‘Je moet gewoon de microfoon hanteren en vragen waar het om gaat.’ Michel Wuyts over het dansen op de slappe koord tussen de liefde voor de wielrennerij en zijn plichten als journalist.

Vlaanderen kent Michel Wuyts van zijn ouderwets gekrulde zinnen, zijn niet in te tomen enthousiasme en zijn onuitputtelijke stapel weetjes over renners, of het nu gaat over het gewicht van hun fiets of hun eerste vriendinnetje. Als zevenjarige telde Michel dan ook geen schaapjes bij het slapen gaan, maar overliep hij de topdrie van alle naoorlogse Tourwinnaars. Na een loopbaan als leraar en directeur in een basisschool, ging Wuyts in 1991 aan de slag bij de VRT als wielerreporter en motorcommentator. Vier jaar geleden verruilde hij het strijdgewoel aan de aankomstlijn voor de rustigere commentatorenstoel. Toch kwam Michel Wuyts de laatste weken in het oog van de storm terecht. Zijn uitspraak “perplex te staan” over de huiszoeking bij Johan Museeuw werd in de Vlaamse pers algemeen bestempeld als ‘naïef’. Enkele jaren geleden beweerde Michel Wuyts zijn hand in het vuur te durven steken voor de zuiverheid van Museeuw.

Blijf je achter die uitspraak staan ?

Michel Wuyts : “Voorlopig wel. Hij is nog niet eens beschuldigd, dus laat het gerecht eerst zijn werk maar doen. Als blijkt dat hem hier in de nadagen van zijn carrière schuld treft, zal ik ontgoocheld het hoofd buigen. Maar ik zal weigeren dit uit te smeren over zijn hele loopbaan. Degenen die overdrijven in het toedienen van middelen, haal je er zó uit : renners uit de tweede lijn die plots wedstrijden winnen waar ze vroeger niet toe in staat waren en na één, hooguit twee seizoenen verschrompelen. We spreken hier over iemand die vijftien jaar prof is, waarvan tien jaar aan de absolute top. Ik kan me ook niet voorstellen dat de 1500 controles die Museeuw in zijn carrière ondergaan heeft, allemaal omzeild zijn.”

Ken je veearts José Landuyt en verzorger Herman Versele ?

“Hoegenaamd niet. Toen de zaak aan het rollen kwam, heb ik het wel nagetrokken en het blijkt dat Versele nooit aan een ploeg verbonden was of de laatste jaren in de koers opdook.”

Heb je in de laatste jaren ooit iets opgevangen over het gebruik van Aranesp in de Belgische wielersport ?

“Neen, bij de Belgische ploegleiders heb ik het nog nooit horen vallen. Ik heb voor het eerst van Aranesp gehoord in de Ronde van Italië van 2001, toen Dario Frigo en nog een aantal andere Italianen beschuldigd werden van het gebruik ervan. Op de Olympische Winterspelen van 2002 zijn er ook enkele langlaufers gepakt. Als deze zaak verder uitdijt, hebben we ons niet alleen schromelijk vergist in het feit dat de ploegleidingen erin geslaagd zouden zijn het dopingprobleem in te perken en blijkt dat renners meer en meer de individuele toer opgaan, maar mogen we ook spreken van een faillissement van de controles. Als je heel deze zaak met terugwerkende kracht bekijkt û en het zou verschrikkelijk naïef zijn om dit niet te doen û dan zijn er zoveel controles die niets opgeleverd hebben, dat dat wijst op een niet-functioneren van het controlesysteem. Het laatste positieve geval in België was bij mijn weten Danny De Bie in het begin van de jaren negentig. Bij Vandenbroucke zijn producten aangetroffen, bij familie van Peter Farazijn is epo gevonden, maar geen van beide renners is ooit positief bevonden.

“Ook testosteron-achtige producten, zoals het Undestor waarvan nu ook sprake, zijn makkelijk opspoorbaar : de verhouding tussen testosteron en epitestosteron moet een op zes bedragen. Als die verhouding hoger ligt, loop je tegen de lamp. Tenzij je over een doktersattest beschikt dat je zelf van nature uit meer testosteron aanmaakt. (Heftig:) Wat gebeurt er dan op die controles ? Waarschijnlijk zijn er in de illigale milieus voldoende middelen om bepaalde zaken te verdoezelen. Ook de timing is heel belangrijk : men dient bepaalde producten voldoende lang op voorhand toe zodat die niet meer traceerbaar zijn in de competitie. En ook de manier waarop urine-en bloedcontroles uitgevoerd worden, is blijkbaar niet efficiënt of niet meer aangepast aan de producten die nu circuleren.”

In je eerste reactie op het onderzoek bij Museeuw zei je dat je perplex stond. Is dat niet vreemd voor een insider ?

“Het woord ‘insider’ vind ik een beetje misplaatst, ik ben een waarnemer in het wielermilieu. Ik heb maar één middel om aan de waarheid te komen en dat zijn formele en informele gesprekken met mensen die in het wielermilieu zitten. Ik ben er nooit bij als men naar de apotheek of de achterkamertjes gaat. Nog nooit is een actief renner spontaan beginnen praten over dopinggebruik. Dat doen ze zelfs onder elkaar niet, zoiets zal wel tot de zogenaamde omerta behoren.

“Je moet deze affaire ook in haar tijdsbeeld zien. Mocht het gaan over mijn eerste periode als journalist, van 1990 tot ’98, dan zou het al te naïef geweest zijn om te stellen dat je van niets weet. Epo was in die periode vrij gekend, ook binnen de hoogste toppen van de internationale wielerunie. In 1996 is er al een vergadering geweest bij de UCI in Lausanne, op vraag van een aantal ploegdokters en ploegleiders die excessen zagen en vonden dat er onmiddellijk moest worden ingegrepen. De UCI heeft toen de grens van een hematocriet van vijftig ingevoerd, maar wel het abces verder laten aanzwellen tot het in 1998 opengebarsten is.”

Hoe moeilijk was het om in de Tour van 1998 je plicht als journalist te vervullen ?

“Best moeilijk. Je hebt een bepaalde band opgebouwd, een plaats verworven binnen het milieu en dan moet je die normale omgang doorprikken, vrij agressief op de man afstappen, de microfoon hanteren en vragen waar het om gaat. Toen ik aan Rijckaert ( toenmalig ploegdokter bij Festina, nvdr) vroeg of hij ooit doping had toegediend, omzeilde hij de vraag en zei : ‘Ik heb dat nooit moeten doen.’ Alleen ontging mij toen in het vuur van het gesprek de nuance van het woordje ‘moeten’. Hij bedoelde : de renners behelpen zichzelf, ik ben hier maar controlerende partij. Toen die fiere dokter ’s avonds werd weggeleid als de eerste de beste bandiet, had ik absoluut geen triomfantelijk gevoel.”

Is het gebruik van epo ondertussen achterhaald ?

“Tot vorig jaar is mij vanuit het peloton gesignaleerd : er zijn er nog altijd die het niet begrepen hebben. Vooral in de competitieluwe periodes, wanneer de renners aan een piek werken, maak ik mij sterk dat er toch nog een aantal aan het potje zit. Geen excessen meer zoals in de tijd van Riis en Pantani, die respectievelijk gequoteerd zouden zijn op zestig en vijfenvijftig, maar wel renners die hun hematocriet lichtjes opdrijven naar vijf-, zesenveertig en zorgen dat ze bij de controles altijd in die buurt zitten. Dan zak je namelijk aan het einde van de Tour niet meer onder de veertig – dan heb je bloedarmoede – maar blijf je op drie-, vierenveertig.

Ik merk ook grote verschillen in tolerantie en stel vast dat de positieve gevallen vooral uit Spanje komen. Francisco Pérez, een jonge Spanjaard die voor Milaneza rijdt en in de Ronde van Romandië bijna twee etappes na elkaar won als ze hem niet de verkeerde richting hadden uitgestuurd, is tegen de lamp gelopen. Het ene positieve dopinggeval in de Tour, Pascual Llorente : ook een Spanjaard. Ik stel me ook vragen bij Aitor Gonzalez, die vorig jaar de Vuelta won maar dit jaar nog niets gepresteerd heeft.”

Is er nog steeds sprake van georganiseerd dopinggebruik binnen de ploegen ?

“Voor het grootste stuk van het Europese peloton ben ik zeker van niet, want managers en ploegleiders zijn als de dood voor negatieve publiciteit. Bepaalde ploegen trekken het medische verleden van renners na voor ze hen aanwerven. Quick Step-Davitamon heeft dat bijvoorbeeld gedaan met de jonge Spanjaard Pecharromán, die uit het niets komt en plots Beloki en Beltran ferm de baard afdoet in de Bicicleta Vasca en de Ronde van Catalonië. Natuurlijk ben je nooit helemaal zeker van wat een individu uithaalt, maar sinds 1998 wordt er vanuit de ploegleidingen niets meer gedoogd. Toen Redant co-commentator was in de Tour, heb ik daar met hem uitgebreid over gepraat in de wagen en ’s avonds aan tafel. Telkens krijg je hetzelfde beeld : wij dulden niks, wij laten niet toe dat iemand naar een andere dokter of verzorger gaat.”

Hoe verklaar je dan dat de ploegleiding van Quick Step-Davitamon dat blijkbaar wel toestaat voor Museeuw ?

“Wel, dat gaat mijn verstand ook een beetje te boven. Ik vind het vreemd dat Museeuw een langdurige vriendschap onderhoudt met iemand die al eens in opspraak gekomen is. Daar moet je als topper toch omzichtiger mee omgaan. De enige verklaring die ik kan bedenken, is dat Museeuw de vriendschap wilde onderhouden, mede omwille van de dood van het dochtertje van Landuyt. Museeuw is een gevoelig mens die met zulke dingen bezig is. Het is bijvoorbeeld niet door iedereen geweten dat hij wel eens een kinderafdeling in een ziekenhuis bezoekt om kwistig geschenken uit te delen. We hebben de reflex om er nu meteen het allerslechtste in te zien, terwijl het hier absoluut noodzakelijk is om af te wachten.”

Wat betekent het voor de Belgische wielersport, mocht Museeuw schuldig blijken ?

“Dan gaan we een rouwperiode tegemoet. Ik ben niet de enige die met Museeuw gedweept heeft als de beste eendagsrenner van de voorbije jaren. Daar bestaat unanimiteit over. Museeuw wordt opgevoerd als voorbeeld voor de jeugd, een krant als Het Nieuwsblad maakt hem peter van een regelmatigheidscriterium voor jonge renners. Haal de figuur van Museeuw weg en er blijft niet zo veel meer over : een opstoot van Vandenbroucke en een goede Van Petegem, maar dan moet je al een categorie lager gaan zoeken. Daar zitten weliswaar goede renners in, maar toch geen echte kampioenen.”

Is de generatie na Museeuw en Van Petegem de boot aan het missen ? Rik Verbrugghe en Mario Aerts hebben het afgelopen jaar nog niet te veel laten zien.

“Ik zou zeker niet spreken van een verloren generatie, we moeten de kwaliteiten van die mannen gewoon niet overschatten. Misschien haalt Rik Verbrugghe wel het maximale uit zijn carrière door de Waalse Pijl, het internationaal wegcriterium en de proloog in de Giro te winnen. Van een Mario Aerts mag je maar verwachten dat hij twee keer per jaar piekt, zoals dit jaar naar de Tour en het WK. Als je hem vergelijkt met Vinokoerov, dan heeft die een turbodiesel, terwijl Aerts met een 1600 cc rijdt, die op bepaalde terreinen vinnig uit de hoek kan komen, maar niet gedurende langere periodes. Aerts werkt heel rigoureus aan zijn opbouw omdat hij weet dat hij dat nodig heeft. Zo fietst hij de eerste zes tot acht weken van de voorbereiding aan een heel lage pols tegen 27, 28 per uur. Daar moet je verdomme veel karakter voor hebben, want dan word je voorbijgereden door wielertoeristen en die herkennen je.”

Na de Tour zei Eddy Merckx dat José De Cauwer zich beter wat meer met de Belgische jeugd zou bezighouden dan met commentaar geven. Wat vond je van die opmerking ?

“( Heftig:) Naast de kwestie. Ik weet dat De Cauwer zeer geconcentreerd, gefundeerd en in tijd heel breed bezig is met jeugdwerking. Als Jurgen Van Den Broeck niet meer mag koersen in de ploeg van Frison omdat hij een contract gesloten heeft met US Postal, gaat De Cauwer die jongen onmiddellijk oppeppen en zorgt hij ervoor dat hij toch nog aan koersen toekomt. De Cauwer volgt alle jeugdklassiekers, gaat voor de wedstrijd met de ouders praten en neemt na de aankomst nog anderhalf uur de tijd voor individuele gesprekken met de jongens. Hij staat in nauw contact met alle ploegleiders, kijkt waar de talenten zitten en zet ze aan om hun trainingen te periodiseren. Misschien was de uitspraak van Merckx ingegeven door het feit dat De Cauwer een paar weken tevoren had gezegd dat hij in Hamilton een ploeg zou opbouwen rond allemaal jonge renners, in de wetenschap dat Axel, die niet goed draaide in de Tour, misschien geen plaats zou krijgen in de WK-ploeg. Ondertussen is dat rechtgezet.”

In je boek, maar ook in je commentaar en je reportages, ga je vaak op zoek naar de kleinmenselijke kant van de renners. Vanwaar die fascinatie ?

“Ik wil ontdekken waarom mensen zichzelf kunnen overtreffen in zware, pijnlijke omstandigheden. Daar is bijna altijd een reden voor, vaak in de jeugd. Neem Iban Mayo, die heeft een ongelooflijk verhaal. Als negentienjarige knalt hij met zijn wagen tegen een muur, dreigt zijn beide voeten te verliezen, moet een jaar revalideren en is anderhalf jaar later nog steeds niet in staat om met dichtgeknoopte veters te lopen. En toch komt zo iemand naar de top. Ik vergeet ook nooit Erik Dekker. Ik wou dat ik was als Erik Dekker. De wereldbeker winnen, een wereldbekerwedstrijd winnen, ritten in de Tour winnen, en met grootste eenvoud een mens ontvangen, drie uur tijd voor je maken, nooit het ene woord hoger dan het andere. Als je hem iets wil ontlokken dat wijst op fierheid, dat meteen relativeren. Ik vergeet nooit het moment waarop hij me in mijn jas hielp. Wie ben ik om door Erik Dekker in mijn jas geholpen te worden ?

“Een ander sterk moment : ik ben eens voor een reportage voor de uitreiking van de Kristallen Fiets gaan trainen met Johan Museeuw. Naarmate de training vordert, krijgt hij steeds meer gezellen : jonge profs, amateurs, een man of twaalf. Na zeventig kilometer moet ik lossen en zie ik de mannen die achteraan rijden hun kopje omdraaien en kijken : ‘die van den televies ligt eraf.’ Het nieuws verspreidde zich snel en Museeuw, die altijd op kop rijdt, roept de hele groep halt toe. Ik maak hem duidelijk dat hij niet hoeft te wachten, waarop hij zegt : Soamen uut, soamen thuus.”

Kan je als journalist nog objectief zijn als je zo dicht bij de renners staat ?

“Het is niet omdat je samen gaat fietsen, dat dat per definitie amicaal is. Wederzijds respect is voor mij al meer dan genoeg. Je mag nooit vrienden hebben in het peloton, want er komt mogelijk een dag waarop je een moeilijke vraag aan zo iemand moet stellen. Nu is zo’n moment. Als ik in de komende periode beroepshalve met Museeuw in contact kom, dan doe ik mijn plicht als journalist. Ik zal hem die moeilijke vragen stellen.”

door Loes Geuens

‘Ik zal ontgoocheld het hoofd buigen als blijkt dat Museeuw schuld treft.’

‘Ik stel vast dat de positieve gevallen vooral uit Spanje komen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content