‘De meeste clubs zijn hier erbarmelijk slecht georganiseerd.’ Het beeld dat we van het Braziliaanse voetbal hebben, strookt absoluut niet met de werkelijkheid. Het verhaal van de andere kant van de medaille.

São José do Rio Preto, een stad van 450.000 inwoners, ligt in het noorden van de staat São Paulo, buiten het toeristische circuit van Brazilië. Het leeft vooral van activiteiten in de sector van de dienstverlening.

Twee belangrijke voetbalclubs huisvest São José do Rio Preto. América speelt in de eerste afdeling van de staat São Paulo, niet te verwarren met de Brasileiro, de Serie A van Brazilië (zie kader). Rio Preto Esporte Club komt uit in de tweede klasse van de staat São Paulo. In de periferie van de stad vegeteert nog een andere tweedeklasser : Mirassol, dat gereputeerd is om zijn jeugdopleiding – Alex, de verdediger van PSV, is van deze club afkomstig.

In São José do Rio Preto leidt Marcio Marcassa Rioport, een import- en exportbedrijf. Marcassa verbleef zestien jaar in België. Zijn dochtertje Paloma, nu zeven jaar, werd geboren in Luik. Zes maanden later keerde het gezin terug naar Brazilië. Behalve zakenman is Marcio Marcassa algemeen directeur van Rio Preto Esporte Club. Bizar. Tegelijk is hij ook marketingdirecteur van de rivaliserende club América. “Dat klopt,” zegt hij, “ik heb nog altijd een lidkaart van het bestuur van América. Ik zou daarvan af willen, maar de club wil me niet loslaten.”

Een mens, geen koopwaar !

Marcio Marcassa belandde toevallig in het voetbal. “Mijn vader had in België een business opgezet in import en export. Ik vergezelde hem op zijn zakenreizen. Tijdens een van die contacten leerde ik de voorzitter van de voetbalclub van Bonn kennen. Die speelde toen nog in de derde klasse. De man deed in graniet. Op een dag vroeg hij me of ik toevallig geen goede, niet te dure voetballer kende, die bij zijn club zou passen. Ik raadde hem een zekere Anderson aan, een Braziliaan die bij Tilleur-Luik speelde.

Na deze ervaring probeerde Marcio Marcassa om nog andere landgenoten aan een voetbalcontract in Europa te helpen. “Ik werd daar persoonlijk niet veel rijker van”, beklemtoont hij. “De eerste keer dat ik er een beetje geld aan verdiende, was bij de transfer van Washington van La Louvière naar Japan.”

Honger op het vliegtuig

Anekdotes kan Marcio Marcassa zonder ophouden vertellen. “Herinner je je Francileudo Dos Santos nog ? Die Braziliaan speelde nog bij Standard en schopte het vervolgens tot Tunesische international. Toen die voor het eerst naar Europa overvloog, vroegen de mensen van het bestuur hem bij zijn aankomst of hij honger had. ‘ Ja, enorme honger. Ik heb niet gegeten in het vliegtuig, want ik had geen geld bij me.’Hij wist niet dat de maaltijden tijdens trans-Atlantische vluchten gratis waren.

“Tussendoor, ik heb begrip voor al die Braziliaanse voetballers die zich laten naturaliseren. In Tunesië, in Japan, in Portugal zoals Deco, of in België zoals Igor De Camargo. Ze proberen gewoon hun dagelijkse situatie te verbeteren, sportief en financieel. Ondanks al hun kwaliteiten hebben ze geen schijn van een kans om ooit Braziliaans international te worden. Er zijn 13.000 profvoetballers aangesloten bij de Confederação Brasileira de Futebol, de plaatsen voor de seleção zijn verschrikkelijk duur. Op het financiële vlak deden al die genaturaliseerde Brazilianen beslist een goede zaak. Om je een voorbeeld te geven : hier, in de staat São Paulo, bedraagt het gemiddelde loon van een voetballer in de tweede klasse 500 euro per maand. Dat kan oplopen tot 1500 euro per maand, bijvoorbeeld voor een getalenteerde aanvaller, maar dat is al hoogst uitzonderlijk.”

Rood en niet rooskleurig

In Brazilië probeert Marcio Marcassa de voetbalclubs uit de streek te laten genieten van de ervaring die hij in Europa verzamelde. “Het grote probleem van het Braziliaanse voetbal is dat de clubs erbarmelijk slecht georganiseerd zijn. De grote bazen van de clubs zijn ofwel mensen met veel geld, die dan spelers bij andere clubs gaan stelen en tussendoor geld in hun eigen zakken steken. Ofwel politici die de populariteit van het voetbal willen benutten als springplank. De voorzitter van América, bijvoorbeeld, is de schepen van Sport van de stad. Iedereen doet een beetje waar hij zin in heeft. De meeste Braziliaanse voetbalclubs zijn vzw’s. Een uitzondering vormt Atlético Paranaense, dat een nv is en dus verplicht zijn rekeningen moet tonen. Atlético Paranaense probeert een Europese structuur op poten te zetten en was de eerste Braziliaanse club die een Europese trainer in dienst nam : de Duitser Lothar Matthäus. Het merendeel van de Braziliaanse clubs zit tot aan de nek in de schulden. Een uitzondering op díé regel is dan weer Co-rinthians. Daar zwemmen ze in het geld dankzij buitenlandse investeerders.

“Ook bij de kleinere clubs is de toestand allesbehalve rooskleurig. Het kampioenschap is te kort. Er wordt gespeeld van januari tot april en daarna is er niets meer, met uitzondering van een of andere beker waarvoor geen kat zich interesseert. Met als gevolg dat de meeste sponsors zich maar voor vier maanden engageren. Dat kan je hen niet eens verwijten. In die andere acht maanden krijgen ze van hun club weinig of niets aan zichtbaarheid terug.

“Ander gevolg van die korte competitie : de meeste clubs huren spelers voor vier maanden. Daarna laten ze die voetballers vertrekken en in januari van het jaar daarop huren ze weer andere spelers in.”

De aanpassing aan Europa

Met Rio Preto probeert Marcio Marcassa tegenwoordig tegen de stroom op te roeien. “Wij stellen onze eigen spelers op en bieden hen een contract voor een heel jaar aan. Maar het is niet gemakkelijk. We proberen een opleidingscentrum naar Europees model te creëren. Alleen kost dat veel geld. Je moet die jonge voetballertjes een adequaat onderwijsprogramma en een medische follow-up aanbieden. Doe je dat niet, dan maken de grote clubs van die mankementen gebruik om je spelertjes gratis weg te halen. América heeft dat tot z’n schade moeten ondervinden. Fred, die tegenwoordig bij Lyon voetbalt, werd bij hen gevormd en is daarna vertrokken naar Cruzeiro uit Belo Horizonte. Die club verkocht hem voor kolossaal veel geld in Europa. América dacht bij de transfer van Fred naar Lyon recht te hebben op een opleidingsvergoeding. Maar het ving geen rooie duit want blijkbaar hadden ze tijdens de opleiding van Fred bepaalde zaken – elementen in verband met de medische begeleiding en de verzekeringspolis – verwaarloosd.

“Door jonge voetballers een Europese opleiding te geven hopen we voorts onaangename ervaringen te vermijden. Ik denk bijvoorbeeld aan wat Vampeta is overkomen. Toen hij van PSV naar Inter Milaan verhuisde, was dat de grootste transfer aller tijden. Maar na een week al verliet hij Milaan omdat hij er niet kon aarden. Onwaarschijnlijk. Als je jonge Braziliaanse voetballers kunt voorbereiden op wat hen in Europa te wachten staat, verloopt hun aanpassing straks des te soepeler. Zij die niet slagen in het voetbal – want die heb je zowel in Europa als in Brazilië – moeten erop voorbereid zijn om met andere middelen hun boontjes te doppen. Vandaar dat we proberen die jongens kwaliteitsonderwijs aan te reiken.”

Het einde van de straatvoetballers

Marcio Marcassa laat zich omringen door enkele vrienden en kennissen, onder wie Elton da Silva. In de jaren negentig voetbalde die in België, namelijk bij Geel en Tongeren, maar een enkelletsel dwong hem zijn carrière vroegtijdig te beëindigen. Een tijdje was hij jeugdtrainer bij Tongeren, tegenwoordig houdt hij zich bezig met het opleidingscentrum van Rio Preto en is hij juridisch adviseur van de club – Da Silva heeft rechten gestudeerd.

“Bij Tongeren kreeg ik de smaak van de jeugdbegeleiding te pakken”, vertelt hij. “Ik bezocht in Europa beroemde opleidingscentra, zoals die van Ajax, Auxerre en Lens. Ik probeer nu in alle bescheidenheid enkele principes van die centra toe te passen bij Rio Preto. Er loopt in Brazilië enorm veel talent rond, maar de infrastructuur is ontoereikend. Ik tracht me te redden met de middelen waarover ik beschik, maar wat hulp zou zeer welkom zijn. Of die van de club zelf komt of uit de privésector maakt niet uit. Diep in mijn hart hoop ik enkele investeerders uit België aan te trekken. Ik herinner me de periode van Wamberto, Isaias en Edmilson bij Seraing. Dan denk ik : zo’n investering zou wel eens zeer rendabel kunnen blijken.”

In de jeugdschool van Rio Preto lopen momenteel driehonderd voetballertjes rond. “Ook in Brazilië rekruteert men almaar jongere spelertjes”, legt Elton Da Silva uit. “Vroeger verlieten jongens op zestienjarige leeftijd hun familie en tekenden bij een club. Nu halen de clubs jongens van twaalf, dertien jaar binnen. De concurrentie is in Brazilië messcherp en dat zie je al bij de jeugd. Er wordt bijna gevochten om een opleidingscentrum binnen te mogen. Ook aan de kant van de clubs is grote waakzaamheid geboden. De scoutingapparaten moeten tegenwoordig alle uithoeken van het land bereiken. De tijd dat het supertalent zomaar van de straat te plukken was, behoort tot het verleden. De braakliggende terreinen waarop vroeger werd gevoetbald, verdwijnen stilaan uit het stadsbeeld. De steden worden volgebouwd. Is dat verontrustend voor de toekomst van het Braziliaanse voetbal ? Misschien op het vlak van de creativiteit, ja. Vroeger voetbalden jongens tot veertien, vijftien jaar op straat en konden ze in volle vrijheid bijleren, volgens hun eigen inspiratie. Nu staat er al een trainer toe te kijken wanneer ze nog maar acht, negen jaar zijn. Ze worden dus op een andere manier opgeleid : met het oog op de noden van een ploeg en niet langer instinctief.”

3000 km voor een uitwedstrijd

Marcio Marcassa troont ons mee naar een match van Rio Preto Esporte Club : uit bij Aracatuba, op 200 kilometer van São José. Het stadion, bouwvallig en slecht verlicht, heeft een capaciteit van 18.000 plaatsen. Voor deze wedstrijd in de tweede klasse van de staat São Paulo dagen die avond welgeteld 450 toeschouwers op. Niettemin lopen de emoties hoog op. Frustratie om de 1-2-nederlaag die de thuisploeg in de slotfase moet toestaan. En irritatie om de vier uitsluitingen, twee aan iedere kant.

’s Anderendaags staat een bezoek aan het stadion van Rio Preto op het programma. Het heeft 27.000 plaatsen, het gemiddelde toeschouwersaantal schommelt tussen twee- en drieduizend. Onder de tribune liggen de piepkleine, sombere kamertjes voor de jongens van het voetbalinternaat. “Bij andere clubs is het nog erger”, beweert Marcio Marcassa. “Trouwens, we gaan het hele stadion een nieuwe lik verf geven.”

Het derde stadion dat we binnendringen, is dat van América. “Met 45.000 plaatsen is dit het grootste stadion van de staat São Paulo”, zegt Marcio Marcassa. “Maar het loopt ook alleen maar vol als Corinthians op bezoek komt.”

Marcio Marcassa wil optimistisch besluiten. “Er is in Rio Preto nog veel werk aan de winkel, maar onze club verwerft stilaan een zekere geloofwaardigheid. De dingen bewegen op alle niveaus. Een paar jaar geleden hadden onze spelers niet eens fatsoenlijke truitjes. Nu schonk een sponsor ons gloednieuwe shirts. We hebben er al driehonderd van verkocht, dat is een record in de clubgeschiedenis.

“We zouden graag naar de eerste klasse promoveren. Als we de huidige lonen handhaven, ligt dat financieel binnen onze mogelijkheden. Als eersteklasser krijg je 350.000 euro van de federatie in plaats van de 40.000 euro die je als tweedeklasser toegestopt krijgt. Maar de verplaatsingen zijn dure aangelegenheden. In de Brasileiro zijn er verplaatsingen van drieduizend kilometer. De grote clubs van Rio de Janeiro en São Paulo worden gesponsord door vliegtuigmaatschappijen. Maar niet alle clubs hebben zoveel geluk.”

DANIEL DEVOS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content