Vijfentwintig jaar geleden eindigden de Rode Duivels op de vierde plaats van het WK voetbal, de beste prestatie ooit van de nationale ploeg. In een eerste deel van een driedelige serie over Mexico’86 bezoeken we het door de Belgen opgezette liefdadigheidsproject Casa Hogar in Toluca.

Verschrikt kijken we om ons heen. Dit … dit kan niet!? Het is iets over halfacht ’s ochtends en we reizen in een volgepakte metro naar het centrum van Mexico-Stad. Op aanraden van heel vriendelijke medepassagiers in het vliegtuig hebben we de metro genomen. Ja, we hadden evengoed een taxi kunnen nemen, maar die zou er lang over hebben gedaan, voorspelden de twee dames achter ons. Moeder en dochter. Taxi’s, meneer, rijden zich in de ochtendspits hopeloos vast in het verkeer. Het openbaar vervoer leek hen een sneller alternatief.

Sneller oké, maar comfortabel allerminst. U kent de beelden van de Japanse ondergrondse in Tokio, waar professionele duwers vakkundig de laatste gaatjes vullen? Wel, in Mexico-Stad is het erger. Zeker met valiezen. Jonathan Coe was het, die in zijn roman What a carve up (vertaald als Het Moordend Testament) ooit in een hilarische scène op de Londense underground beschreef hoe een forens tijdens een drukke spits een broodje nuttigde, waarbij de geuren van het half gesmolten beleg in de neus walmden van het hoofdpersonage dat één voet in de lucht moest laten hangen vanwege geen plaats meer op de grond.

Hier is het ook van dat. Plots merken we bovendien dat we ons in een rijtuig wurmden met … alleen vrouwen! Alleen vrouwen? Ja, voor zover we kijken kunnen. Wat makkelijk is, gezien de gemiddelde lengte van de Mexicaanse vrouw. En allemaal staren ze naar de indringer. We voelen ons ongemakkelijk, zeker als we uitleg krijgen. Dit systeem van scheiding van seksen werd ingevoerd omdat de Mexicaanse man zijn handen niet thuis kon houden. We snappen de wenk, en steken de onze hoog de lucht in. In het rijtuig ernaast kijkt een macho me woest aan. Hij staat ook vast, maar in een zee van mannen.

Dit is dus het Distrito Federal, de hoofdstad van Mexico. Het is lente; Pasen en zijn Semana Santa komen eraan. Dit is een land waar je bij ons weinig over hoort, tenzij je geïnteresseerd bent in Tolteken, Maya’s of Azteken. Of in drugs. De oorlog ertegen is volop bezig. Een gruwelijke oorlog, waarbij elke dag wel een ander massagraf wordt ontdekt. Gangs onderling, gangs tegen de politie, iedereen schiet op iedereen. Het volk is het geweld beu, twee dagen geleden zijn ze nog massaal op straat gekomen, voor een stil protest. Hun frontman is een poëet, Javier Sicilia. Zijn zoon werd een van de slachtoffers van het drugsgeweld. Het weekblad Proceso noteert zijn bede: “Luister naar het volk, Calderón.” Felipe Calderón is de huidige Mexicaanse president en die schuwt in zijn oorlog tegen de kartels het geweld niet.

Extremen

“Neem geen taxi.”

“Eet niet op straat.”

Twee tips van een vriendin van een vriendin, sinds een paar jaar staatsburger in Mexico. Zij viel destijds tijdens een stage bij een Mexicaans bedrijf als een blok voor het land en een van zijn staatsburgers, maar kent inmiddels naast de pracht ook de donkere kanten van haar nieuwe thuis. Een van die donkere kanten is de onveiligheid. Mexico is een land dat op exploderen staat, vertelt ze. Veel jeugd, veel werkloosheid en een economie in vrije val. Dit is het paradijs van Carlos Slim, de rijkste burger van de wereld. Libanees van afkomst, een goeie vriend van voormalig president Carlos Salinas, met wie hij samen zaken doet. Dit is ook een doorgangshuis voor zij die de American Dream koesteren. Haast alle Mexicanen dromen van een toekomst in de States. Wie zonder papieren de grens oversteekt en betrapt wordt, probeert het opnieuw. En opnieuw.

Wie achterblijft, leeft in een land van extremen, qua klimaat, qua rijkdom – je bent arm of rijk, een middenklasse is er amper – qua religie – hier is katholiek nog écht katholiek en zijn de kerken zelfs in de armste dorpen pareltjes – én qua vriendelijkheid. Je kan geen vijf seconden op een plannetje kijken of iemand schiet te hulp. In het verkeer geldt dan weer maar één wet: die van de sterkste.

Je hebt verschillende Mexico’s: het land, de staat (met Toluca als hoofdstad), de stad (hier bekend onder de afkorting DF, Distrito Federal). In die stad belanden we op de zócalo of grote markt. Daar heeft DF zijn eigen toren van Pisa. De kathedraal zakt er weg in de zachte ondergrond – DF is gebouwd op een opgedroogd meer – en na de aardbeving van 1985 gaat dat proces steeds sneller. Naast die kathedraal staat een beschilderde sjamaan kruiden te verbranden en onheil boven de hoofden van zijn klanten te bezweren. Er is werk genoeg voor hem, er schuift een lange rij aan voor het zuiveringsritueel. Een beetje verder bevindt zich het Palacio Nacional, de residentie van de president. Op de muur van het palacio: 2000 jaar Mexicaanse geschiedenis van de hand van Diego Rivera, minnaar van de getormenteerde Frida Kahlo. Een indrukwekkend staaltje schilderkunst, van Quetzalcoatl over Zapata tot Hidalgo.

Caje

Een dag en een jetlag later nemen we in Observatorio, de terminal voor bussen die naar het westen gaan, die naar Toluca, hoofdstad van de staat Mexico. Opnieuw krijgen we de raad mee om bij een terugkeer niet de taxi op straat te nemen. Tijdelijke secuestro, gijzeling, is hier een bedreiging. Iedereen kan worden ontvoerd, en pas als een vriend of een familielid ergens een afgesproken bedrag deponeert, laat men je weer vrij.

Met een halfuurtje vertraging bereiken we Toluca. Daar wachten Ramón en María Teresa ons op. Dit duo runde in 1986 het hotel Del Rey Inn, verblijfplaats van de Rode Duivels tijdens het WK dat zo moeizaam begon – met een nederlaag tegen het gastland – maar zo mooi eindigde met een halve finale tegen het Argentinië van Diego Maradona. Ramón had toen naast de Rode Duivels ook de delegaties van Uruguay en Bulgarije te gast.

Naarmate het verblijf van de Belgen vorderde, werd de band van het duo met de Belgen sterker. Op een dag groeide bij de gasten het idee om iets terug te doen voor de Mexicanen. Tijdens een wandeling met Erik Gerets en Jan Ceulemans werd Michel D’Hooghe gefrappeerd door de armoede van de lokale bevolking en de manier waarop jongeren – de hemel als enig dak, de zon als enige warmte – hun bestaan via goochelnummertjes, losse verkoop van prullaria of bedeltochtjes bij elkaar moesten zien te scharrelen.

De Belgen besloten wat terug te doen, met de hulp van Ramón en María Teresa, die hun lokale antenne bleven. Het idee van een Casa Hogar – letterlijk een ‘huis verblijfplaats’ – werd geboren. De spelers stonden een deel van hun premie af, via jaarlijkse fundraising in het casino van Middelkerke werd nog meer geld ingezameld en van de lokale overheid wisten Ramón en María Teresa een leegstaand pand los te krijgen. Daarin kon een aantal straatkinderen worden opgevangen, in afwachting van de bouw van een nieuw huis.

Het is daar dat Ramón en María Teresa ons vandaag heen voeren. Het huis ligt niet zo ver van de universitaire wijk van Toluca, een industriestad van een klein miljoen inwoners waar Pfizer en Mercedes Benz thuis zijn en eerder zakenlui – vooral Amerikanen – de hotels bevolken dan toeristen. De casa ligt langs een drukke weg, maar is, eens de toegangsdeur voorbij, een oase van kalmte. Hier kunnen jongeren, geboren in moeilijke omstandigheden, tot rust komen. Hier krijgen ze een echt thuis, een toekomst. Allemaal jongens, het zou te veel infrastructurele en andere zorgen vereisen om dit huis gemengd te maken.

De ouderen maken de poort open, de jongsten leiden ons rond. De oudste heet Victor, een twintiger, bijna afgestudeerd als informaticus. De jongste, Tonio, is zes. Allemaal piekfijn uitgedost, geschenken van vrienden van Ramón en weldoeners van de casa. Begeleiders zijn hier tíos en tías, ooms en tantes. TíaMargarita is de directrice van het huis, maar nu María Teresa er is, hangen de jongeren vooral rond haar. Zij is meer dan een tía, zij is een mama.

Het huis is overweldigend groot. In de hal verwijzen foto’s naar bezoekjes uit België. ” Mira, el principe Felipe“, roept Carlitos op en neer springend en wijzend naar een foto aan de muur van het bezoek van prins Filip. Om de hoek heeft Victor zijn stek, bij een aantal computerschermen en in de buurt van tía Margarita. Het lijkt wel of hij haar rechterhand is. In principe maakt iedereen zijn huiswerk in de bibliotheek, maar omdat Victor als student aan de universiteit wel wat privacy kan gebruiken, heeft hij zijn eigen stekje. In ruil helpt hij de anderen als ze problemen hebben met pakweg wetenschappen of wiskunde.

Victor is de held van María Teresa. Geen echt weeskind zoals anderen, maar opgegroeid in een familie waar de moeder het na een tijdje voor bekeken hield en vader dronk en niet schroomde fysiek geweld te gebruiken tegenover zijn kinderen. Op een dag gaf Victor er de brui aan en koos hij de weg naar een beter leven. Hij was toen vier, vijf. Geld verdiende hij door te bedelen, of door mensen te helpen met het dragen van boodschappentassen, in de buurt van het shoppingcenter. Op een dag hield een agent hem staande. De overheid bekommerde zich om zijn lot, en hij werd geplaatst in Casa Hogar.

Hij kwam er tot rust, al was het aanvankelijk wennen. Vandaag geeft hij met de glimlach toe dat hij in het begin de vrijheid van de straat miste. En dus probeerde hij te ontsnappen uit de casa. Met geduld legden de begeleiders van toen hem uit dat dit geen gevangenis was. Dat hij hier aan een mooie toekomst kon werken. Van hieruit gaat hij straks de wereld in. Mét universitair diploma. Hij staat op één semester van afstuderen.

De kamers zijn net. Kraaknet. Op het bed liggen wat persoonlijke spullen uitgestald. Hier een sjaal van Toluca, daar eentje van América, of van topploeg Chivas uit Guadalajara. De groteren hebben een eigen telefoon, bijeengespaard met zelfverdiend geld, de kleintjes knuffels en knikkers. Fier toont José Juan zijn verzameling. Javier leert houtbewerking en toont ons eigen werk. Een kastje, een klein bijmeubel, alles piekfijn afgewerkt. Talent.

In de keuken is tía Felix aan het eten bezig, maar voor de kleine honger krijgen ze allemaal eerst een glaasje fris en wat chips. Tonio, Pablo en Alan gidsen ons verder, het hele domein rond. Indrukwekkend groot is het, met een heuse tv-zaal – inclusief immense flatscreen – en helemaal op het einde van de tuin, die veel weg heeft van een voetbalveld, een echte kapel. Saint-Michel, naar de gewezen voorzitter van de Belgische voetbalbond. Michel D’Hooghe zit er wel wat verveeld mee dat de kapel zijn naam draagt.

Het is een echte casa, dit huis van de Asociación Acción Diablos Rojos de Bélgica zoals de stichting heet. Een casa met een hond. Caje. Naar Jan, naar de hond zaliger waarmee Michel D’Hooghe vroeger geregeld op wandel ging in de straten van zijn Brugge. Een echte casa. Dat houdt in dat er vrijheid is en dat de kinderen zelf beslissen, eens volwassen, of en wanneer ze willen vertrekken. Dat houdt ook in dat er leefregels zijn, die in de woonkamer hangen. Een initiatief van tía Margarita. Regels worden maar concreet als ze ook tegen de muur, of in dit geval het raam, hangen. Met de straffen erbij. Leuk: iedereen heeft ze getekend, officieel onderschreven.

Het huis wordt schoongemaakt door lieve huishoudsters en het eten klaargemaakt door een van de tías of tíos, maar bedden opmaken, op- en afruimen, afwassen, de tuin onderhouden, dat doen de kinderen zelf. Via takenlijsten, die elke week opnieuw worden opgesteld, zodat niet iedereen steeds hetzelfde moet doen. Op het verwaarlozen van persoonlijke hygiëne staat als straf koud douchen. Er is veel sociale controle, ook op het schoolwerk. Rapporten worden aan de muur gehangen, zodat iedereen kan volgen hoe goed de ander het doet. Om de twee weken komt een psycholoog langs om de kinderen te begeleiden. Want elk draagt hier een eigen rugzakje met leed.

Het is niet zo dat Ramón en María Teresa geregeld de straat opgaan om kinderen op te vangen, zoals aanvankelijk nog gebeurde. Dan zou je voor verrassingen staan. Zoals in het begin, toen ze dachten verwaarloosde weeskinderen te redden, maar het kinderen bleken die op bevel van hun ouders op bedeltocht gingen. Of kinderen die al te lang in de criminaliteit hadden geleefd om ze nog de rigide discipline van een opvangtehuis bij te brengen. Dat waren kinderziekten, nu is alles genormeerd en werkt de casa nauw samen met het SNDIF, het Sistema Nacional para el Desarrollo de la Familia, het nationaal systeem voor de ontwikkeling van de familie. Zij vangen kinderen op, leggen een dossier aan en plaatsen ze dan in centra zoals dit. Centra die werken met budgetten uit het buitenland of van hulporganisaties.

Het gebeurt dat een ouder – meestal een moeder, zelden een vader – zich onverwacht aan de poort meldt om zoonlief te bezoeken, maar de bescherming van het SNDIF maakt het de directie makkelijk. Bezoek kan, maar alleen als je passeert via de officiële instanties.

Het is een casa, een huis, het woord valt vaak aan tafel. Een huis waar voor het eten wordt gebeden. Een huis waar de kinderen in veilige omstandigheden kunnen opgroeien, zeker zijn van eten, school en professionele begeleiding. Een huis waar aan hun toekomst wordt gewerkt. Wie het hier niet redt, kan alleen zichzelf wat verwijten. Ze hebben boeken, krijgen liefde en knuffels, of worden terechtgewezen als een kleine oorlog onder pubers uit de hand loopt. Want ook dat gebeurt, het zijn jongens en jongens maken ruzie.

Ze mogen de stad in, maar moeten ook tijdig terug zijn of de volgende vraag stuit op een njet. Er is zwemles in de namiddag – Mexicaanse kinderen gaan alleen in de voormiddag naar school – en voetbaltraining, ze kunnen naar de film, er is een tuin om in te voetballen (en te werken, ook dat, maar dat werk is heel beperkt), én op vrijdag is er de Wii. Dit werk is onbetaalbaar. Casa Hogar is een casa bonita, waar Tonio, de kleinste van de bende, de show steelt met zijn reuzenkeepershandschoenen en zijn uitrusting van Chivas. In de tuin voetballen we wat, tot het eten klaar is. Rijst, groenten en kip. En chocolade als dessert. Het is feest vandaag.

Carwash

Terwijl de zon langzaam achter de bergen zakt, voert Ramón ons naar het hotel. Het is stil in de auto, niet alleen vanwege de vermoeidheid. We zijn onder de indruk. De knuffels van de kinderen bij het afscheid zijn echt. Even bekruipt je de zin om er eentje mee te nemen. Ter adoptie. María Teresa: “Dat is ons eerder al gevraagd. Maar we zijn geen adoptiecentrum, we zijn een huis dat jongeren voorbereidt op een toekomst in hun eigen land, in hun leefomgeving.”

We passeren nog snel de universiteit. Ramón stopt in het parque Carlos Hank Gonzalez, recht tegenover het Universitaire Sportstadion. Hier ligt een door de FIFA geschonken minipitch. De officiële opening is al gebeurd, maar het is nog wachten op het kunstgras. De rollen liggen ergens in een douanedepot, te wachten op de goedkeuring van de invoerpapieren. Ook dat is Mexico, lacht Ramón. Bij het inchecken begroet Rogelio ons. Hij werkt hier als kok. Rogelio is een van de kinderen van de Casa Hogar. Een glimlach van hier tot in Tokio getuigt van zijn dankbaarheid.

Ramón is een schitterende gastheer. We krijgen voor de rest van ons verblijf de jeep van zijn vrouw ter beschikking. Inclusief chauffeur, Conrado, onze beschermengel. ’s Anderendaags keren we met Conrado terug naar de casa, voor een bezoek aan de … carwash. Een initiatief van en voor de kinderen. Opvoeden van kinderen betekent namelijk ook: hen leren omgaan met geld. En dus kreeg de ondernemer in Ramón een idee: waarom zouden ze zelf niet met iets beginnen? Een eigen zaak(je)? Eentje waarbij ze zich wel moesten engageren, niet iets opstarten om het een paar weken later weer weg te gooien. Op een dag lanceerde hij de vraag.

Victor herinnert het zich nog als was het gisteren. “Ramón vroeg ons wat we wilden doen. Een aantal jongens werkte al in een carwash in de buurt, om een centje bij te verdienen. Het lag voor de hand.” Aan zijn broer vroeg Ramón om het terrein naast de casa af te staan. De eerste vijftig meter vanaf de straatkant werden met een betonnen vloer verhard. Vanuit de casa werd de waterleiding doorgetrokken, er kwam een zeil, een opberghok en er kwam elektriciteit, om een hogedrukreiniger aan te sluiten. Tijdens het regenseizoen – dat na Pasen start – willen auto’s nog wel eens vuil zijn van al die opspattende modder.

De carwash is zelfbedruipend. Afhankelijk van de grootte van de auto betaal je 35 tot 50 peso voor een wasbeurt, twee tot drie euro. De carwash is open in het weekend en op feestdagen, iedereen moet zijn shifts draaien, van groot tot klein. Klein wast de wielen of stofzuigt de matjes, groot wast de auto en het dak. Het blijven kinderen, af en toe gebeurt er een foutje. Ramón lacht. Onlangs werden per abuis matjes uit een gloednieuwe auto in een verkeerde gelegd. Toen de eigenaar de fout constateerde, was de ander al gaan vliegen. Trotse bezitter van nieuwe vloermatjes. Victor zag zich genoodzaakt nieuwe te kopen.

Victor is de coördinator-zaakvoerder en kijkt nu beter toe. Ook op wie werkt. In een boek noteert hij de opkomst en op het einde van de dag maakt hij zijn kassa. De helft blijft in het ‘bedrijf’, hiermee worden zeep, emmers, vodden, sponsen en ander noodzakelijk materiaal aangekocht. De andere helft verdeelt hij onder zijn werknemers. Op een goeie dag verdienen die elk wel 70 peso. Victor, op weg naar zijn rijbewijs, is ook de enige die de auto’s van was- naar droogplaats mag rijden. Hij doet het beheerst. Overigens is het halen van een rijbewijs hier een zuiver theoretische zaak, zegt Conrado. Wie achttien is, moet een theoretisch examen afleggen. Als je slaagt, mag je zo de weg op …

Diablos Rojos

Dinsdagochtend, iets voor halfnegen stuurt Conrado de Toyota behoedzaam door de ochtendspits richting Toluca centrum. Richting stadion van Deportivo Toluca FC. Dat de Rode Duivels in 1986 in de hoofdstad van de staat Mexico terechtkwamen, is een haast even groot wonder als de casa. Nog voor de kwalificatie voor het eindtoernooi via een dubbele België-Nederland (herinnert u zich de kreet nog van Rik De Saedeleer: ” Grün, Grün! Om groen van te worden!”, en dat beklijvende beeld van Leo Beenhakker die na affluiten verdwijnt in de catacomben van de Kuip?) was een Belgische delegatie al afgereisd naar Mexico, om er een optie te nemen op een verblijf. In de bagage een lijst van hotels door de FIFA geselecteerd.

Anders dan tijdens Mexico ’72, toen het hotel van de Belgen in Puebla een beetje op goed geluk werd gekozen en zich dat later tegen de Belgen keerde, wilde de voetbalbond het dit keer professioneler aanpakken. Men koos voor een relatief frisse stad – Toluca heeft de naam de koudste te zijn van de centrale hoogvlakte – én een stad op hoogte, om aangepast te zijn aan de extreme klimatologische omstandigheden van het land. Maar, zo herinnert Michel D’Hooghe zich, de door de FIFA geselecteerde hotels bleken stuk voor stuk zwaar tegen te vallen.

Moe van het reizen en de hoogte, die elke inspanning dubbel zo zwaar maakte, keerde het gezelschap teleurgesteld terug naar Mexico-Stad. Tot D’Hooghe plots, op de uitvalsweg van Toluca naar DF, langs het hotel van Ramón passeerde. Ramón: “We ston-den niet op de lijst, maar uiteindelijk kwamen er toch drie landen logeren.”

Bijkomend toeval: de plaatselijke voetbalploeg – Deportivo Toluca FC – heette in de volksmond, tot verrassing van het Belgische gezelschap, de … Diablos Rojos. En die bestaan nog steeds. Er staat een wedstrijd tegen Chivas geprogrammeerd, de gewezen ploeg van Unitedspeler Javier Hernández alias Il Chícharito. Aan de loketten staan de eerste supporters al aan te schuiven, op zoek naar entradas. De ploeg krijgt wat kritiek, de reguliere competitie (met 18, verdeeld in drie groepen, bepaald door loting) loopt naar haar einde en de Diablos Rojos dreigen uit de boot van de play-offs (de liguilla) te vallen. Ja, ook hier play-offs en een degradatie op basis van het gemiddelde behaald in de laatste drie toernooien, wie zegt dat alleen wij het moeilijk maken?

In de hoeken van het Estadio Nemesio Diez reclame van Coca-Cola. Estos diablos con cada gol nos llevan al cielo. Met elk doelpunt brengen deze Rode Duivels ons naar de hemel. In de zon denken we nog even aan Mexico ’86 en die hemel.

Eten op straat

’s Anderendaags neemt Conrado ons mee naar ‘zijn’ Mexico. Dat van Ocoyoacac, waar op woensdag iedereen naar de markt gaat. Een fleurige, kleurrijke bedoening, met een breed smaak- en geurenpakket. Niets eten uit de kraampjes langs de straat, was eerder de tip. Hier doen we niet anders. Iedereen stopt ons van alles toe. Conrado koopt wat gedroogde rode chili, om thuis ons bier op smaak te brengen. En een film: Apocalypto van Mel Gibson, over het einde van het Mayarijk. Tijdens een bezoek aan de piramides van Teotihuacán en aan het schitterende archeologisch museum van DF kwamen we zwaar onder de indruk van de beschaving van de diverse Mexicaanse volkeren. De film, zegt Conrado, geeft een goed beeld van hoe het leven in die tijd écht was. Het blijkt één gruwel, met menselijke offers en bloed en uitgerukte harten, afgehakte hoofden en een beschaving vol geweld en haat, met mensen op zoek naar een nieuw leven.

Er is duidelijk niet één Mexico, er zijn meerdere Mexico’s. Toen en nu.

Dat van Ramón, en María Teresa en hun villa op een golfdomein. Dat van Victor en Rogelio, Pablo en José Juan. Dat van Conrado en Cecilia. Dat van de poëet Javier Sicilia. En dat van de Mexicaan in Baja California, Cuernavaca of andere Tijuana’s, te midden van de kogels van de drugsbaronnen. Dat van de muur, het ijzeren hek, dat Mexico afscheidt van de American Dream.

In Casa Hogar dromen kinderen van hun Mexico. Elk zijn eigen droom.

Volgende week deel 2: een aantal Rode Duivels getuigt over wat er écht gebeurde achter de schermen van het Belgische kamp op het WK.

DOOR PETER T’KINT – BEELDEN: GF

Voetbalploeg Deportivo Toluca heet in de volksmond los Diablos Rojos, de Rode Duivels.

Helemaal op het einde van de tuin staat een echte kapel: Saint-Michel.

Op het verwaarlozen van persoonlijke hygiëne staat als straf koud douchen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content