Queens Park Rangers, de Londense voetbalclub, keert terug bij de elite. Niet moeilijk als je geleid wordt door enkele aandeelhouders met een hoog bling-blinggehalte: Flavio Briatore, Bernie Ecclestone en staalmagnaat Lakshmi Mittal.

Op 15 mei 2011 telde Londen een vertegenwoordiger minder bij de voetbalelite: West Ham, symbool van de East End en over heel Engeland befaamd om zijn jeugdschool, verdween naar het Championship (de Engelse tweede klasse). En toch mag de Britse hoofdstad met evenveel ploegen aan het nieuwe seizoen in de Premier League beginnen. Twee weken ervoor was Queens Park Rangers immers gepromoveerd en bevestigde het zodoende de status van Londen als vesting van het Europese voetbal, met naast QPR ook Tottenham, Arsenal, Chelsea en Fulham.

In Londen is het evenwicht wel veranderd. Lange tijd domineerden de ploegen uit het oosten, maar dat overwicht is nu naar het westen verschoven. De voorbije seizoenen mocht Chelsea zijn buurtrivaliteit uitvechten met Fulham, maar voortaan zal het de derby’s van weleer kunnen doen herleven tegen de gezworen vijand uit de jaren tachtig en negentig. Het burgerlijke Chelsea tegen de populaire buurtploeg uit Shepherd’s Bush.

De situatie is intussen wel grondig veranderd. Chelsea zit op een andere planeet en aanziet zijn buur niet langer als een rivaal, terwijl QPR er alleen maar aan denkt om deze verachte ploeg (nog meer sinds de komst van Roman Abramovitsj) te verslaan. In de agenda staat 23 oktober al met rood aangestipt. Die dag komen de Blues op bezoek in Loftus Road, de thuishaven van QPR. Geen enkele inwoner van de buurt wil deze gebeurtenis missen. “Wij vragen ons nu al af hoe de spelers van Chelsea naar het stadion zullen komen”, grapt Ian Posley, voorzitter van een van de supportersgroepen van QPR. “Met de auto zullen ze nooit in het stadion aankomen. En als ze met een bus komen waarop de naam Chelsea staat, zullen ze er ra-ken … maar met vertraging. Die dag wil de hele buurt bewijzen dat Chelsea niet echt tot de West End behoort. De Fulhamfans tolereren wij omdat zij geen dikke nek hebben, maar voor ons zal de West End altijd samengaan met QPR.”

En toch: net zoals de supporters van Manchester City destijds zeurden over de financiële slagkracht van hun rivaal United tot zij door de komst van een sjeik hun woorden moesten inslikken, is QPR dezelfde zo verguisde weg ingeslagen als Chelsea. Net als de Blues is de club overgenomen door buitenlanders. En net als Stamford Bridge is Loftus Road een trekpleister voor de jetset geworden. “Gelukkig hebben de eigenaars niet al het door hen beloofde geld in de club gepompt”, aldus een ironische Posley. “Daardoor kunnen wij nog een zekere fierheid behouden en ons in de club herkennen. Maar sommigen hebben hun abonnement al verscheurd, door de gang van zaken en door het cynisme van de bestuurders, die de prijs van de zitjes aanzienlijk verhoogd hebben. Enerzijds zijn wij trots dat we weer bij de elite horen, anderzijds willen wij de geest en de ziel van QPR in stand houden.”

Het heeft evenwel nooit in de ziel van QPR gezeten om te winnen. De club kan slechts een mager palmares voorleggen. In 129 jaar heeft QPR alleen een bescheiden League Cup gewonnen in 1967, in volle Beatlesmania. Voor de rest: noppes! “Ze behandelen ons soms als losers, maar is het niet het summum van de supporter om een club te steunen die niks wint?”, vraagt Posley zich af. “Ze zullen ons nooit voor de voeten kunnen werpen dat wij supporters van de overwinning zijn!”

Moord en auto-ongeval

QPR heeft dus nooit zijn stempel gedrukt op de geschiedenis van het Engelse voetbal. “Het leeft in de schaduw van de andere clubs in westelijk Londen”, meent Simon Johnson, journalist bij de London Evening Standard. De voorbije twintig jaar hebben de Hoops (bijnaam van QPR) eigenlijk maar drie keer van zich doen spreken. Eerst in de jaren zeventig, toen de massa’s warm liepen voor de mooie speelstijl van QPR en de Engelse nationale ploeg daar zijn spelers rekruteerde. Dan tussen 1980 en 1984, toen TerryVenables een ploeg opbouwde, die een ticket voor de UEFA-cup in de wacht sleepte. En tot slot in het seizoen 1992/93, toen de competitie voor het eerst onder de naam Premier League van start ging en de Rangers onder trainer Gerry Francis als vijfde eindigden, voor Chelsea en Arsenal.

Sindsdien takelde de club alsmaar verder af. In 1996 verdween QPR uit de Premier League en kreeg het financiële problemen. In 2001 werden de Hoops onder financieel toezicht geplaatst. Toen zakte de club voor het eerst in dertig jaar zelfs naar de League One (derde klasse). Op het veld was de ploeg vreselijk om aan te zien en op tien jaar passeerden liefst negentien managers de revue. “Wij hebben altijd de reputatie gehad een instabiele club te zijn”, zegt Posley. “Op alle niveaus: wij hebben negentien stadions gehad – een record in Engeland – vooraleer wij ons in 1917 in Loftus Road vestigden. Wij hebben in zowat alle stadions in het westen van Londen gezeten. En wat het aantal trainers betreft, vraag ik me af of wij niet de Europese recordhouder zijn. Als een manager langer dan een seizoen blijft, vragen wij ons af waarom …”

De club gleed weg in de anonimiteit. QPR haalde alleen nog de krantenkoppen omdat zijn algemeen directeur Gianni Paladini in 2005 in de hoofdkantoren van de club overvallen was door een gewapende bende. Of omdat een van zijn beloftevolle spelers vermoord werd ( Kenyan Prince in 2006) of omkwam in een auto-ongeval ( Ray Jones in 2007).

De zaken veranderen nochtans in het westen van Londen. Toen QPR, dat sterspelers als Stan Bowles, Rodney Marsch, Les Ferdinand en David Seaman voortbracht, in 2007 wegzakte naar de achttiende plaats in het Championship en de schulden waren opgelopen tot 25 miljoen euro, kochten enkele zwaargewichten de club op: Bernie Ecclestone, de schatkistbewaker van de formule 1, sloeg de handen in elkaar met Flavio Briatore, playboy en baas van de renstallen Benetton en Renault. Overnameprijs: zeventien miljoen euro. Ecclestone verwierf vijftien procent van de clubaandelen en Briatore 54 procent. De schulden werden weggewerkt en de nieuwe eigenaars beloofden 148 miljoen euro over drie seizoenen te investeren, waarvan vijftien voor de eerste transferperiode. “Ik kende Loftus Road goed, want ik vlieg met mijn helikopter boven het stadion wanneer ik van bij mij thuis in Chelsea naar Oxford vlieg”, gaf Briatore als uitleg voor zijn plotse passie voor Queens Park Rangers.

Armworstelen tussen Ecclestone en Mittal

Al snel werden de tribunes van Loftus Road the place to be. Je liep er de veroveringen van Briatore tegen het lijf, zoals Naomi Campbell, maar ook de vaste waarden uit de formule 1-paddocks. Dit blingblingimago past wonderwel bij andere vaste QPR-bezoekers. Sinds de jaren zeventig heeft Loftus Road altijd al muzikanten aangetrokken. Robert Smith, zanger van The Cure, regelt de tournees van zijn groep volgens de kalender van de Hoops. Pete Doherty, ex-voorman van de Libertines, mist geen enkele match en heeft zelfs een loflied ter ere van de Rangers geschreven. En dan is er nog de drummer van Depeche Mode. Mooi volk voor een club van losers!

Enkele maanden na hun komst kregen Briatore en Ecclestone het gezelschap van nog een financieel zwaargewicht: de Indiase staalmagnaat Lakshmi Mittal, die twintig procent van de club kocht.

Drie jaar later zingen al diegenen die hoopten dankzij de financiële kracht van de bazen met Chelsea te kunnen concurreren een toontje lager. “Briatore en Eccle-stone gaven nooit de indruk echt geïnteresseerd te zijn in de club”, aldus Johnson. “Zij hebben de beloofde bedragen niet geïnvesteerd. Men schat dat de ploeg die vorig jaar de titel won slechts drie miljoen euro heeft gekost.” Hetzelfde geldt voor Mittal, die zich alleen maar in het avontuur heeft gestort wegens zijn schoonzoon, Amit Bathia, voor wie hij het voorzitterschap opeiste. Al kan hij qua fortuin wedijveren met sjeik Mansour van Manchester City, toch blijft voorzichtigheid zijn lijfspreuk.

Zolang hij geen hoofdaandeelhouder is, zal Mittal geen gekke bedragen neertellen voor QPR. Daarom heeft hij – toen de promotie vaststond – geprobeerd de aandelen van Ecclestone over te nemen. Laatstgenoemde was in december de sterke man geworden nadat hij de aandelen van Briatore had verworven die alleen nog een beïnvloedende macht wou uitoefenen. Hoewel zij het eens waren over het principe, zijn beide partijen er nooit in geslaagd tot een akkoord te komen over de overnameprijs. “Het is een beetje zoals de mannen van Rupert Murdoch die overal rondbazuinen dat zij de rechten op de formule 1 zullen kopen, maar vergeten te vragen of die wel te koop zijn”, verklaarde Ecclestone. En dat terwijl hij in het geheim onderhandelde om van een weinig rendabele investering af te raken. Eccle-stone is en blijft dus toch vooral een Arsenalsupporter …

Sinds de promotie naar de Premier League zitten de aandeelhouders elkaar dus stilzwijgend uit te dagen. Midden in het kegelspel stond voorzitter Bathia, die intussen zijn ontslag heeft ingediend. Officieel om te tonen dat hij het niet eens is met de beslissing van de raad van bestuur om de prijs van de zitplaatsen met 57 procent te verhogen (106 procent voor de beste plaatsen!), officieus omdat zijn beslissingen niet langer werden uitgevoerd. Deze machtsstrijd drong ook door tot het sportieve niveau. De namen van Claudio Ranieri en Marcello Lippi, die Briatore en Ecclestone graag wilden, deden de ronde als vervangers voor Neil Warnock, die dan weer wordt gesteund door Mittal die een Engels management wil. De geruchten zwollen aan, tot Warnock ze zelf deed stoppen door te bevestigen dat hij bij de competitiestart wel degelijk op de bank zal zitten. Op zijn 62e is hij al zeven keer gepromoveerd met zes verschillende clubs. Warnock nam QPR in handen toen het op de twintigste plaats stond en leidde de club dertien maanden later naar de titel. Hij wou deze kans niet laten liggen om weer op het hoogste niveau van het Engelse voetbal aan te treden. “Dit is ongetwijfeld het beste werk dat ik in mijn carrière heb geleverd”, gaf hij toe aan de vooravond van de promotie.

De kwaliteit van zijn werk weegt nochtans weinig op tegenover het strategische spel van de aandeelhouders. Sinds ze de club in 2007 overnamen, versleet het duo Ecclestone-Briatore al zeven managers. Bovendien liet Warnock in de pers enige ongerustheid blijken over het gebrek aan geld om de ploeg te versterken. Iets wat Ecclestone maar met mate kon appreciëren, want hij vroeg zijn manager zijn hart niet langer in de media te luchten. Queens Park Rangers bereidt zich dus in moeilijke omstandigheden voor op zijn terugkeer op het hoogste niveau, vijftien jaar nadat het daar was verdwenen.

DOOR STEPHANE VANDE VELDE – BEELDEN IMAGEGLOBE

“Ik kende Loftus Road goed, want ik vlieg er met mijn helikopter boven.” Flavio Briatore

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content