Het was de week voor het memorabele WK wielrennen van 1988 in Ronse. “Of we hem een hele week mochten volgen”, vraag ik samen met collega Pierre Bilic aan Claude Criquielion. Dat was geen enkel probleem. De dag voor de koers maken we de afspraak dat we ’s avonds na de wedstrijd bij Criquielion thuis het verhaal zullen afronden. De wedstrijd groeit voor Criquielion uit tot eerst een drama en dan een trauma. In volle spurt wordt hij door Steve Bauer tegen de omheining gekwakt en hij stapt met een wiel in de hand over de meet. Zijn ogen spuwen vuur, de woede van heel het land keert zich tegen Bauer. We rijden naar het huis van Criquielion in Twee-Acren. Daar wachten we. Eén uur, twee uur, drie uur. We begrijpen dat Criquielion in de gegeven omstandigheden de gemaakte afspraak niet kan nakomen. Uiteindelijk stappen we weer in onze auto, op de redactie wacht nog veel werk. Na één kilometer kruisen we Criquielion. Hij herkent onze wagen en wenkt ons terug te keren. Drie uur lang luisteren we thuis naar zijn geëmotioneerd verhaal, drie uur lang vecht hij tegen de tranen. Net voor we willen vertrekken, vraagt Criquielion nog even te blijven. Hij loopt naar de koelkast en komt terug met een fles champagne. “Ik had die bewaard voor het geval ik wereldkampioen zou worden, ik stel voor dat we toch een glaasje drinken”, zegt hij. Zijn vrouw haalt de glazen uit de kast. Voor het eerst die avond komt er een glimlach op zijn gezicht. Het is al een stuk na middernacht als we uiteindelijk vertrekken. De hele nacht tikken we aan een wel heel indringend verhaal.

“Of het mogelijk is om een verhaal te maken met Horst Hrubesch, de nieuwe spits van Standard.” Ik bel met die vraag naar het secretariaat van Hamburger SV, topclub in de Bundesliga. Ze geven Hrubesch meteen door. De in Duitsland immens populaire spits blijkt de vriendelijkheid in persoon. Hij maakt voor vier dagen later een afspraak in het naast het trainingsveld gelegen restaurant. Precies op tijd stap ik de locatie binnen. Horst Hrubesch is er nog niet. “Voor wie kom je”, vraagt trainer Ernst Happel, die rustig een koffie zit te drinken. Zijn gezicht betrekt als hij hoort dat het om Hrubesch gaat : “Ik vrees dat hij de afspraak is vergeten, Hrubesch is namelijk een beetje verstrooid. Ik heb de ploeg onverwacht twee vrije trainingsdagen gegeven, hij zal naar zijn huis in Hamm zijn gereden, dat is op driehonderd kilometer van hier.” Happel vindt het vervelend dat de lange reis voor niets is gemaakt, maar weet een oplossing : “Ga rustig naar huis, Junge, Hrubesch zal nog contact met je opnemen, hij zal het goedmaken.” ’s Nachts om twaalf uur rinkelt de telefoon : “Hrubesch hier.” De goalgetter verontschuldigt zich honderd keer. Hoe kan hij het weer rechtzetten ? Ik vraag Hrubesch of hij niet naar Luik kan komen. ” Natürlich“, zegt hij. Als Hrubesch het stadion van Standard binnenstapt, krijgt trainer Raymond Goethals bijna een beroerte.

Sportjournalistiek vroeger en nu : een wereld van verschil.

Vijfentwintig jaar geleden verscheen het eerste nummer van Sport Magazine. Daar staan we in deze verjaardagseditie even bij stil. De verleiding is groot om bij zo’n jubileum in het verleden te graven, maar een kwarteeuw topsport valt niet samen te vatten in één nummer. Daarom hebben we ons beperkt tot 25 beklijvende sportmomenten. En, als zwaartepunt, gekozen voor een andere invalshoek : 25 monologen van sporters die geboren zijn in 1980, het jaar dat het blad voor het eerst op de markt kwam. Langere interviews zijn er uiteraard ook. Met Jan Ceulemans die op onze allereerste cover stond. Of een dubbelgesprek met Juan Lozano (50) en Tom Soetaers (25). Zo bundelden we het verleden en de toekomst. En schetsen tegen een steeds veranderende maatschappelijke achtergrond ook een evolutie van 25 jaar sport. Met steeds minder romantiek en steeds minder toegankelijkheid.

December 1994. Samen met een aantal mensen van publiciteitsbureaus eet ik op een zondagmiddag in een restaurant langs de Copacabana in Rio de Janeiro. Buiten blinken de kerstbomen in de zon. Het is dertig graden. Op een gegeven moment ga ik naar het toilet. Een man heeft daar de dolste pret, met een fles water spuit hij twee jongens nat. Het is Romario, die vijf maanden eerder met Brazilië wereldkampioen werd. Ik spreek hem aan. Een kwartier lang praat hij. Vriendelijk, ongedwongen en in het Nederlands, overgehouden aan zijn PSV-periode. Als Romario later het restaurant verlaat, kijkt hij even om en wuift.

Ooit was er een tijd dat ook wereldvoetballers gewoon zichzelf konden zijn. Ontdaan van welke bescherming dan ook.

door Jacques Sys

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content