Hoe erg het op het Lisp ook stormt, René Trost behoudt zijn onverwoestbaar goed humeur. Sport/Voetbalmagazine liep een dagje mee in het spoor van een uitermate positief ingestelde trainer. ‘Als ik het niet meer zie zitten, is Lierse naar de kloten.’

Het is 18.20 uur. De dagtaak van René Trost zit erop. Een doodnormale dag, een van de laatste waarop Lierse twee keer trainde. Fier toont de trainer de koffiemok die hij van de spelers en van assistent Eric Van Meir kreeg. ‘Ik heb een fijne baan : niemand wil hem hebben’, staat er in grote letters op. Trost grijnst. “Leuk, toch ?”

Om 20.10 uur is hij vanavond thuis, rekent hij uit. Precies dertien uur en tien minuten nadat hij om 6.15 uur uit bed stapte om samen met zijn vrouw te ontbijten. “Als je elkaar niet veel meer ziet, moet je zulke momenten inbouwen. Daar sta ik graag een halfuur vroeger voor op.” Om 7 uur vertrekt hij in Kerkrade. Per dag legt hij 250 kilometer af. In twee maanden reed hij met de huurauto van de club 17.783 kilometer. Erg vindt hij dat niet. “Ik rijd zo graag auto. Dit doet mij niets.”

Files trotseert hij op zijn traject niet. Vanaf de afrit Grobbendonk slaat hij de sluipweg naar Kessel in die Eric Van Meir hem toonde. Om 8.25 uur draait hij de parking van het Lierse trainingscomplex op. Doorgaans komt hij als eerste aan, na Valère en Chris, die voor het materiaal zorgen en het spelershome runnen. “Ik ben toch de kapitein op dit schip ? Als ik het niet meer zie zitten, is Lierse naar de kloten. Ik kan het niet maken om maar om 9.35 uur aan te komen.” Vandaag staat een breed lachende Van Meir al in de kleedkamer, samen met de kinesist. Van Meir haalt, net zoals hij dat onder Paul Put deed, ’s ochtends de boterhammen voor het ontbijt. Dat clubontbijt vindt Trost een goede zaak. “Nooit eerder maakte ik dat mee.”

Om 8.30 uur meldt zich een Nederlandse journalist van het tijdschrift Mannen achter de Pannen op zoek naar de culinaire kwaliteiten van de trainer. Het gesprek verloopt in plat Limburgs. Beiden zijn afkomstig uit Kerkrade en woonden een tijdje in de Nieuwstraat. “De straat die de grens vormt tussen Nederland en Duitsland en waar het altijd rustig is, behalve wanneer beide landen een voetbalinterland spelen.”

Trost kan best wel een potje koken. “Vroeger had ik met mijn vrouw de afspraak dat wie het eerst thuis was, kookte. Vaak was ik dat. Ik kook best graag. Geen haute cuisine, wel aardappelen met een stukje vlees en groenten. Boerenstamppot in de winter, of zuurkool met worst.” Hem frappeert de Belgische gewoonte om vaker buitenshuis te eten. “Voor elke wedstrijd gaat het hele team samen eten. Dat was ook zo bij Patro Maasmechelen. Bij Roda deden we dat alleen voor uitwedstrijden. Hier gebeurt dat ook vaak doordeweeks. Ik vind het best gezellig. Wat me wel verbaast, is dat Belgen na de middagtraining op café spontaan een pilsje drinken, om vijf uur ’s middags, terwijl ik drie kopjes thee neem tot ik daar ziek van word. Het zou niet eens in me opkomen om ’s middags bier te drinken, dat is iets voor als ik ’s avonds ga stappen.”

Samen ontbijten

Voor het ontbijt overloopt de trainer met zijn assistenten nog even het programma voor vandaag. Op het bureau van Trost ligt een kinderboek. Eric de Ezel. Van Meir ? Er staan ook een paar ijzeren papierhouders die hij van uitbaatster Chris heeft gekregen. Bijna tot tranen toe bewogen vertelt Trost hoe in een club waar alle middelen ontbreken iedereen zich inzet om het leefbaar te houden. “Ondanks alle ellende en uitgestelde betalingen blijven die mensen zo van hun club houden dat ik er een krop van in de keel krijg. Dat kan in Nederland niet. Vooral de laatste jaren was het familiale karakter op Roda weg, sinds de komst van dat nieuwe stadion. Dat was niet echt onze thuis, daar kwamen we één keer om de veertien dagen om een wedstrijd te spelen. Het sociale leven speelde zich op Kaalheide af. ‘De paardenstal’, noemden we onze thuis, terwijl we het nieuwe stadion ‘het koninklijk paleis’ noemden.”

Om 9.15 uur schuiven de spelers aan voor het ontbijt. In het spelershome heeft Chris nieuwe gordijntjes gehangen en bloembollen op tafel gezet. Trost en Van Meir kochten wat kadertjes waarin actiefoto’s van de spelers zitten. Aan de muur hangt een cartoon : ‘Breng je na de training iets mee van de Chinees ?’ vraagt een vrouw aan een man in Lierse outfit.

Om 9.45 uur gaan de buitenlanders naar de Nederlandse les. Een paar dagen eerder kwam een speler naar leraar Richard Horemans. “Hij vroeg mij of ‘jij bent de vrouw van mijn leven’ correct Nederlands is. Ik zei : ‘Dat is het zeker.’ Het is eens wat anders dan voetbaltermen vertalen.”

Om 10 uur arriveert een bestelwagen met nieuwe meubeltjes, die het spelershome en het bureau van de trainer moeten opfrissen. Eerst wordt het bureau van de trainer gedemonteerd. Niet door vaklui, maar door Trost en zijn assistenten. Van Meir komt met een doos schroevendraaiers aanzeulen. Eerst gaat de verwarming van de muur. “Is hier ergens een prise ?” vraagt Trost, die na een paar maanden al een aardig mondje Vlaams praat en er graag mee uitpakt. Van Meir schroeft een kast uit mekaar, de wand van de container die fungeert als spelersbureau is half rot.

Na de training gaat Elberkani puffend uithijgen op een nieuwe tafel die aan de ingang van het spelershome staat. Prompt stuikt die in elkaar. De anderen gieren. Trost : “Moet ik die jongen daarvoor onder zijn voeten geven ? Ik heb me kapot gelachen.” Zijn bureau ziet eruit alsof inbrekers een hold-up hebben gepleegd. Hij moet op de grond gaan zitten om zich te verkleden. “Niet te geloven dat dit de eerste klasse is ! Je hebt ook je dagje uitgekozen om mij te volgen.” Of dit dan zo’n speciale dag is ? “Nee hoor. Het is hier alle dagen zo. Sinds ik hier ben, beleefde ik nog geen enkele rustige dag.” Van Meir grijnst. “Een passende titel voor je verhaal, is : in extremis.” Trost lacht. “Dat is ons stopwoord. Zo vat je het best de hele toestand hier samen.” De trainer is wat blij met Van Meir als klankbord. “Niet alleen omdat hij mijn kast in mekaar helpt zetten. Eric heeft heel veel uitstraling. Voor een paar weken scoutten we in Meerhout. We kregen geen kans om onopvallend langs de lijn te staan. Iedereen kende hem daar. Een dag later ga ik naar Helmond Sport kijken, dat is mijn streek. Hooguit drie mensen herkenden me. Als ik Eric een oefening laat uitvoeren, hoef ik niet toe te kijken. Heb ik hem vandaag niet, dan kost dit me zo veel energie dat ik het in mijn eentje niet volhoud.”

Oplossingen zoeken

Wordt Trost dan nooit moedeloos wanneer alles om hem heen in puin valt ? “Ik heb geleerd om dingen aan te pakken, ik ben iemand die steeds oplossingen zoekt.” Op termijn moet dat steeds minder nodig worden, vindt hij. In het begin moest hij op training zo veel dingen coachen waarvan hij vond dat de spelers ze zelf hadden moeten weten. “Een tijdje geleden hing hier in het spelershome de hele week het team van Roeselare uit. Toen ik de dag voor de match vroeg om wat spelers van die ploeg op te noemen, konden de ondervraagde spelers me geen enkele naam noemen, laat staan de manier waarop Roeselare zou spelen. Dat is nu even anders. Onlangs schreven we dinsdag de namen van de spelers van Gent op, met de melding dat de bekermatch woensdag live op tv kwam. Donderdag deelde ik ze in vijf groepen en gaf elke groep een blad met vijf vragen over Gent. Plots wisten ze wie gespeeld en gescoord had, wie de assists gegeven had, hoe Gent gevoetbald had en hoe ze gevaarlijk waren geweest. Al heeft het ons drie dagen later niet veel geholpen ( grijnst).

“Weinig spelers vragen zich af waarom een trainer iets doet. In Nederland ligt dat toch iets anders. Als ik hier iemand vraag tien keer van A naar B te lopen, doet hij dat. In Nederland vraagt hij : ‘Waarom ?’ Ik houd meer van de Belgische mentaliteit, maar als ze zelf geen initiatief nemen maakt een elftal zichzelf wel heel afhankelijk van een coach. Soms behandelde de kine hier een speler die een halfuur te laat kwam. Dat kan dus niet. Wie te laat komt bij de kine, is wat mij betreft fit. Die traint gewoon mee.”

Een oliekacheltje

Aanvankelijk schrok Trost wel heel erg van wat hij bij Lierse te zien kreeg, geeft hij toe : de slechte trainingsaccommodatie, waardoor hij zeventien keer uitweek naar het kunstgrasveld op Tongerlo, het krakkemikkige bureau. Voor een paar weken durfde hij niet naar het kantoortje van teammanager Donato Lallo gaan omdat de weg naar de deur één modderpoel is. “Dan vraag ik me af : is er nu geen sponsor die wat kiezelsteentjes kan aanbrengen ?” Hij toont het ballenhok waar het ruikt naar stookolie. “Ooit val ik hier nog een keer flauw.

“Alles is hier heel beperkt, op sommige vlakken niet professioneel. Maar ik weet dat ik dat nu niet op een-twee-drie beter krijg. Dus ga ik door en maak er het beste van. Vanochtend was het veld bijna onbespeelbaar, ik moet niet verwachten dat daar morgen opeens gras op staat. In Nederland staat in een bureau van de teammanager van een vergelijkbare eersteklasser een designkacheltje, hier een oliekacheltje. Maar het is hier ook warm. Alles functioneert hier allemaal nog net. We hebben een kopieermachine. Daar moet Eric met zijn volle gewicht op gaan liggen, anders doet ze het niet. Maar als Eric dat doet, komt er wel een kopie uit.”

De voorzitter lastigvallen met vragen van praktische aard wil hij niet. “Prioriteit nummer één is de licentie halen, nummer twee is in de eerste klasse blijven, en drie : de aflopende contracten bespreken. Die drie objectieven halen we niet door nu nieuwe kasten te eisen.”

Uiteindelijk, zegt hij, is het een uitdaging om hier alles voor elkaar te brengen. “Stel dat het hier allemaal perfect is, wat moet ik dan ? Misschien zou ik me bij een club als Anderlecht wel vervelen.”

Clubbelang primeert altijd op individueel belang, benadrukt hij ook tegenover de spelers. “Ik ben een coach die altijd aan de club denkt. Desnoods ga ik met die bestelwagen mee om de meubeltjes op te halen. Ik ben ook niet te beroerd om een boormachine of een schroevendraaier aan te pakken. Ik ben verrekt handig. Mijn vader kon ook alles. Dat zit in de familie. Laatst metselde ik een muurtje. Dat had ik nog nooit gedaan, maar het staat er nog steeds. Lukt iets me echt niet, kan ik nog altijd iemand bellen.”

Het maakt dat hij voor een noodlijdende club een gemakkelijke trainer is, geeft Trost toe. “Ik kan me op vele manieren nuttig maken naast het sportieve. Bijvoorbeeld over hoe we nog meer kunnen besparen. Dat kan nog op het sportieve vlak. Wat heb ik aan een speler met een goed contract die ik in november al niet meer kan betalen ? Daarom gingen we voor een paar weken kijken naar een jonge spits in de vierde klasse C, Kevin Oris, een jongen uit de buurt, en niet naar Cédric Roussel, die voor ons onbetaalbaar is. Dat je geen geld hebt, maakt het makkelijk. Je weet meteen wat wel en niet kan. In wat niet haalbaar is, stop ik geen energie meer. Weet je wat Lierse volgend jaar in eerste moet beogen ? Niet bij de eerste vijf eindigen, maar op het einde van de rit kunnen zeggen dat iedereen netjes op tijd betaald is kunnen worden. Dan ben je weer een stuk geloofwaardiger, ook naar jonge en nieuwe spelers toe. Als die nu moeten kiezen tussen Lierse en Westerlo, is hun keuze snel gemaakt. Wat zou ik Stef Wils verwijten ? Ik heb absoluut begrip voor zijn keuze. Geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt om hem er daarom naast te zetten.”

Trost heeft ook lef. Een paar dagen nadat hij waarschuwde dat ook Thomas De Corte nog eens in de basis zou debuteren, laat hij hem spelen op Zulte Waregem. “Welke andere club durft het in deze fase aan om met Van Der Zijl, Dreesen, De Corte, Tanghe en Develer te spelen ?”

Trost wil blijven

Halfweg de middagtraining legt Trost het spel stil en verheft zijn stem. “Ik merkte dat een paar jongens het voortouw namen. Dat was drie maanden geleden niet het geval. Nu trekken Dreesen , Snoeckx en Van der Straeten de anderen mee. Sven Vandenbroeck kan dat ook, hij is een jongen met wie je de oorlog kan winnen en die je nooit in de steek laat. Ik wilde die jongens complimenteren en tegelijk de anderen wakker schudden. Want ik vind het prettig als Timo Dreesen Marco Andic op zijn flikker geeft. Dreesen blijft zo rustig bij alles, is absoluut een leidersfiguur in wording. Hij kan echt een topspeler worden. Belgische top, misschien wel meer.”

Eigenlijk is dit een gemakkelijke groep, vindt hij. “Ik heb ze dat ook wel eens gezegd, dat ik heel erg trots ben dat ik met deze jongens mag werken en dat als we het halen we echt een topprestatie geleverd hebben.”

Ondanks alle ellende en de dagelijkse verrassingen wil hij ook volgend jaar bij Lierse werken. Over de toekomst is al gepraat. “Ik heb een contract getekend waarbij ik probeer Lierse in eerste te houden. Lukt dat, dan gaan we een jaar door. Zakken we naar tweede, loopt mijn contract af, maar ook dan willen ze met mij doorgaan. De intentie om volgend jaar samen te werken is er.

“Ik vind het knap van Leo Theyskens dat hij dit aandurft. Hij kende me niet, ging puur op de mening van mijn manager, Jos Eerdekens, af. Toen ik na het eerste gesprek met Theyskens al die bekende namen in de krant las, waaronder die van Aimé Anthuenis, dacht ik dat het bij een gesprek zou blijven, want ik schatte mezelf toch lager in. Tot mijn verbazing wilde de voorzitter me nog eens zien. Een week voor dat gesprek ging ik naar Bree tegen Mol-Wezel kijken, een wedstrijd in de vierde klasse. Op dat moment bedacht ik dat ik misschien wel eens trainer kon worden van een ambitieuze Belgische vierdeklasser. Een paar weken later mocht ik aan de slag in eerste.”

Op de vraag wat hem het meest verbaasde, moet hij niet nadenken. “Dat ik nu zeker weet dat ik dit aankan. Als je Lierse aankan, kan je veel hebben. De vraag was toch : kan René Trost het hoofdtrainerschap aan ? Ik heb geen slapeloze nachten, ik geniet hier echt van, heb nu meer rust in mijn lichaam dan de laatste jaren bij Roda. Daar werkte ik ook hard, maar kreeg steeds meer het gevoel dat ik een roepende in de woestijn was. Ik zag het op een gegeven moment ook sportief anders dan de coach. Daar werd niets mee gedaan. Daarom konden we niet langer met elkaar werken en raakte ik gefrustreerd. Hier bepaal ik wat er moet gebeuren.” Hoort hij nog wel eens iets van Nol Hendriks ? “Ik heb vandaag meer met jou gesproken dan met Nol Hendriks in de twintig jaar dat we elkaar kennen. Voor mij was die onbereikbaar. Ze wilden gewoon eens frisse lucht. Roda gaat verder zonder René Trost en René Trost gaat verder zonder Roda : prima toch ?”

Elf uur interviews

In Nederland volgt men hem niet. “Ik woon in Kerkrade. Het Limburgs Dagblad heeft me nog niet gebeld. De Volkskrant en Het Algemeen Dagblad deden dat wel : niet om mijn prestaties, maar naar aanleiding van het omkoopschandaal. Als speler haalde ik maar één keer de nationale pers : toen ik als gelegenheidsspits drie keer scoorde. In België is de media-aandacht ongelofelijk. Tot nog toe gaf ik hier tien keer meer interviews dan voor mijn komst naar Lier. In de aanloop naar Anderlecht gaf ik elf uur interviews in één week. Media-aandacht was ik niet gewend. Het gaat me wel goed af. Ik kan in België mezelf zijn, ook als ik op tv kom.”

De medialessen uit de Pro Licence-opleiding komen hem nu goed van pas. “In het begin had ik daar moeite mee, maar ik kreeg wel acht op tien. Die man, Tom Van Roon, zei dat 20 procent van onze energie naar het voetbal zou gaan, 80 procent naar krachten die van buitenaf inwerken. Dat klopt. Een training voorbereiden, dat kan ik na vijftien jaar eigen ervaring. Wat ik me afvroeg, was : wat gebeurt er met mij wanneer ik naar huis ga na een 4-2-verlies tegen de laatste in de rangschikking, zoals tegen Visé ? Welnu : de volgende dag hebben we dat besproken, ik heb me helemaal niet kwaad gemaakt. Een week later wonnen we van Union.

“Dit jaar had ik het één keer moeilijk, toen we met 5-0 verloren op Moeskroen, terwijl ik vooraf heilig overtuigd was dat we daar punten zouden pakken. Tot dan had ik me enkel positief uitgelaten tegenover de spelers. Toen maakte ik me bij de rust heel erg kwaad, het was nog 0-0. Daar ging ik in de fout. Helemaal verkrampt gingen ze weer het veld op. Niets lukte nog. Blijf ik kalm, dan wordt het daar geen 5-0.”

Mevrouw Trost

Trost voelt zich lekker in België. Hij is geen balling die wacht op de eerste kans om naar huis terug te keren. “Vorige week las ik een interview met de trainer van FC Zwolle. Nog zo iemand die ervan droomde om de club uit zijn stad te trainen. Maar nu het niet zo goed gaat, is het leven voor hem onmogelijk. Hij wordt uitgescholden, durft bijna de straat niet meer op. Ik zou het er moeilijk mee hebben als ik nu trainer van Roda was en ik na het werk de straat niet meer op kon.”

De prijs die hij voor het woon-werkverkeer betaalt, is dat hij sommige nachten maar een paar uur thuis is. “Na de wedstrijd op Gent was ik om halfvier op weg naar huis, waar ik even voor vijf aankwam. Om zeven uur vertrok ik weer, voor de uitlooptraining in Kessel.” Verhuizen ziet hij niet zitten. “Mijn vrouw werkt al achttien jaar als logopediste. Wat we ook doen, een van ons moet de auto in. Ik denk er niet aan haar te vragen haar job te laten staan.” Met haar inkomen heeft hij in moeilijke tijden ook al zijn voordeel gedaan. “Mijn vrouw heeft tot voor een paar maanden altijd meer verdiend dan ik. Tenminste : als Lierse me betaalt ( grijnst). Ik heb dat altijd fantastisch gevonden. Toen ik na het failliet van Patro Maasmechelen vijf maanden werkloos was, was ik wat blij dat we haar inkomen hadden. Dankzij haar heb ik toen geen boterham minder moeten eten. Stel dat zij niet werkt en we net een huis hadden gekocht : je moet er niet aan denken wat voor overwegingen je dan maakt als iemand je, zoals aan de jongens die nu bij Lierse ontslagen zijn, veel geld voorstelt.”

GEERT FOUTRé

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content