Peter t'Kint
Peter t'Kint Redacteur bij Sport/Voetbalmagazine

Slabakt bijwijlen de A-ploeg, dan draait de jeugdopleiding van Club Brugge wel op volle toeren. Waar je gaat langs Vlaamse of Nederlandse velden, je komt haast zeker een door Club Brugge opgeleide voetballer tegen. Op zoek naar hun geheim.

Het was pas toen hij, de voetbalbond ter wille, zelf ook eens het lijstje maakte van alle bij Club Brugge opgeleide voetballers op Brugse en andere voetbalvelden in de eerste klasse, dat het Hans Galjé, sinds 1994 jeugdcoördinator, opviel : het is stilaan een indrukwekkend lijstje. Ware het niet dat Björn De Coninck zelf zijn contract bij Bergen ontbond, ze waren dit seizoen met 26 in de Belgische en Nederlandse eerste klasse (zie kader). Dat is zo goed als een volledige kern, keepers, verdedigers, middenvelders en aanvallers. Club Brugge is daarmee de beste opleider in Belgenland. Onlangs speelden de nationale beloften in Ierland en daar had de helft van de ploeg blauw-zwarte roots. Wat is het geheim ? Galjé : “Ik denk dat er gewoon goed wordt gewerkt, het zou wel heel veel toeval of geluk zijn, mocht dat allemaal zomaar uit de lucht vallen.”

De toestand voor ’94

Galjé : “Mijn voorganger gaf les of was schooldirecteur en na zijn uren kwam hij naar hier gestormd om het werk hier te doen. Dan kan je wel de lopende zaken afwerken, maar echt opbouwend constructiefs ergens naar toe groeien, is heel moeilijk. Zeker om een lijn te krijgen, een visie. Je kon dat die mensen niet eens kwalijk nemen, volgens mij ontbrak hen gewoon de tijd. Het talent was er, toen wij begonnen hadden we een hele goeie lichting miniemen, met Hans Cornelis, Kevin Roelandts, Dieter VanTornhout… Met dat talent zijn we aan de slag gegaan.”

De visie

Galjé : “Ik werd echt voor de leeuwen gegooid. Ik had bij Ajax (Galjé was er doelman, nvdr) wel een bepaalde periode meegemaakt, maar niet als jeugdspeler. Ik had wel wat gelezen, gehoord en gezien, maar wist bij wijze van spreken het onderscheid niet tussen gewestelijke en provinciale jeugd, dat soort dingen. Na overleg met Hugo Broos, toen hoofdtrainer, zijn we beginnen opleiden in een 4-4-2. Het einddoel van jeugdopleiding is het doorstromen naar de A-kern, dus moet je kijken naar de manier waarop die voetbalt. Jarenlang was dat hier 4-4-2. Om het herkenbaar te maken voor een speler, een trainer en een scout, schreven we alles uit. Wat verwacht je van een positie zes, een positie tien, bij balbezit, bij balverlies. We gebruiken een vaste nummering, zoals Ajax. Zo is er langzaam maar zeker meer lijn in gekomen. Het algemene beeld is dat we verzorgd aanvallend voetbal willen spelen, in de opbouw van achteruit. Individuele acties, steekpassen, zo hoog mogelijk bij balverlies. Er is een groot verloop geweest, maar nu durf ik zeggen dat we over een heel goeie staf beschikken die op één lijn zit. Na een tijdje heb ik mezelf wel moeten bijsturen. De Nederlandse afkomst héb ik nu eenmaal, in het begin wilde ik die overbrengen, zonder rekening te houden met de Belgische mentaliteit.”

Elitewerking

Galjé : “Naast de nationale jeugd hadden we hier ook provinciale en gewestelijke. Die laatste twee heb ik laten afbouwen, omdat zoiets in mijn ogen zinloos was. Op een bepaald moment werd een ploegje provinciale miniemen kampioen. Van de zestien jongens leek in mijn ogen eentje geschikt om het een jaartje nationaal te proberen, maar het seizoen erop was hij ook weg. Nu hebben we vanaf de -11 tot en met -19 maar één ploeg. Daaronder hebben we een iets bredere basis : -8 speelt vijf tegen vijf, -9 acht tegen acht en -10 ook. Per leeftijd hebben we twee ploegjes. Daarnaast is er nog een voetbalschool op zaterdagmorgen waar jongetjes tussen vijf en acht komen trainen. Daaruit en uit scouting halen we ons talent.”

“De selectie wordt elk jaar geëvalueerd. Ik heb nu al een evaluatie van de trainers waarin ze een prognose maken over hun spelerskern. Die is eerder voor de scouting. Als we nu al ergens een tekort vermoeden, kunnen die mensen uitkijken naar andere jongens. De eerste serieuze evaluatie van de eigen jeugd gebeurt aan de winterstop. Eind maart, begin april hakken we knopen door. Het mes gaat niet op de keel, als we iemand wegsturen, moeten we er zeker van zijn dat we iemand hebben die beter is. En jongens die wat achterblijven in groei of kracht, maar waarvan we zeker weten dat ze kunnen voetballen, krijgen het voordeel van de twijfel. Spelertjes betalen maximaal 200 euro per jaar, maar daarvoor krijgen ze twee paar voetbalschoenen per jaar, en een heleboel kledij. Wij hebben geen eigen budget. Een bedrag per jaar is er moeilijk op te kleven, maar als je er de beloften en hun contractjes bij neemt, draaien we rond het miljoen euro per seizoen.”

Scholen

Galjé : “Buiten Gert Verheyen, de coach van de beloften, hebben we geen enkele ex-speler als jeugdtrainer. Die zijn halftijds in dienst, krijgen een redelijke vergoeding, maar verdienen zeker geen schatten. We zijn nog niet zover dat we het met ex-profs doen. Voor mij hoeft het niet, een ex-speler is niet sowieso een fantastische jeugdtrainer en ex-spelers kun je maar inschakelen op een ogenblik dat je voltijds met een speler wat kan doen. Dat zie je in Nederland meer, maar daar lukt het clubs ook beter om spelers een dagopleiding te geven. Er zijn afspraken met de scholengemeenschappen, zodat spelers een paar dagen in de week ’s ochtends op de club kunnen komen, daar trainen met trainers van de club, waarna ze naar school gaan en ’s avonds nog een keertje terugkeren. Dat soort dingen halen we niet.”

“Een stap vooruit is de topsportschool, al zitten onze beste spelers niet noodzakelijk op die school. Een jongen uit Wetteren wil daarom niet hier op internaat komen of kan de verplaatsingen niet altijd doen. Je blijft met de topsportschool zoals die hier bestaat ook met het gegeven zitten dat er jongens van diverse clubs samen zitten, dat de trainingen worden gegeven door mensen van de bond die de inhoud bepaalt, en dat zo’n school ook niet alle soorten onderwijs aanbiedt. De samenwerking loopt hier wel goed, omdat de man die er les geeft en verantwoordelijk is voor de fysieke conditie van de spelers, Joost De Sender, sinds dit jaar ook bij ons aan het werk is.”

Sterke punten en zwakke punten

Galjé : “Ik denk dat we in al die jaren veel ervaring opdeden, in een team dat hier al jarenlang werkt. We hebben ook een scoutingsapparaat dat goed is uitgebouwd, waardoor we ieder jaar verzekerd zijn van talent. Ook al wordt het steeds moeilijker om jongetjes die wat verder wonen te overtuigen om voor Brugge te voetballen. Vaak omwille van praktische problemen als vervoer. De concurrentie is ook groot en dit is niet de dichtst bevolkte regio van Vlaanderen. De accommodatie is voor verbetering vatbaar. We kunnen niet zoveel klagen over de velden, al mag het ietsje meer zijn, maar de kleedkamers laten wat te wensen over. Vergeleken met Nederland blijkt het ons ook niet te lukken om aan een vergelijkbaar aantal trainingseenheden te komen. Het verschil is echt niet zo groot. Als onze norm bij een bepaalde lichting gehaald wordt, dan mogen we met die ploeg gaan waar we willen, we maken goeie indruk. Misschien is een minder punt ook dat er geen tussenstap is tussen beloften en eerste elftal. Ik zou graag met Deinze, Kortrijk of een andere ploeg afspraken maken over jongens die in de A-kern zitten, maar daar niet bij de eerste zeventien, achttien horen. Jongens die hier niet geregeld spelen. Die zouden we eens een jaar of twee op een ander niveau moeten laten voetballen. Er zijn nog niet zo lang geleden serieuze besprekingen geweest met Kortrijk en ik vond het puur sportief jammer dat het niet is doorgegaan. Dat laatste schakeltje ontbreekt, vooral omdat je het over een topclub hebt, met hoge normen.”

Opleiden voor de concurrentie

Galjé : “Dat geeft me een dubbel gevoel. In principe werken we om jongens naar deze A-kern te halen. Maar ik weet ook dat niet al die jongens een vaste waarde van Club Brugge kunnen worden. Als ze het dan toch redden op een niveau net eronder, zij het in België of in Nederland, en daar uitgroeien tot een volwaardige eersteklasser, dan is dat voor ons een bevestiging dat we in staat zijn om op te leiden. Of de eindkwaliteit voldoende is ? Het kan altijd beter. Met het binnenhalen van Joost De Sender willen we aan het fysieke werken, we gaan de wetenschap meer gebruiken, geven voorlichting aan de ouders over voeding… Individueel werk zou moeten, toekomstgericht, maar je blijft beperkt door die factor tijd. Het blijven avondtrainingen om zes uur, waarbij ik vaak jongens rennend en vliegend zie arriveren. Dan kan je niet te veel praten over extra dingen. De meesten hebben nu drie groepstrainingen per week, een looptraining en een wedstrijd in het weekend. Bij de oudste doen we op vrijdag nog wat individuele training. Dan praat je, wedstrijd inbegrepen, over zes dagen op zeven. Op zondag moeten ze thuis nog een recuperatieloop doen. De normen per positie moeten we heus niet bijstellen, maar dan zou je wel kunnen werken aan die puntjes waar ze net niet die norm halen.”

PETER T’KINT

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content