement. De mensen komen pas op het laatste moment en zijn nog niet in het stadion wanneer de spelers zich opwarmen. Persoonlijk vind ik ook dat je al zittend minder meeleeft, maar wat wil je? Je moet mee met de tijd.
“Alles klikte: de trainers, de spelers en het volk. Ik kom nog vaak mensen tegen die me zeggen: het is niet meer zoals vroeger. Dan antwoord ik dat alles nieuw was toen. De supporters hadden nog niks meegemaakt, wij hadden nog niks meegemaakt. Daardoor zijn het momenten die je nooit vergeet: omdat het de eerste keer was.”
De krammen van Aimé
Opvallend is dat van de succesformatie geen enkele speler nadien door het plafond schoot. Branko Strupar vertrok wel naar de Premier League, maar Derby County was niet eens een meeloper en Strupar zelf brak geen potten meer. Hetzelfde gaat op voor zijn spitsbroeder Souleymane Oulare: naar Turkije uitgeweken, al snel op de dool geraakt en nooit meer de oude geworden. Alleen Besnik Hasi en Marc Hendrikx maakten echte promotie met hun transfer naar Anderlecht. “Als je kijkt naar het individuele talent, konden we inderdaad niet tippen aan een ploeg als Anderlecht,” geeft Olivieri schoorvoetend toe, “maar als collectief waren we superieur.”
En wie was de smid van dat collectief? De man die er alles uithaalde wat erin zat? Die tot op vandaag van iedereen misschien nog het meest met het Genkse succes wordt geassocieerd? Aimé Anthuenis. De aanvoerder van weleer spaart zijn lof niet. “Aimé blijft voor mij de trainer die erboven uitsteekt. Misschien is zijn manier van werken passé. Kan zijn, maar hij was wel een sterke persoonlijkheid die wist hoe hij met iedere speler moest omgaan. Je kon met alles bij hem terecht, ook met privézaken. Hij was een harde werker en dat had onze groep nodig. Hard werken en dan loslaten, begrijp je?
“Aimé was de juiste man op de juiste plaats. Wij gingen voor hem door het vuur, maar hij ook voor ons. Als er een financieel probleempje was, bijvoorbeeld. De training was amper gedaan of hij stoof al de trap op. Zonder zijn schoenen uit te doen. De kleedkamer voorbij, direct naar boven. Dat vergeet ik nooit. Dat was Aimé: iemand die veel van ons eiste, maar van wie je veel terugkreeg ook. Geen dikke nek, maar een fijne man die uit zijn krammen kon schieten ook, maar dat wisten we. Dus dat was geen probleem.
“Ik herinner me een wedstrijd waarin we 0-1 achter stonden bij de rust. Hij komt in de kleedkamer, gaat met beide handen op de tafel leunen en zegt, heel rustig: ‘Oké, we kunnen zo verder doen, dan pakken we nog drie goalen, nemen straks ons douchke, gaan naar huis en maandag zien we elkaar terug. Of we kunnen godverdoeme …!’ Begrijp je? Ik heb er gekend die als het slecht was tegen de eerste de beste voetbaltas die hij tegenkwam … baf! … en de tweede … baf! Eén keer is dat indrukwekkend, maar de tweede keer denk je: man, doe eens normaal.”
Olivieri bedoelt Jan Boskamp, maar krijgt de naam niet over zijn lippen.
Populaire Branko
Vedetten? “Hadden we niet”, zegt Olivieri, waarna hij zich snel zelf corrigeert. “Oké, Strupar misschien. Branko kreeg alle aandacht. Hij was topschutter, groot, zag er goed uit, zijn taaltje ook. Hij was enorm populair, maar dat heb je in alle ploegen: een speler voor wie de mensen naar het stadion komen. Ik heb nooit ervaren dat er jaloezie was in de kleedkamer. Zelf ben ik het alleszins nooit geweest. Integendeel, ik was trots op mannen als Strupar en Oulare. Wij hebben altijd een groep gevormd. Wij gunden hen dat.
“Eén keer ben ik als aanvoerder toch met hem moeten gaan praten. Het was de periode van de Gouden Schoen, hij begon zich wat anders te gedragen en ik merkte dat er in de groep wat gemor opstak. ‘Wij twee gaan vanavond iets drinken’, zei ik hem na een training. Ik heb toen rustig met hem gesproken en hij begreep het. Van dan af was het gedaan met de egotripperij en werd alles weer normaal in de kleedkamer.
“Ik vond het beter zo dan Branko aan te pakken waar iedereen bij was. Dan is hij in zijn eer gekrenkt en gaat hij zich verdedigen. Nog altijd zegt hij: ‘ Domi, je had gelijk.’ Ik ben nooit een aanvoerder met een grote mond geweest. Iedereen had respect voor mij en ik kon met iedereen opschieten. Als ik hoor welk takenpakket aanvoerders tegenwoordig soms krijgen, denk ik: overdrijf daar toch niet in.”
Kenmerkend ook voor Strupar en Oulare waren de vele grote en kleine kwalen waar ze voortdurend mee af te rekenen hadden en die ook hun carrières nadien hebben gecompromitteerd. In Genk trainden ze vaker niet dan wel, deed het weleens de ronde. Olivieri: “Oulare trainde zogezegd niet op maandag en dinsdag, en woensdag was toen nog de vrije dag. Vanaf donderdag daagde hij weer op. Wij lachten daar eens mee: het is bijna zaterdag, hij is daar.
“Maar Aimé was ook slim natuurlijk. De training op dinsdag was er meestal een om niet licht te vergeten. Na de middag gingen we nog naar het bos. Als je Oulare dat allemaal had laten doen, had je een waardeloze Oulare teruggekregen. Hij was een explosief type. Laat hem een duurloop doen en hij verzuurt. Dán pas krijg je blessures en dan heb je er helemaal niets meer aan. Ik vond dat Aimé dat goed zag.
“Ach,” besluit Olivieri, “dat die mannen iets rapper afhaakten, was misschien wel waar. Het waren ook geen Limburgers, hé. Maakt ook niet uit: we wisten dat zij het verschil maakten.”
Kampioensmatch gemist
Toch liep RC Genk het titelfeest bijna nog mis. “Bij Anderlecht had Jean Dockx overgenomen van Arie Haan. Zij werden steeds sterker, terwijl bij ons het beste er stilaan af was”, vertelt Olivieri. “Op de voorlaatste speeldag kwamen ze bij ons winnen met 2-5. Wij konden kampioen worden, maar zij speelden ons van het kastje naar de muur. Als het kampioenschap twee weken langer duurt, halen we het misschien niet. Maar goed, als het afgelopen is en je staat eerste, dan ben je de verdiende kampioen. Ik weet nog dat Zoran Ban diezelfde speeldag twee keer scoorde voor Moeskroen tegen Club Brugge, waardoor dat ook verloor.” Met een lachje: “Het volgende seizoen speelde hij voor ons.”
De titel werd pas veiliggesteld op de laatste speeldag. Het gebeurde op het veld van Harelbeke. Zonder Olivieri: de aanvoerder zat in de tribune. “Ik was geschorst. Héél erg. Rood gekregen op Westerlo. Ik weet nog wie de scheidsrechter was, Blareau, precies omdat de consequentie zo zwaar was. Daarom had ik gehoopt om al kampioen te zijn tegen Anderlecht. Het is helaas een week later geworden.”
De fatale uitsluiting viel in de slotfase van Westerlo-Genk. Blareau floot een strafschop voor de thuisploeg en voor één keer sloegen de stoppen door bij Olivieri. “Ik ben een rustig iemand, maar soms doe je iets stoms.” Istvan Brockhauser stopte de elfmeter en beperkte de schade.
In Harelbeke werd het zo voor de onfortuinlijke aanvoerder nagelbijten tot de laatste seconde. “Als speler voel je die wedstrijdspanning, maar eens je op het veld staat, valt ze van je af. In de tribune beleef je alles intenser. Ik herinner me dat Harelbeke via Kubik op het eind nog druk ontwikkelde, waaruit het bijna de gelijkmaker maakte. De spanning was om te snijden. Net voor het eindsignaal ben ik beneden aan de dug-out gaan staan. Toen de scheidsrechter affloot, ben ik het veld op gerend.”
Verplicht nummer
Op het laatste fluitsignaal barstte in het verre West-Vlaanderen een kampioensfeest los. Olivieri: “De ontlading nadien in de kleedkamer … daar bestaan geen woorden voor. In al dat rumoer heeft Aimé op de tafel geklopt en gezegd: ‘Het is misschien gemakkelijk om het nu te zeggen, maar zó’n groep, dat krijg je nooit ofte nooit ofte nooit meer bij elkaar!’ Ik weet nog goed dat hij dat zei, letterlijk. Precies omdat het zulke bijzondere woorden waren. De terugreis met de bus was ook al zo memorabel. Van Harelbeke naar Genk is een hele afstand, maar zo waren we aan het feesten dat het nog snel is gegaan. In Genk werden we onthaald als echte helden.”
Met het kampioensfeest nog in de benen moest de nieuwe kampioen enkele dagen later nog één keer aan de bak. Tegen Lierse wachtte nog de return in de halve finales van de beker van België. “Thuis hadden we verloren met 1-4. Afgemaakt. We waren kampioen en hebben die match er gewoon nog bij genomen. Als een verplicht nummer. Maar je weet hoe het dan gaat: je speelt ontspannen en plots kan het nog. We kwamen op voorsprong en op een bepaald moment riep Eric Van Meir: wat is dát hier allemaal?! Zo waren ze in paniek. We hebben het uiteindelijk niet gehaald, maar niemand van ons die er wakker van lag.”
Nog steeds prijst Domenico Olivieri zich een gelukkig mens om wat hij toen heeft mogen meemaken. “Ik heb me er achteraf vaak over verwonderd hoe je met een groep van vijfentwintig voetballers zo veel mensen gelukkig kunt maken. Je ziet mensen wenen, dansen, mekaar om de hals vallen. Werkelijk ongelooflijk. Als ik dat zie, denk ik dat ik blij mag zijn dat ik een van de schakels was die daarvoor hebben kunnen zorgen.”
DOOR JAN HAUSPIE – BEELDEN: REPORTERS
“Het mooie is dat we niet beseften hoe sterk we wel waren.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier