Hun kennismaking dateert van de glorieperiode van SV Waregem. Trainer Urbain Haesaert vestigde er zijn reputatie mee, het jonge talent Rik Vande Velde viel tussen de plooien van de geschiedenis. Vandaag zijn beiden collega-scouts op Anderlecht. Een dubbelinterview, over toen en nu.

Het seizoen 1985/86 staat geboekstaafd als het meest gedenkwaardige uit de geschiedenis van SV Waregem. In de UEFA Cup schakelt het achtereenvolgens Osasuna, AC Milan en Hajduk Split uit alvorens in de halve finales op een te sterk FC Köln te stuiten. Het is het derde seizoen van Urbain Haesaert als trainer aan de Gaverbeek. Haesaert is gekomen nadat Robert Goethals het tijdelijk overnam van Sandor Popovics en Waregem ternauwernood in de eerste klasse hield.

Onder Popovics en meer nog onder Goethals steekt een jonge, linksvoetige aanvaller nadrukkelijk zijn neus aan het venster. Rik Vande Velde is zeventien en een mooie carrière wenkt. Vande Velde zal echter nooit doorbreken in de daaropvolgende vijf seizoenen onder Haesaert. “Ik wilde pas tekenen als de club me de belofte deed dat ik een goede spits mocht halen”, vertelt de toenmalige trainer. “Dat is ten nadele gegaan van Rik, die op dat moment jong was, talentrijk ook, maar te frêle om zich door te zetten in de eerste klasse. De spelers die erin stonden, betekenden een serieuze meerwaarde.”

Vande Velde beaamt: “Dat zal wel zijn, zeg.”

Moordende concurrentie

Een kwarteeuw na de stunt tegen AC Milan buigen Haesaert, zeventig in mei, en Vande Velde zich over de vraag waarom de naam ‘Vande Velde’ nooit aan die glorieperiode is verbonden. “Ik was niet de gemakkelijkste”, bekent de jongste van de twee grijnzend, maar van een noodlottige aanvaring tussen het talent en de autoritaire trainer zegt geen van beiden zich iets te herinneren.

Haesaert: “Rik was erg talentrijk. Een technisch zeer goede speler, maar in een ploeg die amper één punt overschot had gehad om erin te blijven. Toen ik kwam, heb ik een analyse gemaakt. We deden een heleboel spelers weg en haalden Armin Görtz, Alain Van Baekel, Dady Mutombo en Sergio Da Silva binnen. Rik en ook Kurt Delesie waren jonge talenten, maar met een frêle lichaamsbouw. Zij waren niet klaar om met succes de strijd aan te gaan met de kleerkasten van pakweg Standard. Ik heb altijd gezegd: dat worden twee laatbloeiers. Dan is het zaak om geduld te hebben. Niet vergeten ook dat ik met Waregem het eerste jaar zesde werd en het tweede seizoen al Europees voetbal behaalde, waardoor we het derde jaar Europees speelden. Daar was Rik op dat moment niet klaar voor.”

Vande Velde knikt. “Ik woog zestig kilo en de concurrentie was moordend. Philippe Desmet, Danny Veyt, Dady Mutombo, Richard Niederbacher, nadien Liam Buckley. Er waren niet alleen veel spitsen, het waren ook goeie spitsen.”

Haesaert: “Mutombo had de kracht om het verschil te maken als hij inviel. Rik had die kracht niet.”

Vande Velde: “Ik was wel de beste loper: ik liep zelfs Pino Decraeye naar huis. Maar het noodlot speelde mee: ik heb bijna anderhalf jaar niet gespeeld door enkele zware enkelblessures. Uiteindelijk ben ik geopereerd.”

Door de operatie mist hij de start van dat gedenkwaardige seizoen 1985/86. Voor de Europese verplaatsing naar Split is hij weer fit. Even is er sprake van dat hij aan de aftrap zal verschijnen, maar Haesaert bedenkt zich en Vande Velde blijft op de bank. Thuis tegen FC Köln zit hij daar weer. “Door mijn enkeloperatie heb ik die campagne grotendeels gemist.”

Vande Velde wil spelen en wordt een jaar uitgeleend aan vierdeklasser Wielsbeke. Na dat jaar krijgt hij een profcontract aangeboden aan de Gaverbeek, maar de aanwezigheid nog altijd van Haesaert doet hem besluiten daar niet op in te gaan. Hij blijft bij Wielsbeke en speelt er vier seizoenen, met onder anderen Luc Millecamps als trainer. Het worden vier jaar degradatievoetbal. Daarna volgen vijf mooie jaren bij VW Hamme en nog twee bij Racing Waregem. “Ik had er veel meer kunnen uithalen”, bedenkt hij.

Een kwestie van omstandigheden, zegt Haesaert. “Ik weet zeker dat als Rik eens tien wedstrijden na elkaar had kunnen spelen, hij misschien ook zijn nut had bewezen. Maar ik kon toch moeilijk een gevestigde waarde als Philippe Desmet op de bank zetten? Wij hadden nooit blessures: dat bedoel ik met omstandigheden. Neem nu Lecjaks: die werd ook eerst weggelachen, maar blijkt nu toch iets te kunnen. Omdat Deschacht uitvalt en hij over een langere periode kansen krijgt.”

Vande Velde: “Als Philippe geschorst was, speelde ik. En vaak ook na een Europees duel. Maar daarna vloog ik terug naar de bank. Logisch: Philippe was international.”

De beenhouwers beu

Na zijn spelersloopbaan werd Vande Velde zelf trainer. Hij begon uiterst succesvol: in twee jaar tijd leidde hij Ronse van bevordering naar tweede klasse. Met Ingelmunster stond hij zelfs op de drempel van eerste klasse, maar de destijds verdachte wederopstanding van Bergen in de eindronde van 2002 voorkwam de promotie. Na zijn ontslag het seizoen erna werd hij assistent van Emilio Ferrera bij Lierse. Toen hij de kans kreeg Ferrera op te volgen, koos hij voor het hoofdtrainerschap bij het na de vereffening in derde klasse herbegonnen KV Mechelen. “Niet de beste keuze uit mijn carrière”, kijkt hij met gemengde gevoelens terug op zijn moeilijke relatie met de Malinoissupporters en een vroeg ontslag. Volgden nog passages bij KV Oostende en VW Hamme en tussendoor een jaar als videoanalist van Francky Dury bij Zulte Waregem.

Het trainerschap schonk hem van langs om minder bevrediging. “Overal waar ik kwam, stond er niets van organisatie. Ik stak er uren werk in en als alles op punt stond, ontsloegen ze je. Ik was het beu, ook om me steeds weer tegenover een beenhouwer of bakker te moeten verantwoorden waarom Pol speelde en niet Piet. Toen ik na mijn vertrek als videoanalist bij Zulte Waregem nog eens trainer was geworden bij Hamme, speelden we voor de beker tegen Anderlecht. Die avond heeft Herman Van Holsbeeckme gepolst.”

Scouten was zijn tweede natuur geworden en dat was ook de mensen van de federale trainersschool niet ontgaan. Vande Velde mocht er het vak Scouting geven, later ook voor de grote namen in de Pro Licence.

In het Vanden Stockstadion begon hij als rechterhand van Werner Deraeve. Na een reorganisatie klom hij op tot de functie van hoofdscout. “Ik zit hier nu bijna drie jaar. In feite moest ik er ook de jeugd bij nemen, maar daar had ik de tijd niet voor. Voor mij was het duidelijk: we hadden een hoofd jeugdscouting nodig. Ik kaartte het aan bij Herman en liet de naam van Urbain vallen. Mission impossible, geloofde Herman, maar ik ben van het principe: vragen staat vrij. Toen het leek te lukken heeft hij mij er nog bijgehaald om Urbain te overtuigen. We konden geen betere keuze maken.”

Gigantische opdracht

Haesaert was na zijn glorieperiode bij SV Waregem nog trainer geweest bij Germinal Ekeren, FC Antwerp, KV Oostende en Eendracht Aalst. In 1998 – niet ouder dan 57 – hield hij het trainersvak voor bekeken. “Ik ben bewust gestopt. Ik kon nog naar Griekenland, naar Marokko, naar Sevilla ook, maar ik wilde niet sterven op die bank. Ik wilde gezonder gaan leven en tegelijk toch iets in het voetbal blijven doen.”

Via makelaar Louis de Vries kwam hij in contact met David Pleat. De Engelse coach zocht voor zijn club Tottenham een scout voor Europa. “We gingen principieel akkoord. Ik zou voor Tottenham met de beste spelers uit heel Europa een jong schaduwelftal onder 21 jaar vormen. Ik kreeg carte blanche. Tot hij me belde om te zeggen dat hij ’s anderendaags buiten kon liggen omdat er een probleem was met de mediagroep van Rupert Murdoch.”

De deal verviel en wat volgde, is een bekend verhaal. Ajax ging samenwerken met de jonge fusieclub Germinal Beerschot Antwerpen en zocht een directeur opleidingen voor het Kiel. Het vond die in Haesaert, die een contract voor vijf jaar tekende. “Die opleiding heeft haar degelijkheid bewezen”, zegt hij, waarna een rist namen uit zijn mond rolt – van Moussa Dembélé, Tom De Mul en Mo Messoudi over Prince Asubonteng, Agyean Dickson en Kenny Steppe tot Jan Vertonghen, Toby Alderweireld en Thomas Vermaelen. “Maar na het vierde jaar begonnen de discussies met het bestuur. Van al die spelers kon GBA er geen enkele gebruiken. Toen heb ik gezegd: ik doe dit niet meer verder. Het stoorde mij ongelooflijk dat men bij GBA niet geloofde in de jeugd.”

Haesaert lichtte Leo Beenhakker, de toenmalige technisch directeur van Ajax, in over zijn voornemen. “Leo zei: ‘Dit kun je niet maken, man! Dan word je hoofdscout voor Ajax in België.’ Mijn opdracht was de eerste klasse in België, maar ook alle opleidingen van U21 tot U13 te analyseren. Een gigantische opdracht.”

Gelukkig zijn

… die duurde tot vorig seizoen. In september speelde Ajax in de Europa League tegen Anderlecht, in Brussel. Haesaert: “Ik was uitgenodigd door de algemeen directeur van Ajax, Rik van den Boog. In de rust kwam ik op de receptie met een sjaal van Ajax die ik voor de wedstrijd tijdens het diner had gekregen. Herman kwam naar me toe en zei: ‘Urbain, die sjaal moet een paars-witte worden, ik maak er werk van.’ Vanuit de raad van bestuur was er eerder al wel eens iemand naar mij gestapt, louter verkennend, vóór ze Raymond Mommens namen. Maar toen zat ik goed bij Ajax.”

Dat veranderde. “In december nam Herman contact met me op. Ik bracht Ajax op de hoogte en we hadden een gesprek. Dat ging over het samenstellen van een jong schaduwelftal met zeer beloftevolle, voornamelijk Belgische jongeren van 16 tot 21 jaar. Mijn stokpaardje. Herman liet het niet koud worden en in januari belde hij me al opnieuw. Weer zijn we iets gaan eten, eerst met Herman en daarna ook eens met Rik. Het ging me niet om het financiële. Ik heb het voetbal niet nodig om te leven, maar ik wil gelukkig zijn. Ik wil keihard werken, maar ook respons zien van mijn werk. Dat was op het einde niet meer het geval bij Ajax.”

Haesaert vertelt hoe hij Eden Hazard al sinds zijn dertiende aanprees in Amsterdam. Hoe hij er Moussa Dembélé stage liet lopen. Ajax nam hen niet. Toen er met Martin Jol een nieuwe trainer kwam, vertroebelde de relatie. “Ik maakte iedere week mijn verslag, maar kreeg niet de minste respons van de nieuwe mensen. Ik was nog steeds gelukkig met alles wat ik kon doen, maar er gebeurde niks meer mee. De broer van Jol werd de nieuwe secretaris van de scouting. Stond er plots in de notulen: ‘Hebben wij wel een scout in België?’ Ik heb in twee mails zwaar mijn ongenoegen geuit bij de algemeen directeur. Een antwoord heb ik nooit gekregen.”

En zo komt het dat hij de overstap naar Anderlecht maakte. Het werd best nog een moeilijke bevalling, zegt hij. “Ik wilde hier een organisatie neerzetten en daar de volmacht voor krijgen. Dat bedissel je niet op een uur.”

Elkaar scherp houden

Gebrek aan respons was het breekpunt voor Haesaert in Amsterdam. Ook bij Anderlecht komen opvallend weinig transfers tot stand op voorspraak van de scouting. “Soms is dat wel moeilijk”, geeft Vande Velde toe. “Maar goed, we stellen onszelf ook in vraag. We zijn nu bezig met een sterkte-zwakteanalyse.”

“Ik denk dat ze zeer goed werk leveren,” pikt Haesaert snel in, “maar een club kijkt soms naar de opportuniteiten van het moment. Meer moet je daar niet achter zoeken. Het is geen vorm van wantrouwen naar de scouts. Zij brengen goede spelers aan, maar opportuniteiten bepalen dikwijls wie er uiteindelijk komt.”

Vande Velde: “Ik werk nauw samen met Herman. We zijn het niet altijd met elkaar eens en soms gaat het er pittig aan toe, maar zo houd ik hem scherp en hij mij. Mijn woord is ook niet heilig: wie beweert dat hij zich nooit vergist, stopt er beter mee.”

Haesaert zou Haesaert niet zijn, mocht hij zich beperken tot het inleveren van rapporten. Met zijn autoriteit dwingt hij meer af dan ze op Anderlecht gewoon waren. “We verbinden er ook advies aan en welke actie we gaan ondernemen.”

Actie ondernemen betekent: achter een speler aangaan. Zeker zijn van je zaak. Hoe moeilijk is het om die ene potentiële topper (naald) uit het enorme aanbod van spelers (hooiberg) te halen? Haesaert en Vande Velde verpinken niet.

“Zeer gemakkelijk”, zegt de eerste. “Binnen de tien minuten zie je wat iemand in zijn mars heeft.”

Vande Velde maakt een vergelijking: “Als je ziek bent, ga je naar de specialist. Die vindt ook meteen wat er scheelt.”

Of een speler interessant is voor Anderlecht, hangt in belangrijke mate af van wat er al rondloopt in de A-kern en op Neerpede. “Dat is je meetinstrument”, benadrukt Haesaert. “Anderlecht zijnde moet je in 99 procent van de gevallen zeggen: dat is niets voor ons. Want wij hébben goede spelers. Bijna al onze jeugdelftallen staan bovenaan.”

Kan best, maar wat stroomt ervan door? Lukaku, Badiganga, Kabasele, Kabananga: alleen maar spitsen de laatste jaren. “Ik wil geen steen werpen naar mijn voorgangers,” zegt Haesaert, “maar mijn scouts keken altijd maar naar aanvallers, die liefst nog spectaculair zijn ook. Ik heb hen gezegd: ontleed ook eens een verdediger! Niet alleen grote sterke jongens, maar spelers met ook een inspeelpass. Daar zijn we nu mee bezig.”

Belgisch talent

De Dembélés en Vermaelens die zijn kennersoog ontdekte, bewijzen het: Anderlecht moet niet naar het buitenland om jong talent te vinden. Het is een van Haesaert andere stokpaardjes. “Ik heb hier gezegd: het accent moet op Belgische spelers liggen. Pas als je in je schaduwelftal een positie niet top kunt invullen, moet je eventueel naar het buitenland gaan.”

“In onze eerste klasse zít talent,” zegt Vande Velde, “maar het is niet meer betaalbaar voor Anderlecht. Als we achter zo’n Kevin De Bruyne aangaan, komen we te laat. Hou je desondanks toch aan Belgen vast, dan kom je bij de tweede of derde keus terecht. Zulke spelers worden hooguit bankzitters van wie je hoopt dat ze niet te vaak moeten invallen. Een verloren investering dus. Daarom moeten we dit probleem vanuit de opleiding proberen op te vangen.”

Haesaert: “Daar ben ik ook voor gekomen, maar de vruchten van dat werk gaan we pas over enkele jaren zien. Er moet worden gebouwd en dat kun je niet forceren. Ik volg nu vier spelers in België waarvan ik zeg: dit zijn mogelijk toekomstige internationals. We zijn aan het proberen hen binnen te halen. Bij een vijfde is het mislukt, die is bij zijn club gebleven.”

Er dient met nog een andere factor rekening te worden gehouden, weet Vande Velde: “In het buitenland is er een cultuur ontstaan om jonge Belgen te komen weghalen. Vroeger keken jonge spelers naar Anderlecht, nu kijken ze over de grenzen naar de centen. Pas later blijkt meestal dat het gras er niet groener was.”

Dat weet Haesaert als geen ander. Op een toon die geen tegenspraak duldt: “De opleiding in Engeland? Waardeloos! Lukaku zou best hier blijven. Hier zal hij spelen en dat is wat hij moet doen om zich te ontwikkelen. Hoeveel spelers verdwijnen er niet in de anonimiteit nadat ze naar het buitenland zijn gegaan?”

DOOR JAN HAUSPIE – BEELDEN: REPORTERS

“De opleiding in Engeland? Waardeloos! Lukaku zou best hier blijven.” Urbain Haesaert

“Herman Van Holsbeeck en ik zijn het niet altijd eens. Het gaat er soms pittig aan toe.” Rik Vande Velde

“Herman Van Holsbeeck zei me: Urbain, die Ajaxsjaal moet een paars-witte worden.” Urbain Haesaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content