Elodie Ouedraogo hoopt haar olympische droom te verwezenlijken voor het land waarin ze altijd woonde. ‘Ik voel niet de behoefte om op zoek te gaan naar mijn wortels in Burkina Faso.’

‘O h, ebbenhouten schatje, donker als de nacht, donker als de nacht, oh, je bent zo zacht. Felle kleuren om je slanke leest, om je slanke leest is het steeds een feest.‘ Het interview met Elodie Ouedraogo zit erop en haast spontaan vond een cd van Wigbert zijn weg naar de autoradio. Tijd om zachtjes weg te dromen.

De vaderlandse atletiek pronkt niet alleen met Kim Gevaert. Net als haar clubgenote, vriendin en collega in de succesvolle Belgische 4 x 100 meter estafetteploeg is Ouedraogo (23) snel (ook in de West-Vlaamse betekenis van het woord), spontaan, verstandig en goedlachs. En ja, voor u op verkeerde gedachten zou komen, Elodie heeft al anderhalf jaar een vaste vriend, Tommie, zesentwintig en parodontoloog (gespecialiseerd tandarts).

Je werd in Brussel geboren toen je moeder in België kwam studeren. Hoe kwam het dat je hier bleef op het moment dat zij terugkeerde naar Burkina Faso ?

Elodie Ouedraogo : “Omdat ze door haar studies zelf niet voor mij kon zorgen, zocht mijn moeder een pleeggezin. Maar ja, ze heeft een typisch Afrikaanse mentaliteit : de ene week kwam ze me elke dag afhalen, de andere slechts af en toe. Uiteindelijk besliste ze om mij in België te laten, omdat ze besefte dat ik hier de opvoeding zou krijgen die zij me in Burkina Faso nooit zou kunnen geven. Ze stond bovendien op het punt te scheiden van haar man en was bang dat zijn familie mij zou opeisen. Mijn ouders ( pleegouders, nvdr) konden geen kinderen krijgen en waren zeer blij dat ik hier mocht blijven.”

Je bent nooit geadopteerd ?

“Nee ik ben altijd pleegkind geweest. Mijn even oude Zuid-Koreaanse halfbroer Yoo Chan en mijn één jaar jongere Noord-Koreaanse halfzus Soo Jin werden wel geadopteerd.”

Een multicultureel gezin.

“Ja, want op haar achtendertigste is mijn moeder toch nog zwanger geraakt en twee jaar later nog een keer. Joris en Annelies heten mijn ‘Vlaamse’ halfbroer en -zus.”

Heeft je natuurlijke moeder contact met je gehouden ?

“In het begin, nadat ze teruggekeerd was, liet ze nog iets van zich horen – ik denk tot mijn drie jaar. Daarna ging er een héle tijd over vooraleer we opnieuw iets van haar vernamen. In 1996 kreeg ik een aanvraag van Burkina Faso om naar de Olympische Spelen van Atlanta te gaan en sindsdien blijven we contact houden. Ik noem haar ook ‘mamma’, omdat ik weet dat ze het verschrikkelijk zou vinden als ik dat niet zou doen.”

Voelde je het tijdens die lange tussenperiode nooit als een gemis dat je je natuurlijke moeder niet kende ?

“Nee, eigenlijk niet. Ik had, en heb, hier alles wat ik kan wensen, dus… Mijn ouders waren ook opgelucht dat we zo weinig van haar hoorden. Zolang ik geen achttien was, kon zij mij komen halen wanneer ze wilde. Op mijn derde was ze dat ook van plan, maar op het allerlaatste ogenblik – we stonden al in de luchthaven van Parijs – bedacht ze zich gelukkig.”

Weet je in welke omstandigheden ze nu in Burkina Faso leeft ?

“Ze is voor de derde maal getrouwd en heeft deze keer een goed gezin. Als jonge moeder zat ze in een erg benarde situatie, had bijna geen geld. Over de miserie die ze op dat moment kende, praat ze liever niet met mij. Haar financiële toestand is er duidelijk op verbeterd. Ze komt twee, drie keer per jaar naar België, de gewone Afrikaan kan dat niet betalen. Ze kan hier meteen twee dochters bezoeken, want ook mijn zus, Caro, woont in Brussel.”

Ook van bij haar geboorte ?

“Nee, toen ik vijftien was, schreef mijn zus me voor het eerst. Ze wilde graag naar België komen, maar het duurde verscheidene jaren vooraleer dat lukte. Ze bracht heel haar jeugd door in Burkina Faso. Via haar verneem ik het meest over mijn familie. Een aantal mensen weet niet dat ik besta, ik kan dat best begrijpen, want die familie is enorm vertakt. Mijn zus vertelde me eens dat ik ondertussen al zesenveertig rechtstreekse neven en nichten heb.”

Waarom ging je in 1996 niet in op die aanvraag uit Burkina Faso ?

“Via de Vlaamse Atletiekliga, Bloso en het BOIC heb ik altijd Belgische steun gekregen, daarom koos ik voor de Belgische nationaliteit. Tot mijn achttiende bleef ik Burkinese. Ik voelde me daar goed bij, op latere leeftijd werd het eerder een hindernis : ik kon niet aan nationale of Europese kampioenschappen deelnemen.”

Hoe groot is je band nog met Burkina Faso ?

“Sommigen zeggen dat ik typische trekjes heb, maar ik vind mezelf nogal westers. Ik voel ook niet de behoefte om echt op zoek te gaan naar mijn roots. Als ik later een gezin zal stichten, wil ik waarschijnlijk wel dat ze weten waar ik vandaan kom. Als heel jong kind ben ik een aantal keren in Burkina Faso geweest, maar ik herinner me er niets meer van.”

Wat weet je van je natuurlijke vader ?

“Ik heb één foto, waar ik als kind met mijn vader en moeder op sta, en op mijn vijftiende stuurde hij me een brief en een gouden kettinkje op. Dat was het laatste wat ik van hem hoorde. Mocht hij morgen voor me staan, dan zou ik hem niet herkennen.”

Hoe erg vind je dat ?

“Het klinkt allicht raar, maar omdat ik hem nooit kende, kan ik hem ook niet missen. Of ik benieuwd ben wie hij is ? Dat onderwerp ligt heel gevoelig bij mijn moeder, daarom vraag ik er ook niet naar.”

Laten we het over iets anders hebben. Op je negende begon je met atletiek. Klopt het dat je aanvankelijk bang was om te vallen over de horden ?

“De allereerste keer bén ik ook gevallen. Als je niet weet hoe je erover moet, is het best beangstigend, hoor ( lacht). De atletiekclub van Tienen kende een grote traditie in de hordewedstrijden : iédereen moest het leren. Elke woensdag en vrijdag stonden er hordetrainingen op het programma. Door zoveel op de spurt en de horden te trainen elimineer je automatisch andere disciplines zoals hoogspringen of verspringen, wat ik nochtans ook graag deed.”

Bij Tienen werkte je al samen met Rudi Diels, je volgde hem naar Vilvoorde, waar hij je nog altijd begeleidt. Hij is er ook de trainer van onder meer Kim Gevaert. Wat zijn z’n kwaliteiten ?

“Hij benadert ons niet in de eerste plaats als atleten, maar als vrienden. Dat maakt het een stuk aangenamer om samen te werken, je neemt ook gemakkelijker iets aan van een vriend. Wat dan weer niet wegneemt dat Rudi verwachtingen in ons stelt. Hij is heel open en eerlijk, zegt waar het op staat. In mijn puberteit moest hij me soms op mijn plaats zetten : ‘Als je goed wil lopen, kan je niet elk weekend uitgaan.’ Hij deed me inzien dat ik over talent beschikte en dat ik daar iets mee moest doen. Hij speelde op dat moment een belangrijke rol, zeker omdat mijn ouders in die periode uit elkaar gingen.”

Je had een tijdje geen contact meer met je (pleeg)vader ?

“De eerste jaren nadat mijn ouders gescheiden waren, had ik inderdaad geen contact meer met mijn vader. Aanvankelijk deed me dat niet zoveel, maar achteraf vind ik het wel spijtig. Mijn eerste EK, mijn eerste WK, het behalen van mijn diploma : allemaal belangrijke momenten in mijn leven die hij miste. Ik nam hem dat wel kwalijk, ja, maar nu… Het leven is zo kort dat ik geen zin heb om energie te steken in negatieve dingen.”

Positieve dingen dan. Had je vroeger idolen ?

“Als jong meisje was ik helemaal wild van Merlene Ottey. Zij vormde voor alle meisjes in de club het absolute voorbeeld. Later kreeg ik meer en meer bewondering voor Kim. Ze combineerde topsport met studies aan de universiteit, is heel gedreven, leeft voor haar sport, heeft een fantastisch karakter… Daar hecht ik meer belang aan dan aan een olympische medaille of podiumplaatsen op wereldkampioenschappen. Mijn eerste ontmoeting met Ottey draaide trouwens uit op een teleurstelling ( lachje). Ze is een echte ster, onbereikbaar voor gewone mensen. Als je al een handtekening kan bemachtigen, mag je tevreden zijn. Ondertussen begrijp ik wel waarom ze zich moet opstellen.”

Je hebt toch een handtekening ?

“Ja, ja, zeker ( lacht).”

Hoe bereid jij je voor op het seizoen ? Welk trainingsschema volg je ?

“In de winter, met onder meer in november een stage van het BOIC, ligt het accent op een goede basisconditie : 500 meter, 600 meter, zelfs 800 meter. In januari, februari volgt het indoorseizoen, voor diegenen die de sleur van de dagelijkse trainingen willen doorbreken door wat wedstrijden te lopen. Omdat ik wat sukkel met mijn knie en mijn kansen voor wat komt niet wil hypothekeren, deed ik dat dit jaar niet. Maart en april staan ook nog in het teken van de opbouw. Voor de start van het seizoen zitten we in een stramien van tien dagen zwaar trainen, een rustdag, zeven dagen één training per dag, rustdag, dan weer tien dagen zwaar trainen enzoverder. Naast het loopwerk doen we ook aan krachttraining. In mei draait het hoofdzakelijk om snelheid, want vanaf eind mei staan er elke week meetings op het programma.”

Trainde je dit jaar ook nog voor de hordewedstrijden ?

“Met Athene als hoofddoel legde ik me dit seizoen enkel toe op de sprint. Als we ons kunnen kwalificeren voor de Olympische Spelen met de estafetteploeg, dan is dat een pak interessanter dan een Belgische titel op de 100 meter horden. Door die hinder aan mijn rechterknie, een ontsteking aan de patellapees, moest ik trouwens niet denken aan de horden. Bij de horden moet je constant uitduwen op je been, met telkens een enorme tractie op die pees als gevolg. Op de 100 meter vlak voel ik er alleen iets van bij de start. Om die ontsteking honderd procent te laten herstellen, moet ik volledige rust in acht nemen, maar dat is nu geen optie.”

Je zegt net : ‘Als we ons kunnen kwalificeren voor de Olympische Spelen.’ Voor het BOIC zijn jullie toch al zekerheden ?

“Dat klopt, maar er zit wel nog een addertje onder het gras : voor het IOC – dat uitgaat van de snelste twee tijden van het seizoen – moeten we tot de beste zestien landen ter wereld horen. Momenteel staan we tiende, dus in principe moet het lukken, maar een garantie hebben we nog niet.”

Jullie behaalden een vierde plaats op het EK 2002 in München, een zesde op het WK 2003 in Parijs. Wat vormt de sterkte van de Belgische estafetteploeg ?

“In de eerste plaats beschikken we met Kim over een topatlete. We beseffen heel goed dat we zonder haar nooit zo ver zouden raken. Daarnaast is het een grote troef dat we bereid zijn om opofferingen te doen voor elkaar, dat we vrienden zijn. We gunnen elkaar alles en denken als een team : ‘Als ik niet kan lopen, dan hoop ik toch dat de anderen het uitstekend doen.’ Deze ploeg doet het niet om financieel het onderste uit de kan te halen, wél omdat we er heel veel plezier aan beleven en er herinneringen voor het leven aan overhouden.”

Je bent nog maar 23, hebt dus nog progressiemarge. Hoe hoog leg je de lat voor de toekomst ?

“Ik bekijk het van jaar tot jaar. Kan ik ooit bereiken wat Kim presteert, dan zou ik daar onmiddellijk voor tekenen. Op dit ogenblik kan ik nog veel winnen aan kracht, verbeteren op techniek… Ik zit zeker nog niet aan mijn plafond, verwacht nog wat van mijn beste tijd te kunnen afpitsen.”

Je denkt er op langere termijn ook over om over te stappen van de 100 meter horden naar de 400 meter horden ?

“Als ik het echt wil maken op de 100 meter horden, moet ik mijn techniek heel sterk aanpassen. Ik zou met een hogere frequentie moeten lopen, want nu heb ik een heel grote foulée. Dat zal me een aantal jaren kosten. Waarom zou ik alles omgooien als ik merk dat ik aanleg heb voor de 400 meter horden ?”

Op de website van Bloso noem je je grootste sportieve ontgoocheling ‘het toenemend, aantal dopinggebruikers in de sport. ‘

“Ja, nu weer de commotie rond Marion Jones, Tim Montgomery en nog vijfentwintig andere atleten. Ik vind dat heel ontgoochelend voor atleten die wel clean zijn en misschien zo medailles misliepen. De valsspelers doen het enkel nog voor het geld. Dan denk ik : stop er toch mee, je moet er in de eerste plaats pleziér aan beleven. Zelf zou ik het nooit overwegen om doping te nemen : ik wil later nog gezond leven en normale kinderen krijgen. Als ik het niveau niet aankan op eigen kracht, dan hoeft het niet voor mij. Ik haalde een diploma ( communicatiebeheer, optie pers en voorlichting, nvdr.), ik kan elders ook aan de slag.”

Rentenieren zal er na je sportcarrière niet inzitten ?

“Nee ( lachje). Daarvoor moet je in atletiek tot de topdrie in de wereld behoren of een ongelooflijke uitstraling hebben”

Jij hébt uitstraling.

“( Lacht.) Nog niet genoeg, hoor. De Belgische topatleten kunnen leven van hun sport, maar je bent niet op een paar jaar binnen, zoals in sommige andere sporten. Het profcontract met Bloso verzekert ons een maandelijks loon en we kunnen rekenen op een beurs van de Vlaamse Atletiekliga en het BOIC, waarop we onkosten kunnen inbrengen.”

Slotvraagje, wat betekent jouw naam, Ouedraogo ?

“Hengst, heb ik me laten vertellen ( lacht). Ik heb ook een Afrikaanse voornaam, Winkouni. Geen flauw idee wat die betekent. Ik werd zo genoemd naar mijn grootmoeder, die negentig jaar werd. Dus ik denk dat ik ook wel lang zal leven ( lacht), allez, ik hoop het toch.”

door Roel Van den broeck

‘Omdat ze door haar studies zelf niet voor mij kon zorgen, zocht mijn moeder een pleeggezin.’

‘Mijn zus vertelde me dat ik zesenveertig rechtstreekse neven en nichten heb.’

‘Omdat ik mijn vader nooit kende, kan ik hem ook niet missen.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier