Meestal spreekt Bojan Jorgacevic kordate taal. Over hard werken vooral. Maar af en toe praat de doelman aarzelend. Het gaat dan over zijn vader. ‘Ik heb karakter nu.’

B ojan Jorgacevic kwam deze zomer als reservedoelman naar de club. “Na zeven jaar als prof in Servië, allemaal bij RAD Belgrado, en vier jaar als kapitein moest er iets gebeuren in mijn carrière”, zegt Jorgacevic. “Gent volgde en contacteerde mij vorig jaar al, maar ik was toen te duur. Eerst had ik contact met Standard : toen Runje vertrok, had ik moeten komen, maar het sprong af op het transferbedrag. Daarna ging ik naar Dinamo Boekarest, waar ik één maand testte. Alles was in orde, maar Ranko Stojic, mijn manager, vroeg ook aan hen te veel geld. Ranko Stojic is een belangrijke geldschieter in RAD Belgrado, vandaar. En ik had een contract met hem getekend, dus …”

Maar dit seizoen werd Jorgacevic een vrije speler, waardoor Gent hem zonder transfersom kon aanwerven. “Twee dagen voor ik naar Gent kwam, toonde ook Partizan Belgrado interesse, maar dat heb ik moeten laten schieten.” Van Ranko Stojic als zaakwaarnemer heeft hij intussen afscheid genomen. “Als een club mij wil, moeten ze mij maar contacteren. Ik heb een goede relatie met Milan Broceta, maar een contract met hem als makelaar heb ik niet.”

Visa

Eigenlijk had Bojan Jorgacevic nog helemaal niet in het doel mogen staan bij AA Gent. Althans niet als aan de woorden van Trond Sollied over de doelman enige waarde mocht worden gehecht. Eerst, zo had de trainer na het Intertoto-avontuur in Aalborg laten optekenen, eerst moesten Jorgacevic’ vrouw en dochter in België wonen, dan zou Bojan zich beter in zijn vel voelen en spelen. “Ik zag dat ook in de krant staan”, zegt Jorgacevic, “en ik vroeg me af : waarom moet ik wachten tot mijn vrouw hier is ? Voor mij was alleen belangrijk dat ik goed trainde, dus ik was verrast.”

Maar Bojan Jorgacevic’ vrouw en acht maanden oude dochtertje komen, opgehouden door administratie, pas deze week naar ons land en toch heeft de doelman er al zeven wedstrijden op zitten. “Maar als mijn vrouw en dochtertje hier zijn, zal ik nog beter keepen, ik ben een echte familieman.”

Alexandre Martinovic‘ onzeker presteren in de Intertoto, een te ongeconcentreerde mengeling van Slavische flair en Franse nonchalance, noopte Trond Sollied ertoe op de eerste speeldag van de competitie, vroeger dan voorzien dus, van doelman te wisselen. “De trainer zei mij : jij moet ervoor zorgen dat we niet met 6- of 7-1 verliezen.”

Ineens bevond hij zich tegen Moeskroen onder de lat. ” No good for head you know (lacht), maar ik heb de kracht om door te zetten .” En nerveus, neen, zo heeft hij zich niet gevoeld, zegt hij. “Ik heb al te veel wedstrijden gespeeld in mijn carrière om mij nog nerveus te maken. Ik voel mij in een wedstrijd zoals wij hier koffie zitten te drinken (grijnst). Maar de concentratie moet er altijd zijn, want we spelen heel offensief. Dus ik moet ook hoger spelen. Na elke wedstrijd heb ik strong pain in head, you know (lacht). Ik ga naar huis, ik slaap niet, ik kijk geen tv, ik heb alleen hoofdpijn. Te veel geconcentreerd tijdens de wedstrijd, weet ik dan.”

Hij voelt zich ondertussen toch een stuk rustiger. “Toen ik hier kwam, had ik het gevoel dat ik iedereen moest laten zien hoe goed ik ben : goeie reflexen, goeie traptechniek … In Servië gaf ik in één seizoen ooit vijf, zes assists. Ik heb dat hier in het begin te veel willen tonen.”

1994

Zijn Servisch verleden en zijn jeugd in Belgrado, Bojan Jorgacevic denkt er met heftige gevoelens aan terug. “Het leven was niet leuk toen. Je moest ’s avonds binnenblijven omdat het niet veilig was. De oorlog … de politiek heeft daar schuld aan, you know, niet de mensen. Je ziet : ik spreek hier in Gent met Mirvic, uit Bosnië, Smoje, een Kroaat, Grncarov, een Macedoniër.”

In zinnen met scherven formuleert Jorgacevic wat hij kwijt wil. Dieper gekrast dan de rest staat het jaar 1994 in zijn herinnering. Bojan Jorgacevic was twaalf toen. “1994. Ik was thuis toen mijn vader overleed. Ik zat tussen kind zijn en volwassen worden, dus ik was de beste vrienden met mijn vader. Hij was taxichauffeur en hij voerde mij naar elke training. Op een dag kwam hij thuis, sliep wat en kreeg een hartaanval waar ik bij was.” Trainen en spelen was nadien niet meer hetzelfde. “Als ik voetbalde, was het altijd een andere vader die mij schouderklopjes kwam geven. Nu nog denk ik vóór elke wedstrijd eens aan hem.”

Het is niet makkelijk geweest. “Ik heb wel nog een broer die vijf jaar ouder is, maar ik moest van de training naar school en dan werken, vaak ’s nachts, klussen hier en daar in ruil voor wat geld. Ik heb vijf jaar niet veel moeten slapen. Maar dat is goed geweest voor mijn mentaliteit. Ik heb karakter nu.” S

Door Raoul De Groote

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content