Bestaat er een warmer, sympathieker oord dan Puerto Colombia, het dorp waar Carlos Bacca vandaan komt? Een mens zal ver moeten zoeken. Impressies uit het wat chaotische Caraïbische deel van Colombia, waar de topschutter van Club Brugge opgroeide en de mensen leven in bescheiden omstandigheden. ‘Voor geen geld ga ik hier weg’, lacht vader Gilberto.

Dit verhaal begint met het einde. Het afscheid. Het is zaterdagavond en de plaza in Puerto Colombialoopt vol met mensen die genieten. Zingen, lachen, dansen, wat drinken. Het is tijd om afscheid te nemen. Dat doe je hier niet van één iemand, afscheid neem je van een hele groep. Al uren zijn we op sleeptouw genomen door de vriendenkliek van Oro Porteño, een voetbalploegje uit Puerto Colombia, het geboortedorp van Carlos Bacca. En nu is er het moment van afscheid. Knuffels van iedereen, warme, gemeende, hartelijke. Sommigen doen het twee, drie keer over.

Een jongen stelt dé vraag van deze reis: “Zeg nu eens eerlijk, caballero. Welk beeld had jij van Colombia? Drugs, ontvoeringen, geweld…? Heeft deze realiteit je verrast?” Dat heeft ze. De mensen leven zeer bescheiden, stuk voor stuk. Het enige wat we vandaag hebben gegeten, gedeeld, was een kom soep. Allemaal hetzelfde, een tot de rand gevulde beker met wat stukken af te knagen bot, waarvan de soep is gekookt. En ook wat biertjes, want er moest worden gevierd, Oro Porteño is kampioen! Maar niemand die klaagde over honger, werkloosheid, hitte, zorgen… Vandaag is het zaterdag, vandaag is het feest, voor de hele plaza, waar de brommertjes wegschieten. Auto’s hebben de meesten hier niet.

Felle kleuren

Vier dagen eerder. ‘Bienvenido en Puerto Colombia‘, staat er op een bordje langs de kustweg die vanuit Barranquilla naar het strand leidt. We delen de taxi met Eduardo Sarabia, die ons is komen oppikken in de lobby van het hotel. Eduardo kent Bacca al zijn hele leven: toen hij klein was, woonde hij in bij zijn grootouders, en dat waren buren van de familie Bacca. Eduardo was ook trainer van Carlos, bij een van de eerste ploegjes bij wie hij speelde. “Een goeie spits, iemand die zich altijd volledig inzette. Handig met de bal, een goleador.”

Chévere, chévere, klinkt het voortdurend. Te vertalen als: mooi, goed, gelukkig, leuk, super, cool… Alle positieve connotaties die je maar kunt bedenken. Een ander woord duikt ook steevast op: Peluca. Het koosnaampje van Carlos Bacca. Omdat zijn haar altijd in de war was, krullend, wat langer dan de rest.

Eduardo waarschuwt ons onderweg: zijn dorp is hartelijk, loopt vol met minzame mensen, maar economisch is er geen welvaart. Ook de familie is geen uitzondering. Eduardo: “Op een dag wilden we vertrekken naar een voetbaltoernooi. Ik was Carlos’ trainer. Hij bleef wat op afstand staan, in bloot bovenlijf, zonder schoenen. Ik vroeg hem wat er scheelde. Hij zei: ‘Ik ga niet mee.’ Hij had geen geld voor de bus, zo bleek.” Eduardo schoot het voor, zo gaat dat in deze gemeenschap. Het weinige dat ze hebben, wordt gedeeld.

Bij het binnenrijden van het dorp slaan we rechtsaf. Richting calle 72, straat 72. Net als in Barranquilla zijn straten genummerd. Cijfers zijn voor ongeletterden gemakkelijker te herkennen dan straatnamen, de scholingsgraad ligt immers laag. Calle 72 ligt over het brugje, waar de verharde weg stopt en de onverharde begint. Tussen de twee een kanaaltje, dat het water moet afvoeren in het regenseizoen. Onder een afdakje praten buren bij. Uit de zon, die in onze ogen heerlijk warm aanvoelt. Wel gek: her en der kerstbomen en -verlichting. Kerst bij 35 graden: een raar gevoel. De vreemdeling wordt bekeken, begroet, er wordt naar hem geglimlacht.

De deur van het huis staat open. Binnen een lange, magere, pezige man, anders van morfologie dan de doorsnee, wat kleine, mollige Colombiaan. Hij staat met ontbloot bovenlijf en een gele kwast in de hand, geeft de keuken een verfbeurt. “Gilberto, aangenaam.” Papa Bacca. Hij trekt snel een T-shirt aan, ook geel. Het voetbalshirt dat hij later voor de foto zal aantrekken, is… geel. Dé kleur van Colombia. Die voorliefde voor kleur was eerder ook al opgevallen. Huizen worden hier in felle kleuren geschilderd. Alsof ze roepen: hier, kijk naar mij!

Gilberto groet Gilberto groet Gilberto. Vader heeft zijn oudste zoon naar zichzelf genoemd en die traditie heeft de zoon, die nu naar zijn werk vertrekt, voortgezet. Dus komt kleinzoon Gilberto, op wie oma babysit, nieuwsgierig kijken wie die gast is die zo plots opduikt en een plastic tuinstoel krijgt. Buiten in het zonnetje praten we wat, terwijl mama Eloisa zich op de achtergrond houdt. Ze is trots op haar zoon, glimlacht, maar is stil.

Gilberto I is een goeie papa. Looft, als om te compenseren dat altijd alle aandacht naar zoon twee gaat, zijn oudste kind. Nog beter als speler, nog getalenteerder! Maar een andere weg gekozen. Vroeg getrouwd, zoon gekregen en dus moest er geld op tafel komen. En ging het voetballen eraan. Gilberto zegt binnenkort naar België te komen, om kerst te vieren, samen met zijn zoon. Tot maart blijven ze. Hij kijkt ernaar uit, want – geeft hij toe terwijl zijn vrouw knikt – de afstand weegt. Alle dagen hebben ze contact, via telefoon of computer. Gilberto wijst naar een bescheiden laptop: “Via streaming proberen we hem tijdens de wedstrijden te volgen. Soms alleen, soms hebben we volk.”

Het zal een hele reis zijn, zucht hij. Niet zijn eerste naar het buitenland, hij was al in Panama. Drie keer zelfs, werkend voor een baas die een jacht had en graag ging vissen. Gilberto, die vroeger nog werkte als visser, moest zorgen voor de voorbereiding: lijnen klaarmaken, aas uitzetten. “Leuke tijd”, lacht hij. “Mocht Carlos later een boot kopen, kan ik voor hem werken.” Door het vissen, geeft hij toe, was hij wel vaak weg van huis. De jongens moesten dan maar zelf hun plan trekken, hingen wat rond. Carlos had het in die periode moeilijk met zijn afwezigheid. Even leek het er zelfs op dat hij net als zijn broer het voetballen zou laten schieten. “Hij ging werken op de bus,” zegt Gilberto, “geld voor de tickets ontvangen. Een moeilijk moment, maar hij spartelde erdoor.”

Twee jonge meisjes lopen in en uit. Het is vakantie, ze giechelen. Gilberto geniet, de glimlach van een gelukkige opa. Aan de muur hangt een grote tekening van de volwassen Carlos. Als voetballer. Foto’s uit zijn jeugd zijn er niet, van niemand. Hier wonen geen mensen die zich een fototoestel konden permitteren.

Zijn twee zoons waren spitsen, zelf was Gilberto doelman. Een goeie, verduidelijkt Eduardo. Gilberto lacht, bescheiden: “Ik ben nooit opgemerkt. En nu ben ik wat te oud.” Onlangs stond hij op zijn 56e toch nog een keer in doel. Hij toont zijn arm, geschaafd aan de elleboog.

Burgemeester

We genieten van de zon. Hij wijst naar zijn straat, zijn buurt. “Hier ben ik geboren, hier heb ik altijd gewoond. Al 56 jaar lang. Toen Carlos voor Junior ging voetballen, kocht hij een appartement in Barranquilla Norte. Een mooie buurt. Papy, zei hij lief, als je wilt verhuizen… No, señor… Wat zou ik daar doen? Verkommeren. Geef mij mijn dorp maar. We zijn bescheiden mensen, ik ken hier iedereen. Wat zou ik andere grond zoeken? Weggaan om andere mensen te leren kennen?” Hij schudt het hoofd.

Zijn Peluca heeft het ver geschopt, maar de band blijft nauw. “Zondagochtend om negen uur ’s morgens gaan we wat cadeautjes van Carlos voor de armste kinderen van het dorp overhandigen. Hij kan er zelf niet bij zijn, maar beloofde te skypen. Carlos is zijn dorp niet vergeten en dat is mooi. Toen hij bij de selectie van de nationale ploeg zat, kreeg hij even vrij om tot hier te komen. Devy was mee, zijn vertaler in Brugge. Die geloofde zijn ogen niet. Zo’n warm onthaal!”

Het veld noemt Gilberto el estadio. We bezoeken het ‘stadion’, een dure naam voor een zandvlakte waarop de bal vanwege de bulten sprongen maakt en dat in de hoeken omhoog krult. Halfweg, na vijftig meter, blijft Eduardo staan en wijst op de plek: “Hier stond hij toen hij niet met de bus meekon. Beteuterd.” Gilberto: “Het was zijn droom. Altijd al. Toen hij nog school liep, vroeg de leraar een keer aan de kinderen: ‘Wat willen jullie later worden?’ De meesten antwoordden: advocaat, dokter… Eentje zei: burgemeester! (lacht) Maar Carlos zei: voetballer. En dat is hij geworden. Tegen een juf herhaalde hij dat later. (herhaalt) Ik vond nochtans zijn broer beter. Maar goed, elk maakt zijn toekomst zoals hij wil. Als ze maar gelukkig zijn.”

Om de hoek een andere straat. Daar woonde het meisje dat Carlos huwde. Zo gaat dat hier, mensen maken elkaar gelukkig. Gilberto: “Als hij thuis is, is het hier een gekkenhuis. Mensen die langskomen, journalisten, radio Caracol… Allemaal willen ze iets weten van Carlos. En hij geniet van de sfeer.”

Dan is het bijtanken, want ze missen hem. Zeer erg. Gilberto knikt. Elk jaar is er hier op de laatste dag van het jaar, ’s morgens, een voetbalwedstrijd. Traditie. Altijd deed Carlos mee, zelfs toen hij al bij Junior voetbalde. Het moment ook waarop hij zich bekeerde tot het woord van God, naar de kerk begon te gaan. Dit jaar zal hij voor het eerst in zijn leven dat ‘afscheid aan het jaar’ missen. Gilberto: “Wij missen hem, maar hij ons ook, zeker in het begin. Hij zat ginder, in de kou, zonder de taal te spreken, voetbalde niet. Zijn vrouw zat hier. Zeer hard! Andere cultuur, klimaat, taal… Maar negen, tien maanden heeft hij doorgebeten en nu staat hij waar hij staat. Carlos heeft aan karakter bij gekweekt. Ze zeiden hier in het dorp weleens dat hij niet gedisciplineerd was en na zes maanden dachten velen dat hij hier snel terug zou staan, maar als je dat allemaal kunt, señor… Hetzelfde als Falcao: ‘Twintig goals maak ik dit seizoen’, voorspelde hij me. Hoeveel telt hij er nu al? En wie weet wat kan er allemaal: Duitsland, Spanje…? Dat is misschien de volgende etappe.”

Gilberto lacht, wijst op wat spelende kinderen: “In december zijn alle dagen vrijdag: vakantie, feest, lekker relaxed … Drink je wat?”

Ambassadeur

Als Gilberto later zijn schilderwerk wil afronden, troont Eduardo me mee naar het park vlak bij het veld. Park is net als estadio een al even duur woord voor een hoekje met wat bomen en een overdekt terrasje waar een meisje een straathond kunstjes probeert te leren. Haar broertje moet van Eduardo poseren, in bloot bovenlijf. “Zo hing Carlos ook altijd rond. Blootsvoets. Tot er iemand was met wie hij kon voetballen.”

Eduardo probeert me het voetbalsysteem van dit dorp uit te leggen. Niet eenvoudig. Er zijn voor alle leeftijden wijkploegen, vriendenploegen, bedrijfsploegen… Het lijkt wel of iedereen die wat jongens bij elkaar kan krijgen een ploegje kan vormen. Ze hebben er zelfs een regionale ploeg, de selección atlántico. Elke zaterdag en elke zondag zijn er wedstrijden, toernooien, met klassementen en, uitgerekend nu zaterdag, de grote finale. Of ik er dan nog ben? “Ja?”, vraagt Eduardo hoopvol. “Dan maak ik jou de eregast. Onze burgemeester zal blij zijn.”

“Eerlijk,” zegt hij later, wanneer we wat eten, “wij dachten nooit dat Carlos er nog zou raken. Niemand dacht dat. Alleen al de leeftijd… Niet dat we twijfelden aan zijn talent. Met zijn ploegjes werd hij altijd kampioen. Hij viel op, altijd. En uiteindelijk presenteerde Mario, die in de buurt geregeld kwam kijken, hem toch maar eens bij Junior. Of hij het daar mocht proberen, een keer komen trainen? Tot Carlos voor de A-ploeg van Junior ging spelen bleef hij in het dorp wonen. Maar zodra hij begon te scoren en hij een naam werd, kocht hij een appartement in Barranquilla.”

Ze zien hem als goed, bescheiden, gevoelig, iemand die veel voor hen doet. “Gelovig ook, ja. In het begin was hij dat niet zo, maar toen hij merkte welke kansen hij kreeg en welke mogelijkheden, welke wegen zich voor hem openden, begon hij sterker in God te geloven en Hem te bedanken voor alles. En nu is Carlos onze ambassadeur”, glimlacht Eduardo.

Wat vrienden komen erbij, in ons hoekje van het ‘park’. Wilmer, Rafa, de mascotte van de bende, José alias Guancho, “want zo kent Carlos mij”. Ze hebben hier altijd samen gevoetbald. Wilmer lacht. “Cara blanca de polvo, het gezicht wit van het stof, het zand.” We moeten het veld op, ze gooien een bal, die botst en hobbelt. Wilmer: “Probeer daar maar eens een bal op te controleren.” Rafa: “Om zeven uur stond hij hier al. Altijd sjotten, dan snel naar huis wat eten, en dan terug…” Wilmer: “Carlos was altijd goleador. Overal.”

Komt ook altijd terug: zijn voorliefde voor domino. Aan de andere kant van het veld, naast een huisje waar op een bord tegen de gevel de voetbalstanden worden bijgehouden, speelden ze dat. Is de plaza het commerciële hart van het dorp, dan is dit het sportieve. Wilmer vergezelt ons naar het strand, de zee is zeer woelig. Eduardo: “Gevaarlijk, veel stroming.” Wilmer wijst naar de pier, versleten, in drie stukken.”Ken je onze muelle al? Wereldberoemd. We hebben er zelfs drie…” Spotten met de eigen ellende is dat, de pier is al ruim honderd jaar oud en aan vervanging toe. Woest beuken de golven op de eenzame visser die vanaf de pier wat binnen probeert te halen. Wilmer: “In het regenseizoen is de zee zo vlak als een zwembad.” Het regenseizoen, dat is: oktober, november. We zijn net ontsnapt. Wilmer: “Orkanen hebben wij hier niet. We zitten in een kom, die bereiken ons niet. Gelukkig.”

Volkslied

Op zaterdag keren we terug. Eerst bij Eduardo, dan naar het parkje, waar de spelers van Oro Porteño zich omkleden. Kleedkamers zijn er niet, douches uiteraard ook niet. In een grote ketel pruttelt de soep. Eloy haalt een recordertje boven en interviewt ons, voor de lokale radio. Eduardo neemt zijn taak als trainer van harte. Een speech over de ernst van de finale, wat tactische besprekingen… Het is amateurvoetbal, maar voor hen staat er veel eer op het spel. Emotie. Verrassing als de twee elftallen het veld op komen en het publiek groeten: door drie op elkaar geplaatste immense luidsprekers wordt de muziek even onderbroken voor… het Colombiaanse volkslied. Iedereen zingt mee, hand op het hart. De burgemeester – geflankeerd door een politieagent overal waar hij gaat, zelfs als hij een ijsje eet – glundert. Eduardo later ook, als zijn ploeg op de tonen van Colombiaanse ritmes de finale wint en de beker mee naar huis mag nemen. Er wordt tot laat gevierd. Met bier en soep. En dan is het tijd voor het afscheid. Chévere, caballero, chévere.

DOOR PETER T’KINT

“De cocaïnebazen controleren de clubs niet meer.” Miguel Zapata

“Als Carlos thuis is, is het hier een gekkenhuis. Mensen die langskomen, journalisten, radio Caracol…” Gilberto Bacca

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content