‘Als hij zondag de Grote Prijs van België goed doorkomt, wordt hij voor de zesde keer wereldkampioen’. Harry Everts zegt het zonder een zweem van snoeverij, met de vastberadenheid die hij bij zijn zoon zo bewondert. Over de vreugde en de pijn, van het vader-zijn.

“Hebt ge nog even tijd ? Kom dan eens mee.” Het interview is voorbij en Harry Everts (50) gaat ons voor, de kelder in. Daar kijken we onze ogen uit : een kamer met bijna alle trofeeën die zoon Stefan ooit bijeencrosste (“de allermooiste staan bij hem thuis”), een andere met daarin een schitterende oldtimerwagen : een Triumph TR 3, 45 jaar oud, schroefje per schroefje door Harry eigenhandig uit elkaar gehaald, opgelapt en weer in elkaar gestoken. “Als ik ergens aan begin, moet het ook af zijn”. Nog een kamer verder : de trofeeënkast van Harry zelf, een rek vol oude racetruien en broeken, zeven crossmachines : de vijf waarop Stefan wereldkampioen werd, de oude Puch 250 cc en één van de drie Suzuki’s 125cc waarop Harry zelf zijn vier wereldtitels behaalde. “Als ze me dat alles zouden afpakken, zou ik kapotgaan Want dat hou ik allemaal bij voor Stefan, later.”

Heimwee naar een eigen fier verleden, maar -veel meer nog – onverholen vadertrots. En overal aan de muren : oude foto’s. Eén ervan zo symbolisch : een klein blond manneke, nauwelijks een jaar of drie oud, witte sokjes, zwartgelakte schoentjes, maar al wel een motorhelm op. Hij probeert uit alle macht en in opperste concentratie op vaders grote crossmachine te klauteren. Kleine Stefan, toen al op weg naar de top.

Klopt het dat Stefan al op zijn derde op een crossmachine reed ?

Harry Everts : Neen, gij. Op die leeftijd heb ik al wel zijn eerste motor gekocht. Da’s normaal, hé. Hij kende hier niets anders. En als zo’n kind altijd maar vraagt dat hij een motorke wil hebben, wat doe je dan als vader ? Dan koop je dat, hé. Want je wil toch zo graag dat hij ook rijdt. Eén keer opgezeten, onmiddellijk tegen een muur geknald en daar stond het dan, voor een jaar of zo. Maar uiteindelijk trok hij er toch weer naartoe, en zo is het allemaal begonnen. Maar dat hij talent had, besefte ik toen nog niet. Dat kàn je ook nog niet weten op die leeftijd. Als jonge gast is hij wel altijd met de cross bezig geweest : niet zozeer met de motor, wel met de cross ! Video’s bekijken, en dat wat hij daar zag achter op de wei proberen te imiteren. Video’s van mij ? Neen. Meestal Amerikaanse, of van toppers uit die tijd : Eric Geboers was toen dé man aan de top… Maar toch vooral Amerikaanse want die kerels konden geweldig springen. En dat probeerde hij dan achter op de wei ook uit, met zijn fietsje. ( Mijmerend) Maar talent dat heeft hij… dat steekt er zo bovenuit. Technisch toch : de manier waarop hij op zijn motor zit, en ermee rijdt. Er zijn er veel die dat proberen te imiteren. Maar dat lukt niet.

Kan je eens voor een leek, die niks van motorcross kent, proberen uit te leggen waaruit dat talent bestaat ?

Je ziet gewoon niet dat hij rijdt. Hij lijkt er geen moeite te moeten voor doen. Al is dat natuurlijk niet zo : Stefan zit ook kapot als hij over de streep komt. Maar zijn specialiteit is : niet agressief rijden, maar gewoon altijd in de goeie gang. En dan rij je natuurlijk erg soepel. Die gave heeft hij van zichzelf, van nature. Want ik was niet zo, ik was een totaal andere rijder. Ik reed altijd heel bovenin. Op top rijden, alles uit de motor halen. Stefan doet dat natuurlijk ook, maar op de juiste plaats. Waar het koppel komt, daar rijdt hij. Vergelijk het met een auto. Er zijn mensen die optrekken tot de motor niet meer verder kan, en dan pas schakelen. Wel, zo zijn de meeste crossers ook. Maar dan geraak je niet meer vooruit. In tweede kan je niet harder dan 80, hé. Schakel je dan naar derde, ga je weer sneller. Maar je moet ook op het perfecte moment kunnen schakelen en dat is nu net Stefans specialiteit : juist weten waar hij open gaat. Bij de jeugd wou ik nog dat hij op dezelfde manier zou rijden als ik, maar een of andere topper van toen heeft me de raad gegeven : laat ‘m doen, want hij rijdt op de juiste plaats. Soms denk ik, als ik hem op training zie : hij gaat niet vooruit. Tot ik mijn chrono erbij neem : top, snelste tijd. Ik denk dan nog vaak : dat kan niet, maar zo’n chrono liegt niet, hé. Ik ken maar één rijder die op een gelijkaardige manier rijdt, da’s Steve Ramon. Maar ja, die zit dan weer anders in elkaar. Geen makkelijke jongen. Je moet ook fysiek hard trainen, hé.

Neen, daar heb ik héél hard aan gewerkt, dat mag ik wel zeggen. En dat weet hij zelf ook. Nu werkt hij bijna automatisch hard, maar toen hij jong was, heb ik hem echt moeten leren afzien. ( Voor zich uit ) Hij heeft me dikwijls gehaat, hoor.

Hoe moeilijk is het als vader om je zoon zo tot het uiterste te drijven ?

Daar had ik geen problemen mee. ’t Is te zeggen : ik heb wel heel veel hartpijn gehad over wat ik ooit met hem gedaan heb, maar ik liet het niet zien. Nooit. Dat mocht niet. Als je laat zien dat je het er lastig mee hebt, ben je verloren. Dan wordt hij de baas. En daar heeft hij nooit de kans toe gekregen. Ik heb nu een dochtertje van zeven, uit mijn tweede huwelijk, zij begint een beetje te tennissen. Wel, ik wil dat ze traint. Mijn vrouw houdt haar nu al voor : Néné – want zo noemt zij Stefan – Néné heeft vroeger heel veel geweend bij papa. Maar in mijn binnenste had ik het er moeilijk mee. Als we gingen trainen, en hij viel al eens, kwam hij soms af : pa, ik heb me pijn gedaan. Dan antwoordde ik : pijn ? Ken ik niet, en bloed ken ik ook niet. Lastig hoor, dat zeggen tegen je 15-jarige zoon. Maar hij kroop dan wel weer de motor op en ging er nog eens extra tegenaan. En dan reed hij zo hard, echt om me te laten zien : hé jong, niet met mij… Schrik dat ik dan had ! Angst voor een ongeluk. Dat is zo als vader, hé. Nu nog : telkens weer die angst voor een valpartij.

Waar haalde jij dan je karaktersterkte vandaan ?

‘k Weet het niet, maar ik ben altijd zo geweest. Ik was zo hard met mijn zoon, dat Stefans moeder vaak zei : je bent een gek ! Zij verdedigde Stefan altijd, maar toen ik zelf nog reed, was zij even hard tegen mij. Jongeren missen tegenwoordig hardheid. Ik kom uit een nest van negen. Nooit een frank gekend. Ik ben geboren met kinderverlamming : ik was pas zes jaar toen ik kon lopen. Operaties gehad, altijd pijn gekend. Ik heb nu nog altijd pijn : mijn ene been is vijf centimeter korter, ik heb een klein voetje. Ik trekkebeen al van bij mijn geboorte, maar ik heb daar nooit iets van verteld. En toch heb ik vier wereldtitels gehaald.

Dat hij ‘de zoon van Harry Everts’ was, hoelang heeft Stefan daaronder te lijden gehad ?

Toch tot zijn tweede, misschien zelfs derde wereldtitel, denk ik. Vooral in het begin heeft hij het er erg lastig mee gehad, natuurlijk. Ik herinner mij zijn allereerste wedstrijd, in Hechtel, bij de beloften. Een belangstelling alsof ik zelf opnieuw ging rijden. Zoveel volk ! Stel je voor : nog niks gepresteerd, en al van alle kanten te horen krijgen dat jij het moet worden. Wat denk je niet hoe moeilijk dat voor hem was. Hij was nog maar 15 jaar, hé ! Dat ging toch niet ! Die eerste wedstrijd werd dan ook dadelijk een catastrofe : gevallen, zenuwachtig, niks ervan gebakken. Maar ik vond het niet erg, en dat heb ik hem achteraf ook gezegd, want hij weende echt na die wedstrijd. Maar wat ik nooit zal vergeten : toen we terug thuis waren, zei Stefan : zondag win ik ! ( triomfantelijk) En hij won. Dat is nog altijd zo : wat hij vooraf zegt, komt meestal uit. Als hij zegt : deze wedstrijd win ik, dan wint hij ook.

Wat doe jij nù nog concreet voor hem ?

Altijd meegaan. En praten. Over de beste rijlijnen, over de motor, waar kan het nog sneller en zo. Lang duren die gesprekken nooit, hoor, misschien vijf of tien minuutjes. Maar ze zijn o zo belangrijk. Hij zégt het niet dat hij het belangrijk vindt, maar ik wéét dat. Hij hoeft dat niet te zeggen.

(Op dat moment rinkelt de telefoon. De 7-jarige Evelyne neemt op. Harry geeft haar een teken dat hij niet aan de telefoon wil komen om het interview niet te onderbreken. “Maar ’t is Néné, papa !” Harry springt op, maakt zelfs zijn zin niet meer af en rent naar het toestel. Twee minuten later komt hij terug, Verontschuldigend : “Als hij belt, sta ik altijd klaar.”)

Is er geen periode geweest dat het minder ging tussen jullie, dat jij niet meer in zijn omgeving was ?

Neen, uit elkaar : nooit. Er is wel een periode geweest dat ik niet meer bij zijn team zat, omdat de manager dat niet meer wilde. Maar ik was wel altijd op de cross, overal in heel Europa. En wij spraken nog altijd met elkaar. De geruchten gingen toen wel dat ik buiten Stefans entourage stond, en dat was ook wel zo, maar dat kwam niet van hem uit. En ook niet van het team. Wel van die persoon… ( Harry lijkt de naam Dave Grant, de manager door wie Stefan veel geld kwijtspeelde, niet over zijn lippen te krijgen,nvdr). Maar die man wist ook goed waarom hij dat deed. Hij besefte ook dat ik ‘m doorhad : ik kende veel te veel, ik zag veel te veel. Die kerel hield niet van de cross, die was alleen uit op geld, meer niet. Iemand die nooit z’n zonnebril afzet als hij met je spreekt, die nooit iemand recht in de ogen kijkt, da’s geen eerlijke mens ! Eerst had die kerel Stefans moeder, mijn vrouw dus, ingepalmd, en daarna hem. Maar Stefan heeft er veel uit geleerd. Heel veel. Hij is ook fel veranderd sindsdien : voorzichtiger geworden, wantrouwig bijna

Des te erger voor een vader : uit ervaring beseffen dat je zoon in het ongeluk loopt en er niets kunnen of mogen aan doen ?

Och jong, kapot ben ik ervan geweest. Ziek. Ik wist natuurlijk ook niet dat die man hem enorme sommen afhandig maakte, maar het ergste voor mij was : er niet meer kunnen bijzijn. Mijn hele leven had ik hem nooit alleen gelaten, als kind mocht hij alleen rijden als ik erbij was, ik had hem helpen groot maken. En door zo’n smeerlap kon ik gewoon tijdens de cross niet meer bij mijn zoon komen… Ziek werd ik ervan. Gelukkig is die periode voorbij, en gaat alles nu weer goed.

In 1999 en 2000 raakt Stefan in de voorbereiding op het seizoen tweemaal na elkaar zwaar geblesseerd in de cross van Beaucaire. Hoe heb jij die periode ervaren ?

Oh, dat was erg, hé ! Vooral na het tweede ongeval. Toen dacht ik echt : die komt niet meer terug, nu is het gedaan ! ( mijmerend) ’t Is toch ne karakterman, daar doe ik mijn hoed voor af. Waar hij die kracht elke keer weer uithaalt ! Ik heb altijd schrik als hij rijdt, dat weet hij. Zo’n schrik, vanbinnen. Voor hij vertrekt, zeg ik altijd ( teder) : Stefan, jongen, wees voorzichtig ! Vroeger ook, in de spectaculaire Supercrossen : Stefan, spring niét, hé man !. Pa, dat doe ik niet, antwoordde hij dan altijd. Als hij ziet dat het te gevaarlijk is, doe hij het niet. Als anderen ergens sprongen, sprong hij ook, maar nooit als eerste. Nooit. Dat bewonder ik zo aan hem : hij weet verdorie toch goed waar hij mee bezig is.

In hoeverre is het motorcrossen veranderd, sinds de periode dat je zelf reed ?

( Ogen ten hemel) Oeioei ! Totaal. Wij reden nog met de remorque naar de cross. Dan kwam er al eens een tentje bij, later de campe. Televisie is belangrijker geworden, sponsors werden groter. En momenteel is het een gevangenis. Echt waar. Als toeschouwer geraak je nergens meer binnen. Om in het rennerspark te komen, moeten ze, geloof ik, al betalen. Wij hadden vroeger altijd plezier, maar er was dan ook veel minder geld mee gemoeid. Cross gedaan en de prijsuitreiking was in een café, met een pintje. Dan bleef je al eens hangen. Na een Grote Prijs werd er vroeger altijd een feest georganiseerd op het gemeentehuis in het dorp, of in een feestzaal : buffet, alle crossers erbij, muziek, soms tot drie, vier uur ’s nachts. Dat is gedaan. Maar in het rennerspark is het wel rustiger geworden, en dat is goed. Minder volk, de rijders slapen niet meer naast de motor, waar de mecaniciens tot diep in de nacht compressoren lieten draaien. Er is dus ook veel verbeterd. Nu werken ze ook met bulldozers aan de omlopen. Na de trainingen nog eens alles vlak duwen. Dat bestond bij ons niet. Ik heb deze week samen met Stefan nog een cassette bekeken van de Grote Prijs van België 1980. Man, zo’n diepe gaten waar jij moest doorrijden, pa, heeft hij toen nog gezegd. Gaten, daar kon je een hele motor in leggen !

Wat zijn de verwachtingen voor de GP van België, in Genk ?

Een gevaarlijke wedstrijd. Veel stenen. Als die voorbij is, dan krijg je een duidelijker zicht. Stefan staat er uitstekend voor, maar één steen kan fataal zijn. Onlangs nog gezien : een jongen die op weg was naar een tweede plaats, maar één ronde van het einde krijgt hij een steen tegen zijn motor. Pats, boem, kapot : olie eruit en gedaan. Pech heb je niet in je greep. En dan ligt misschien alles weer open. Maar aan Stefan zelf, twijfel ik niet. Wij kunnen langs de kant nog zo veel zeggen, sturen moet hij zelf. Hij is het die afwerkt, en dat maakt toch nog altijd het grootste percentage uit.

door Kris Kroonen

‘Nu werkt Stefan bijna automatisch hard, maar toen hij jong was, heeft hij me dikwijls gehaat.’

‘Als ik hem op training zie, denk ik soms : hij gaat niet vooruit. Tot ik mijn chrono erbij neem : top, snelste tijd.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content