Constant Vanden Stock, voormalig linksback van Sporting, maakte van Anderlecht een profclub en gaf paars-wit een Europese dimensie. Afgelopen zaterdag overleed de erevoorzitter op 93-jarige leeftijd.

In 2000, naar aanleiding van de 25ste landstitel van Anderlecht, vroeg dit blad erevoorzitter Constant Vanden Stock voor een interview. Grote interviews gaf Constant toen nog zelden, maar wanneer hij toestemde, had hij altijd iets te vertellen. Als het gesprek plaatsvond bij een etentje, was dat niet alleen een journalistieke, maar ook een culinaire ervaring. De vorige keer had Constant zich door zijn chauffeur naar De Bellemolen in Essene laten voeren, waar hij er ondanks aandringen op stond om zelf de rekening te betalen.

Dit keer zou het gesprek plaatsvinden in het huisrestaurant Saint-Guidon. Onderweg in de auto naar het stadion werd beslist dat het deze keer op kosten van het blad zou gebeuren en dat een van de twee aanwezige journalisten de rekening zou voorschieten. Constant werd daar vooraf niet van op de hoogte gebracht. Het moest een ‘spontane’ geste zijn.

Het gesprek verliep geanimeerd, het eten was lekker en de wijn, uitgekozen door Constant zelf, nog beter. “Goede wijn”, legde de erevoorzitter uit, “moet aan het glas kleven.”

Toen het na het uitgebreide gesprek en de heerlijke maaltijd tijd was voor de rekening, moest Constant met alle geweld tegengehouden worden. Spontaan riep hij de ober naar zich toe: hij zou betalen. Maar daar kon dit keer geen sprake van zijn!

“Oei, als ik dat had geweten, had ik mijn favoriete wijn niet gekozen”, stamelde Vanden Stock een beetje gegeneerd, alvorens hij zich voor een korte pauze verwijderde. Een blik op de rekening bezorgde een van de twee aanwezige journalisten (een voor de Franstalige editie, een voor de Nederlandstalige, u kent dat) een schok en leidde tot de historische, bedremmelde vraag aan zijn collega: “Heb jij nog wat geld?”

De wijn was wel erg duur, maar – het moet gezegd – ook erg lekker.

‘De beste transfer van mijn leven’

Soms vraagt een mens zich af: had het allemaal anders kunnen lopen?

Dat had gekund.

Toen Constant Vanden Stock in 1968 opstapte als selectieheer van de Rode Duivels, werd van verschillende kanten aan zijn mouw getrokken. Dat had niet alleen te maken met zijn voetbaldoorzicht en ervaring. Als goed boerend zakenman – hij bouwde eigenhandig de brouwerij Belle-Vue uit die, in 1989 verkocht werd aan Interbrew – kon hij een club aan financiële stabiliteit helpen. De vraag van burgemeester Edmond Machtens van Molenbeek om voorzitter van Daring Molenbeek te worden, wimpelde hij af. “Omdat ik met die club geen enkele affiniteit had”, zegde hij later in zijn door Hugo Camps geschreven biografie. Ook Anderlecht en Union trokken aan hem.

Bij Anderlecht doorliep hij vanaf zijn tiende de jeugdrangen, debuteerde er in het eerste elftal als linksback en was basisspeler toen paars-wit in 1934 voor het laatst de sprong van de tweede naar de eerste klasse maakte. Een beenbreuk betekende na elf wedstrijden het einde van zijn eersteklasseloopbaan bij Anderlecht. Toen hij na zijn comeback twijfel voelde rond zijn fysieke paraatheid, vroeg hij zijn transfer naar Union waar hij tijdens de oorlog zijn spelersloopbaan afsloot.

Wat was er van Anderlecht geworden als Constant in 1968 was ingegaan op de vraag van zijn andere ex-club, Union, om mee in het bestuur te stappen? Het grote Union, elf keer kampioen, was toen net voor het laatst opnieuw naar de hoogste afdeling gestegen. “Union had me graag terug gewild”, zegt Vanden Stock in zijn biografie. Zijn geld en visie hadden de Brusselse club aan een nieuwe bloeiperiode kunnen helpen, maar omdat hij vond dat de gevestigde Brusselse clubs (Daring en Union) te zeer teerden op vedetten en het verleden en te weinig durf aan de dag legden om te innoveren, ging hij niet op het aanbod in en koos voor een bestuursmandaat bij Club Brugge.

Wat was er met RSCA gebeurd als Constant Vanden Stock zich beter thuis had gevoeld in het bestuur van Club Brugge? In 1968 begon hij bij de West-Vlaamse club, maar een jaar later al verdween hij er. Omdat hij door de uitbreiding van de brouwerij minder tijd in zijn weekendverblijf in Knokke kon doorbrengen dan gepland, en omdat hij van de besprekingen die in het West-Vlaams plaatsvonden niet altijd het fijne snapte. Toen bedacht hij dat een Brusselaar in Brussel thuishoort.

Twee jaar na zijn vertrek bij Club reed hij nog eens door Brugge. Toen hij door de straat van Raoul Lambert passeerde, stond die net voor zijn deur. “Is het voor mij dat ge komt?”, vroeg Lambert lachend, maar hij wist al dat Vanden Stock hem zou vragen waar Rob Rensenbrink woonde, die door Club in 1969 was aangetrokken. ‘De beste transfer van mijn leven’, noemde Vanden Stock het aantrekken van de Nederlandse topspits.

Op dat moment was Vanden Stock net voorzitter geworden van Anderlecht. Bij zijn komst als ondervoorzitter anderhalf jaar eerder stond paars-wit er niet goed voor. De club had schulden: ongeveer 25 miljoen frank, zo rekende hij zelf uit. Het dak van de tribune lekte, maar – wat erger was – de spelers werden niet betaald. Op de volgende bestuursvergadering vroeg Constant – die zelf 450.000 frank inbracht als nieuw lid – dat wie iets te zeggen wilde hebben ook financieel een bijdrage moest leveren aan de club. Drieëndertig van de 1200 aangesloten leden volgden hem daarin. Het was gedaan met de willekeur bij het aanduiden van bestuurders, de eerste stap naar een professionele structuur.

Van colaconsumptie tot transfer

In de omgang was Constant – altijd piekfijn in kostuum, met das, hemd en foulard in het zijzakje – minzaam, met een beetje Brusselse zwans om zijn gesprekspartner een goed gevoel te geven, maar steeds respectvol. Als voorzitter hanteerde Constant een vriendelijke afstandelijkheid, zoals hem dat aangeleerd was door zijn vader. Achter die minzaamheid school een bijzonder ambitieus man en een sterke persoonlijkheid.

Daar liet wijlen Raymond Goethals in een terugblik op 25 jaar voorzitterschap in een gesprek in 1996 geen twijfel over bestaan: “Constant heeft alles te zeggen bij Anderlecht, hij alleen beslist en superviseert. Van de gewone afrekeningen voor de colaconsumptie tot een transfer van 100 miljoen frank.”

Goethals: “Ge weet: grote figuren omringen zich goed. Je moet naast je mensen zetten die te vertrouwen zijn en hun plaats kennen. Dat heeft Constant altijd gedaan. En een woord was een woord. Voor zover ik weet, kwam Constant zijn afspraken altijd correct na. Of je het nu goed dan wel slecht deed, nooit probeerde hij onder een overeenkomst uit te raken. Je kreeg altijd tot de laatste frank betaald.” Dat deed Vanden Stock ook toen in 1984 rechter Guy Bellemans het zwartgeldcircuit in de hoogste klasse aanpakte. De ex-spelers hoefden zich geen zorgen te maken: zonder daar veel ophef over te maken betaalde Anderlecht op initiatief van de voorzitter alle boetes.

In 1980 pikte Vanden Stock, steeds op zoek naar versterking, onder de neus van toenmalig Standardbaas Roger Petit, Michel Verschueren weg, de toenmalige coming man in het voetbal. Verschueren was op dat ogenblik nog manager van RWDM. De tandem Vanden Stock-Verschueren werd een voltreffer. De manager stroopte na onderling overleg de mouwen op, de voorzitter keek goedkeurend toe. Verschueren gaf de aanzet tot de bouw van een modern stadion. Hij mocht de transfers doen, maar Vanden Stock had zijn eigen controlemechanisme om na te gaan of Verschueren zich niet vergaloppeerde en investeerde in spelers die het gevraagde geld niet waard waren. Wekelijks ging hij tafelen met Raymond Goethals. Telkens Verschueren een speler aanprees, informeerde de voorzitter bij Goethals of dat wel een goeie investering was.

Raymond Goethals, in 1996: “Constant Vanden Stock heeft altijd gezegd: ‘Met Goethals heb ik veel geld verdiend.’ Als ik ‘prendre’ zei, wist hij hoe laat het was. Op een dag, toen ik bij Racing Jet zat, vroeg hij me of er in de tweede klasse niets was. Ik zei dat ik er één gezien had van zeventien jaar, bij Winterslag, maar dat hij zich moest haasten omdat PSV erop aasde. Toen is hij komen kijken naar een thuismatch van Racing Jet. Ik zag hem niet, hoewel er maar 200 man zat. Hij had een ticket gekocht voor de staanplaatsen aan de kant van Wemmel, achter de goal. De ondervoorzitter van de bond die 100 frank betaalde en zijn hoed opgezet had, hoewel het 30 graden warm was, om niet herkend te worden! Hij kocht Luc Nilis voor 17,7 miljoen frank en verkocht hem acht jaar later voor 125 miljoen.”

Knopen doorhakken op Mozart

Wie niet in het voetbalwereldje opgegroeid was, werd best geen clubvoorzitter, vond Constant Vanden Stock. In een gesprek naar aanleiding van zijn twintigjarig voorzitterschap in 1991 lichtte hij zijn visie op die functie toe: “Een voorzitter mag niet te kort bij zijn spelers zitten want anders beginnen ze op uw buik te slaan. Ge moet dat van ver af zien, dat is een beetje zoals in de brouwerij. Als ge afstand houdt en er is een conflict, kan de trainer altijd zeggen: ik zal er met de voorzitter over spreken. Dat heeft altijd impact.”

Als hij met een probleem geconfronteerd werd, schreef Vanden Stock dat op kleine papiertjes. Die nam hij ’s avonds door, bij het luisteren naar klassieke muziek – liefst Mozart – en hakte dan de knoop door.

Zijn trainers liet hij veel vrijheid, nooit bemoeide hij zich met de ploegsamenstelling, verzekerde Goethals. Over het kiezen van trainers zei Vanden Stock in 1991: “Dat is een beetje als met de keuze van een vrouw voor het huwelijk: pas als ge er elke dag mee samen bent, weet ge of ge de goeie keuze hebt gemaakt. In het begin ziet ge soms alleen de goeie kanten, zijt ge een beetje verblind door liefde.”

Tomislav Ivic maakte veel indruk op hem. Die had hij graag nog eens teruggehaald, maar Ivic reageerde net niet enthousiast genoeg. “Ook toen we de samenwerking stopzetten, bleef ik overtuigd van zijn waarde. De spelers die met hem werkten, lieten zich achteraf altijd positief uit omdat hij hen niet enkel zei wat ze moesten doen, maar hen ook uitlegde waarom hij hen iets opdroeg. Het meest verbaasde hij me door zijn reactie na een 4-1-nederlaag op Beveren, de competitie was net begonnen. Toen ik in een slecht humeur de kleedkamer binnenstapte, zei hij heel overtuigd: ‘President, nu weet ik het zeker, we worden kampioen!’ Ik dacht, die wil hier met mijn voeten spelen, maar hij was bloedserieus. We wérden kampioen, met elf punten voorsprong.”

Tranen in de ogen

Na de viering van zijn 25 jaar voorzitterschap gaf Constant in 1996 de fakkel door aan zijn zoon Roger. Een jaar later kwam hij in opspraak toen bleek dat hij zich jarenlang had laten chanteren door Jean Elst en René Van Aeken, die in 2001 veroordeeld werden. In 1984 had Vanden Stock, zo gaf hij in een beklijvend tv-interview met tranen in de ogen toe, een lening van 25.000 euro gegeven aan de Spaanse scheidsrechter die Anderlechts halvefinalewedstrijd thuis in de UEFA Cup tegen Nottingham floot.

In 2005 dook Constant voor het laatst op in de openbaarheid. Na de persconferentie voor het seizoen praatte hij nog aimabel met Jan Mulder, die uitgenodigd was voor de opendeurdag. Kort nadien werd hij in allerijl opgenomen in het ziekenhuis en verdween hij definitief van het voorplan. Toch kwam zijn dood nog onverwacht. Anderlecht verloor afgelopen zaterdag een monument. Wat Jan Mulder het meest bijbleef van Constant, zijn de voetbaltips die de voorzitter hem meegaf: “Hij kon je zeggen: ‘Ik zou dat zo en zo doen’, technische kneepjes waar je wat aan had en waarvan je wist dat hij het goed aanvoelde en het ook op een goede manier aanbracht. Hij was liefhebber van mooi voetbal.”

Dat gaf de voorzitter in 1991 ook zelf toe: “Ik had een voorkeur voor spelers die iets konden met de bal aan de voet. In de jaren 70 had je nog tijd om na te denken wat je met de bal ging doen voor je hem kreeg. Door het pressievoetbal moet je al weten wat je gaat doen voor je de bal krijgt. Ik heb genoten van Rensenbrink, die twee man kon uitschakelen zonder de bal te raken. Ook Lozano en Van Himst hadden van die onverwachte bewegingen in huis. De meest begaafde speler die ik meemaakte, was Ludo Coeck. Die kon alles met de bal, hij was ook mijn eerste transfer als voorzitter. Maar iemand die ik altijd diep heb bewonderd en waarvan ik overtuigd ben dat hij ook nu zijn streng zou trekken, is Jan Mulder. Die speelde toen al het voetbal van de toekomst, hij was een karakterspeler met een eigen stijl en, ongelooflijke fysieke kracht.”

Mulder hoorde later die uitspraak. “Toen ik zijn speler was, merkte ik dat niet. Hij maakte geen onderscheid, je had niet de indruk dat hij lievelingsspelers had. Hij hield wél van spelers die meester waren van de situatie, die in het strafschopgebied onder druk toch nog het overzicht behielden.” S

door geert foutré

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content