Tegen het einde van zijn carrière aan vindt de reus van Froidchapelle het tijd om zijn leven te vertellen. Wij publiceren alvast enkele bladzijden uit het boek…

De familiale trainingen

Mijn broer en ik doen ook krachttrainingen. Mijn vader heeft nog altijd de fitnesstoestellen, halters en gewichten in huis die hij gebruikt heeft tijdens zijn carrière als worstelaar. We drukken bijvoorbeeld de halter op terwijl we op onze rug liggen. Of we doen squats: we houden de halter op schouderhoogte en buigen dan door de knieën tot onze billen bijna de grond raken. Vervolgens staan we weer op. Tussendoor doen we ook aan buikspiertraining en pompen. In het weekend test vader de staat van onze buikspieren. We moeten die zo fel mogelijk opspannen en dan geeft hij er stoten in. ‘Doet dat pijn?’, vraagt hij dan. Neen, helemaal niet. Dus slaat hij nog wat harder. Dat betekent dat we goed gewerkt hebben. Het gebeurt dat de buren erop staan te kijken en allicht stellen ze zich er vragen bij, maar we hebben altijd ons antwoord klaar: ‘Bemoei je met je eigen zaken.’

Mijn gelijkmaker in Schotland

We zitten al in de blessuretijd wanneer we een hoekschop afdwingen. Ik stel me op in de kleine rechthoek. Twee tegenstanders plakken op mij, echte kleerkasten. De hoekschop komt en een van die twee beulen kopt de bal buiten. We gooien in, Sven Vermant zet voor en ik voel dat de bal voor mij is. Die twee kleerkasten zijn daar nog altijd, ik moet me van hen ontdoen en als eerste bij de voorzet komen. Het lukt en ik zet mijn hoofd tegen de bal. De doelman is geklopt: 2-2, we komen terug uit een geslagen positie. Ik weet even niet meer waar ik ben. Ik loop in het wilde weg, verschillende spelers trachten me te stoppen, er is er zelfs een die de elastiek te pakken krijgt die mijn haar bijeenhoudt, waardoor dat alle kanten uit vliegt. Ik weet niet waar ik heen loop. Plots zie ik voor onze bank de rug van iemand die opgewonden rondspringt, het is Robert Waseige. Ik had hem nog nooit zo gelukkig gezien. Het is alsof ik mijn vader zie en ik storm op hem af. Op dat moment weet ik wat ik ga doen: ik wil hem omhelzen, hem plat drukken in mijn armen. Maar op het laatste moment neemt mijn schroom de bovenhand en ik geef hem alleen maar een duwtje. Tot op vandaag weet ik niet waarom ik het niet durfde om hem gewoon in de lucht te heffen!

Mijn vertrek naar Marseille

De dag waarop ik naar Marseille moet vertrekken is zonder overdrijven een van de ellendigste uit mijn leven… Mijn vliegtuig vertrekt in de vroege namiddag, ik zal me bij de ploeg voegen in Font-Romeu, waar ze op stage is. Ik heb de wekker heel vroeg gezet en vanaf het moment dat ik op ben, is mijn besluit genomen: ik vertrek niet. Ik ga naar beneden en zeg tegen vader dat ik alles afblaas. Hij begrijpt het niet: ‘Wat? Wat vertel je me nu?”‘ Ik barst in tranen uit: ‘Papa, ik wil jullie niet verlaten.’ En ik ga weer naar boven. Hij begrijpt er niets van en belt Christophe Henrotay: ‘Ik heb de indruk dat Daniel het lastig heeft…’ Ik stuur zelf een sms’je naar Christophe: ‘Is het erg als ik het vliegtuig mis? Kunnen we niet alles een dag of twee, drie uitstellen?’ Ik heb maar één idee in mijn hoofd: ik moet die vlucht zien te missen! Twee minuten later hangt hij al aan de telefoon: ‘Wat is dat allemaal?’ Ik leg hem uit dat ik niet zeker ben dat ik de juiste keuze gemaakt heb en dat ik me veel te goed voel bij mijn ouders. Maar hij schudt me wakker: ‘Daniel, zo zit het leven niet in elkaar! Zo zit het voetbal niet in elkaar! Je zult zien: Marseille is super. Je gaat in de Ligue 1 spelen en op een dag misschien in de Champions League. Het zal buitengewoon zijn. Je moet keuzes maken in je carrière. Geen sprake van dat je die vlucht mist. Je gaat niet alles vergooien gewoon om in Froidchapelle te kunnen blijven. Pak je boeltje bijeen en vertrek.’ Ik ben nog altijd niet gerustgesteld. Ik blijf in mijn kamer om tijd te winnen, ik heb nog altijd het voornemen om te laat te vertrekken en niet op tijd op de luchthaven aan te komen… Mijn vader schiet in paniek. We draaien in rondjes, op elke vraag antwoord ik: ‘Ik voel me hier zo goed. Weet je, ik kan toch gewoon heel mijn carrière in België blijven. Zoals Dante Brogno. Hij bleef altijd in Charleroi, ik kan altijd bij Standard blijven. Dat kan toch evengoed? En als ik niet genoeg heb verdiend de dag dat ik ermee stop, dan ga ik wel werken. ‘

Maar we vertrekken toch. Mijn ouders brengen me naar de luchthaven van Charleroi, samen met mijn verloofde Céline. Niemand weet zich een houding te geven. En dan, na de paspoortcontrole… moet ik hen achterlaten. Ik moet alleen verder. Ik draai me om, ik zie hen staan en even heb ik nog zin om rechtsomkeer te maken. Maar ik stap verder. In Carcassonne wacht een chauffeur van Olympique me op om me naar Font-Romeu te voeren. Ik bijt op mijn tanden om niet in zijn bijzijn in te storten. Wanneer ik in het hotel aankom, zitten de spelers aan tafel. Ik ken niemand van hen. Ze beginnen met me te praten in hun accent uit Marseille en ik heb wat moeite om hen goed te begrijpen. Ik antwoord hen in mijn accent uit Froidchapelle: ‘Dag iedereen, hoe gaat het?’ Dat maakt hen aan het lachen en er zijn er die beginnen te spotten. Ik heb witte sokken aan, hoog opgetrokken en ze zeggen: ‘Zeg, Belg, wat ben je van plan? Ga je soms tennissen? Dat is hier wel Marseille, hé!’ Ze liggen in een deuk van het lachen. Wanneer iedereen een siësta neemt, ga ik naar mijn kamer en begin ik weer te huilen als een klein kind. Ik bel naar mijn ouders, de hele belwaarde van mijn gsm-kaart gaat erdoor. Ik herhaal nog eens dat ik voorgoed weer naar België kom. Ik zit helemaal in de put.

De waanzin van Bernard Tapie

Soms neemt Bernard Tapie me even apart voor de tactiekbespreking op de vooravond van een topwedstrijd. Dan zegt hij: ‘Weet je wat ik gedaan heb, Daniel? Ik heb mensen uitgenodigd van Milan, en van Inter, en van Real. Die komen allemaal naar jou kijken. Dus als je bij zo’n club wil spelen, dan moet je alles geven morgen!’ Een maand later doet hij dat dan opnieuw, maar hij verandert de namen van de clubs, het gaat dan over Juventus of Barcelona. En soms vertelt hij me: ‘Je weet dat ik grootse resultaten heb behaald in de Champions League met Carlos Mozer en Basile Boli, om maar die twee te noemen? En weet je wáár we onze matchen wonnen? In de spelerstunnel voor we het veld op liepen. Doe zoals zij. Wanneer je in de tunnel staat en een aanvaller van de tegenstander ziet, grijp hem dan bij de keel. Bedreig hem: ‘Hé, vriend, waag het niet mij iets te lappen!’ En op dat moment – bam! – geef je hem een kopstoot tegen de borst. Je zegt hem dat je zijn benen zult breken als hij iets durft uit te halen. Maak je geen zorgen: niemand ziet dat, er zijn daar geen micro’s, geen camera’s. Doe het ongemerkt.’

Mijn depressie in Manchester

Op voetbalvlak gaat alles goed, maar naast het veld ben ik niet echt gelukkig. Het is de bevestiging dat ik mentaal niet klaar was om in Engeland te spelen. Ik heb nog altijd de kwalijke indruk dat ze mij het vliegtuig op gedwongen hebben, dat Marseille me weggestuurd heeft zonder me de tijd te geven om erover na te denken. De levensomstandigheden hier hebben niets gemeen met wat ik ginder achtergelaten heb. In Cassis scheen altijd de zon en stond ik bij wijze van spreken met mijn voeten in de Middellandse Zee wanneer ik het huis uitging. Ik mis het vissen samen met mijn vader. En in Manchester is het altijd barslecht weer. Alsof het er altijd winter is. Het is koud en grijs en op sommige dagen zie je amper vijftig meter ver door de mist die niet wil optrekken, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. En ze rijden er links… Bovendien begrijp ik niets van wat de mensen vertellen, dat Noord-Engelse dialect is vreselijk. Als iemand tegen me praat, antwoord ik meestal gewoon: ‘yes, yes‘ zonder dat ik weet waar hij het over heeft. Céline en ik komen dus bijna nooit buiten. Ik zeg haar vaak: ‘Wat doen we hier in godsnaam?’

Ik geraak gedeprimeerd, het kan niet anders of het moet misgaan. En het gaat mis. Ik loop een blessure op. Mijn lichaam is in Manchester maar mijn hoofd is in Marseille gebleven. Ik ga op elke training nog wel voluit, als een machine, maar ik verzorg me niet meer, ik luister niet meer naar mijn spieren. Gewoon omdat ik op dat moment niet meer van mijn beroep houd. Ik kom niet meer vóór de meeste andere spelers het veld op om me op te warmen, zoals ik altijd deed. Ik stretch niet genoeg, ik laat me niet meer masseren. Eigenlijk doe ik alles nog maar half. En dus is het geen verrassing dat ik me blesseer. Een verrekking aan de adductoren. Het verbaast me niets, ik heb het zelf gezocht.

De verloren finale tegen Chelsea

Pas in de slotfase van de wedstrijd weten we te scoren, Thomas Müller maakt de 1-0. De beker is voor ons, er kan niets meer gebeuren. Ik ben me al even aan het opwarmen en Jupp Heynckes roept me bij hem. Ik zal invallen voor Müller, die de ovatie van zijn leven gaat krijgen. De trainer legt uit wat ik moet doen: ‘Ze gaan met lange ballen werken, je kent de Engelsen, ze gaan alles naar voren gooien. Als er nog stilstaande fases komen, dan dek jij Gary Cahill.’ Ik antwoord hem: ‘Vindt u niet dat ik beter Didier Drogba kan bewaken? Ik ken hem, ik heb met hem samen gespeeld bij Marseille.’ Ik weet hoe je Drogba moet houden en bovendien zou ik me maar al te graag om hem bekommeren. Maar verder gaat de discussie niet, onze supporters maken een hels kabaal, ze zien ons reeds als de winnaars van de cup. Geen tijd om de tactische keuzes te gaan analyseren. Heynckes zegt me dat Jérôme Boateng al de hele wedstrijd op Drogba speelt en dat het goed gaat zo, hij wil niets wijzigen. Twee minuten voor het einde krijgt Chelsea zijn eerste hoekschop. De bal vertrekt en ik zie Drogba in beweging komen. Boateng staat drie meter van hem af, onbegrijpelijk. Als ik hem moet houden, dan krijgt hij geen dertig centimeter, dan leg ik mijn hoofd voor zijn borst als het moet, ik zou hem in elk geval niet laten aanleggen. Maar hij raakt de bal en scoort. Ik ben gedegouteerd en ik kijk naar de bank in de hoop een blik uit te wisselen met Heynckes en hem te doen inzien dat hij naar mij had moeten luisteren.

Het is een van de ergste hold-ups uit de voetbalgeschiedenis. Als ik één beeld onthoud, dan is het de totale verslagenheid in de kleedkamer na de nederlaag. De helft van de spelers huilt tranen met tuiten en ook de anderen zitten te snikken. Niemand zegt een woord. Opeens spreekt Franck Ribéry me aan: ‘Weet je wat, lange? Ik heb zin om te stoppen met voetballen.’ Ik antwoord hem: ‘Verdomme, maatje, ik dacht net hetzelfde.’ En we snotteren verder.

De gewonnen finale tegen Dortmund

’s Middags trek ik me terug in mijn hotelkamer. Ik neem een wit T-shirt en een zwarte stift. Ik schrijf er twee woorden op, papa en mama, en ik teken er een hartje bij. Niemand weet ervan, mijn ouders niet en mijn vrouw evenmin. Dat ik daar sta, is dankzij mijn ouders. Ik wil hen een krachtige boodschap geven als we winnen.

Na het einde van de wedstrijd vraag ik onze buschauffeur om het T-shirt in de kleedkamer te gaan halen. Zodra hij het me aanreikt, heb ik zin om me te laten bombarderen door de flitslichten van de fotografen, ik wil dat mijn boodschap overal wordt gezien. Er worden foto’s gemaakt wanneer ik het T-shirt aanheb, wanneer ik het vlak bij de beker houd en wanneer ik het rond mijn middel bind. Ook in de live-uitzending op tv is het zichtbaar. Thuis hebben mijn ouders de tranen in de ogen.

Tien jaar door de woestijn met de Rode Duivels

Als je tegen Bosniërs, Kroaten of Serviërs speelt, dan zie je dat die oorlog hebben meegemaakt. Bij ons daarentegen is het in die tijd vaak Club Med. Daar kan ik echt niet tegen. De trainingen zijn bijzonder licht, niet te vergelijken met wat ik in Duitsland dagelijks voor de kiezen krijg. En als in Hamburg of München een speler durft te klagen dat een medemaat hem wat te hard getackeld heeft, dan zet de coach hem wel op zijn plaats: ‘Doe in het vervolg je scheenbeschermers aan!’ Wanneer we na een training met de Duivels naar de kleedkamer gaan, dan zijn velen tevreden: ‘We hebben hard gewerkt vandaag.’ We hebben een uurtje rondgewandeld, ja, het leek nergens naar maar ze hebben de indruk dat ze alles gegeven hebben. Het was alsof ze een vriendschappelijke wedstrijd voorbereidden in plaats van een kwalificatiematch. Ik kan mijn ogen niet geloven. Soms wissel ik een blik met Timmy Simons. Sinds hij weg is uit België weet hij wat het is om door te gaan tot je bijna moet overgeven. We knipogen naar elkaar, waarmee we willen zeggen: ‘Hoe is het mogelijk… Hoe wil je nu dat we ons op die manier kwalificeren?’

En dan zijn er nog al die uitspattingen op het vlak van discipline. Er zijn dagen dat ik niet geloof wat ik zie. Spelers die te laat komen, bijvoorbeeld, vanwege de files zeggen ze. Het zijn altijd dezelfde. Of gsm’s die overgaan terwijl de trainer ons toespreekt, soms zelfs in de kleedkamer. Wie zoiets overkomt, moet champagne betalen en er wordt niet meer over gesproken. Maar ik durf me niet voor te stellen wat er gebeurd zou zijn als er in de tijd van Robert Waseige een gsm gerinkeld zou hebben in de kleedkamer. Die kerel had voor de hele groep de bolwassing van zijn leven gekregen. Wanneer we op het veld komen, zijn er soms geen ballen. De jonge speler die de tas met ballen moest meenemen was het vergeten… En dan maar lachen. In eender welke grote ploeg staat bij de maaltijd niemand op om zich te bedienen vooraleer de kapitein een teken geeft. Bij de Duivels doen ze maar op. Jongeren die gaan opscheppen zodra ze er zin in hebben. Ik kijk dan eens naar Simons en dan hebben we zin om uit te vliegen. Bij momenten vraag ik me af of het wel de moeite loont om mijn tijd te verdoen, om voor dit zootje ongeregeld de goede trainingen bij mijn club te missen.

De smerige streek van Dick Advocaat

Dick Advocaat roept me bij hem voor een gesprek. Ook Thomas Vermaelen heeft hij erbij gevraagd. Ik vermoed dat het is om over de aanvoerdersband te praten en ik heb er vertrouwen in. Na moeilijke periodes heb ik bij de Rode Duivels regelmaat gevonden. Ik merk de druk minder en ik voel me uitstekend in de groep. In de hele kern is er niemand die mijn palmares heeft. Bovendien zijn de Vlaamse media gestopt met mij op de korrel te nemen. Advocaat steekt van wal. Hij zegt dat hij met een schone lei wil beginnen. Prima! Hij gaat verder en legt uit dat hij Vermaelen heeft gekozen als kapitein. Op dat moment stort mijn wereld een beetje in. Ik heb veel zin om me om te draaien en weg te lopen, maar ik wacht toch op zijn uitleg. Officieel is het een kwestie van taal: hij spreekt geen Frans en dus gaat hij ervan uit dat een Franstalige kapitein aanstellen niet opportuun is omdat het de communicatie bemoeilijkt. Ja, dat is het dan… Ik voel me in mijn hemd gezet. Hij behandelt me als een kind. Ik voel me nog maar eens gepakt. Op een dag spreekt Eden Hazard me erover aan: ‘Waarom ben jij geen aanvoerder? Jij speelt bij de beste club ter wereld, jij hebt een hoop trofeeën gewonnen. Doet dat je niks?’ Ik antwoord: ‘Het is al jaren dat ik…’ Maar hij gaat door: ‘In jouw plaats zou ik echt gedegouteerd zijn.’ Ik heb niet veel zin om erover door te gaan en zeg gewoon: ‘Dat ben ik ook, Eden…’

DOOR PIERRE DANVOYE

De dag waarop ik naar Marseille moet vertrekken is zonder overdrijven een van de ellendigste uit mijn leven.

Als je tegen Bosniërs, Kroaten of Serviërs speelt, dan zie je dat die oorlog hebben meegemaakt. Bij ons is het vaak Club Med.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content