Met zijn gekende flair interviewt Gille Van Binst voor dit blad geregeld een figuur uit de Belgische voetbalwereld. Deze week: je haar kammen met Christian Piot.

Standard heeft altijd al goede doelmannen gehad. Denk maar aan Jean Nicolay, Michel Preud’homme, Gilbert Bodart en niet te vergeten Christian Piot. Die laatste was ettelijke keren mijn ploegmaat bij de Rode Duivels. Piot was zeer secuur op hoge ballen, maar ook op zijn lijn was hij beresterk. Je kon als verdediger rustig je haar kammen voor de wedstrijd. Het was niet onmogelijk dat na de match je haardos nog mooi in de plooi lag, je moest namelijk geen centers wegkoppen, daar zorgde de Luikenaar wel voor. Een spectaculaire keeper was hij niet, maar hij stond wel altijd op de goede plaats. En dat maakte hem zo bijzonder.

Buiten het veld was Piot ook een gentleman. Dat heb ik aan den lijve mogen ondervinden. Bij een topper op Sclessin, tegen Standard, bleef het 0-0 tot op enkele minuten van het einde. Ik kwam alleen voor doel, maar kreeg een elleboogstoot in mijn nek van Léon Jeck. Ik viel en gleed naar het doel, maar probeerde nog te trappen. Daarbij raakte ik de uitgekomen Christian Piot aan de wenkbrauw. Zijn gezicht zat helemaal onder het bloed! Sclessin ontplofte! Na de match stonden wel duizend Standardsupporters mij op te wachten voor onze kleedkamer. De politie werd opgetrommeld. Piot kwam met een grote pleister op zijn gezicht onze vestiaire binnen en zei: “Ik neem je mee naar buiten, anders zit je hier morgen nog!” Hij had zijn arm rond mijn schouder gelegd en zo zijn we tot aan onze bus geraakt. De Luikse supporters waren verrast hun doelman daar te zien en bewogen niet. Gelukkig maar!

Nu is het tamelijk windstil rond de persoon van Christian Piot, misschien het goede moment om een bezoekje te brengen aan de meervoudige redder van het vaderland. Op een regenachtige dag trok ik dus naar Boncelles, een klein dorpje in de nabijheid van Luik. Na enkele omhelzingen en het ontkurken van een fles wijn gingen we van start. Christian is met pensioen, dus we hadden tijd zat.

Veel ploegen heb je niet gekend als speler.

Christian Piot: “Neen. Ik begon in de jeugd van Ougrée. Op veertienjarige leeftijd is Standard mij komen halen en ik ben daar tot op het einde van mijn dagen gebleven. Of dat nu slim was, dat is een andere zaak…

“Ik was achttien jaar toen ik in de kern van het eerste elftal werd opgenomen, waar ik de vierde keeper werd. Jean Nicolay, een monument, was toen de onbetwiste titularis. Ik werd vrij vlug tweede doelman en mocht op de bank zitten als vervanger van Jean. Op een zeker ogenblik was Nicolay niet komen opdagen op training. Hij was al drie dagen spoorloos, wat uitzonderlijk was voor hem, want dat gebeurde nooit. We zagen hem pas de donderdag terug. Later is gebleken dat hij een feestje had gebouwd en dat was hem slecht bekomen!

René Hauss, de toenmalige trainer, had de gewoonte om op vrijdag de ploeg bekend te maken voor de volgende zondag. Tot ieders verbazing schreef hij mijn naam op het bord, ik mocht de wedstrijd beginnen. Wilfried Van Moer en Louis Pilot dachten dat de trainer een foutje had gemaakt en maakten hem erop attent. ‘Neen, neen,’ zei Hauss, ‘Christian speelt.’ Nicolay startte op de bank. Ik heb dan zeven wedstrijden gespeeld zonder een doelpunt binnen te krijgen. Dan heb ik mij op training aan de schouder geblesseerd en heeft Nicolay het seizoen mogen afmaken. Die had waarschijnlijk begrepen dat hij niet meer zeker was van zijn plaats en is vertrokken naar Daring Brussel. Zo ben ik de nummer een geworden.”

Hoe was Nicolays houding tegenover jou?

“In het begin: goed. Ik heb geen enkel probleem gehad met hem. Het was een uitstekende doelman van wie je veel kon opsteken. Later heeft hij moeilijk kunnen verkroppen dat men hem niet heeft gemist bij Standard na zijn vertrek en liet hij geen kans onbenut om mij de grond in te boren. Dat heb ik vernomen van meerdere journalisten. Spijtig!”

Schoonmoeder in doel

Was Roger Petit in die tijd de grote patron van Standard?

“Dictator is een beter woord! Toen hij de baas was, moest je niet op Sclessin zijn om poen te scheppen. Ik verdiende in 1976 – toen ik al zeven jaar in het eerste elftal speelde, Rode Duivel was en de Gouden Schoen had gewonnen – 750 euro per maand plus premies. Die premies waren overigens niet om over naar huis te schrijven: 62,5 euro per punt thuis en 100 euro per punt op verplaatsing. Niet vergeten: toen was nog het tweepuntensysteem in voege.

“Als je dan toch eens in zijn bureau raakte en om meer geld vroeg, dan was zijn antwoord altijd hetzelfde: ‘Jij opslag? Je mag al content zijn dat je bij Standard mag spelen!’ Roger Petit was een keiharde zakenman. Alle internationals van Standard hadden hetzelfde vaste maandloon plus premies, zelfs Van Moer. In mijn beste jaren bij Standard en de nationale ploeg kwam mijn salaris in totaal uit op 18.750 euro bruto per jaar, en daar waren ook de matchen voor de Europabeker bij inbegrepen.

“Petit zag je nooit als het goed ging. Hij volgde de trainingen vanuit zijn bureau dat uitzicht had op het oefenveld. Als het resultaat van het weekend niet naar zijn goesting was, dan kon je hem de volgende dinsdag in de kleedkamer verwachten, en dan was het oorlog!

“Toen Van Moer eens tegenwind wou geven, riep hij: ‘Wat is je naam alweer, je mag content zijn dat je bij Standard mag spelen!’ Waar hadden we dat nog gehoord? Als je tegen zijn kar reed, was je loopbaan bij Standard ten einde. De spelers waren bang van hem, en geen klein beetje.”

Je had een leuke verdediging: Jacques Beurlet, Léon Jeck, Nico Dewalque, Jean Thissen, en daarvoor Louis Pilot. Lieve jongens allemaal…

“Ik heb geluk gehad dat ik die mannen voor mij had staan. Als een aanvaller van de tegenpartij er uiteindelijk toch eens in slaagde om door te breken, dan was dat gewoonlijk al strompelend en was het een koud kunstje voor Dewalque om het boeltje voetballend op te lossen.

“Pas op, het waren allemaal lieve jongens buiten het veld, maar eenmaal op het veld waren ze meedogenloos. Nico Dewalque waande zich, tussen haakjes, zo een beetje de intellectueel, de strateeg van de bende, maar feitelijk profiteerde hij van die drie anderen, die het vuile werk voor hem deden. Hij heeft eens geluk gehad! Tijdens een finale van de beker van België tegen Anderlecht verloren we met 1-0 (in 1972, nvdr), na een foutje van Nico. In de kleedkamer na de match hebben we Thissen moeten tegenhouden, anders had hij Dewalque een klap op zijn bek gegeven. Hij vermoedde namelijk dat de Limburger paars-wit een handje had toegestoken, je weet wat ik bedoel. Maar laat er geen misverstand over bestaan: Dewalque was een prachtige voetballer.”

Heb jij het enfant terrible Roger Claessen nog gekend?

“Ja, een fantastische gast, heel charmant. Als voetballer was hij zijn tijd vooruit. Hij was toen al een moderne midvoor. Helaas, Roger had een zwak karakter. Hij was een mooie jongen, de vrouwen vielen op hem. Hij hield ervan om af en toe eens een stapje in de wereld te zetten. Een drinker was hij niet, na twee glazen was hij al zat. Hoeveel keer Roger Petit Claessen uit de gevangenis van Saint-Léonard heeft moeten halen als hij weer eens dronken met zijn wagen in een of andere gracht was gesukkeld, dat wil je niet weten. Dat was ook weer typisch Petit: hij keek dat dan door de vingers, want hij had Claessen nodig.”

Bij Standard heb je veel trainers versleten: goede en minder goede?

“Ik heb veel respect voor René Hauss. Hij was een groepsmenner. Onder hem speelden we drie keer na elkaar kampioen. Hauss moest er eigenlijk alleen voor zorgen dat de sfeer in de groep goed was. Hij had Van Moer als leider op het veld en Leon Semmeling als leider in de kleedkamer. Die twee staken hem wel een handje toe indien nodig. Maar de man die op tactisch gebied het meest indruk op mij heeft gemaakt, was Robert Waseige.

“Een trainer die het met mij niet zag zitten, was Michel Pavic. Bij een van mijn eerste matchen onder hem ging ik in de fout. Na de wedstrijd verklaarde hij aan de pers: ‘Ik had beter mijn schoonmoeder opgesteld in plaats van Christian Piot, het resultaat zou hetzelfde geweest zijn.’

“Niet de slechtste maar de meest speciale was de Nederlander Cor van der Hart. Hij dronk veel. Hij kwam regelmatig poepeloere zat naar de training. We zetten hem dan op een bank naast het veld en trainden. De hele training bleef hij daar dan zitten; daarna namen we hem weer mee naar binnen. Op een dag kwam hij op Sclessin toe met een serieus blauw oog. Ik vroeg hem wat er was gebeurd. ‘Het is Dewalque, hij heeft mannen ingehuurd om op mijn bakkes te slaan’, zei hij. Ik wist dat er al opstootjes waren geweest tussen hem en Nico, maar dat Dewalque mensen ingehuurd zou hebben, daar had ik toch mijn twijfels over. Toch: je weet maar nooit…”

Telefoontje van Barcelona

Heb je tijdens je glorieperiode nooit aanbiedingen gehad van buitenlandse clubs?

“Ja, maar het was toen niet zo gemakkelijk als nu, vooral als men te doen had met een gast als Roger Petit. Het Bosmanarrest bestond toen nog niet, Petit kon vragen wat hij wilde. In mijn geval vroeg hij 650.000 euro, veel te veel dus. Als je dan ging vragen om iets te doen aan die prijs, kreeg je als antwoord van de dictator: ‘Jij gaat van mij nooit mogen vertrekken, Christian!’ En de kous was af. De meeste clubs haakten af als ze de vraagprijs hoorden, Paris Saint-Germain bijvoorbeeld.

“Eén keer was het bijna raak! Ik kreeg een telefoontje van de manager van Barcelona, het was de tijd dat Johan Cruijff er speelde. De man vertelde mij dat Cruijff wenste dat ik naar Barcelona zou komen. Ze waren bereid de 650.000 euro te betalen, plus een riant salaris voor mij erbovenop. Een paar weken later werd ik weer opgebeld. Men deelde mij mee dat de deal niet kon doorgaan omdat de raad van bestuur van Barcelona had besloten het geld dat voorzien was voor mij, te investeren in Johan Neeskens. Bijkomende reden was dat men toen in Spanje maar drie buitenlanders mocht opstellen. Van een gemiste kans gesproken. Daar heb ik wel een paar nachten van wakker gelegen.”

Wie was je opvolger bij Standard?

“De een zijn dood is de ander zijn brood. Men moet een beetje geluk hebben in het leven. Stel je voor dat ik wegens mijn knieproblemen niet zo vroeg had moeten afhaken. Ik was maar dertig jaar toen ik ermee stopte. Normaal kan je als doelman doorgaan tot je 36e, makkelijk! Ik was een monument op dat ogenblik in Luik, mij gingen ze niet zomaar opzijschuiven. Wie zegt dat Michel Preud’homme het geduld gehad zou hebben om op zijn kans te wachten? Misschien was hij vertrokken naar een of andere club en hadden we niets meer over hem gehoord. In elk geval: hij heeft zijn kans met beide handen gegrepen. Voor wat hij gepresteerd heeft als keeper, daar doe ik mijn hoed voor af. Onlangs heb ik hem nog ontmoet. Hij is wel een beetje veranderd. De gewone jongen is nu meer een bestuurder geworden.”

Ga je nog naar Sclessin?

“Om de vier jaar. Ik woon nochtans maar op zes kilometer van het stadion. Ik ga alleen als ik uitgenodigd word! Om een vrijkaartje ga ik zelf niet vragen, ik ben geen bedelaar.”

Mea culpa

Bij de nationale ploeg was je het lievelingskindje van toenmalig bondscoach Raymond Goethals.

“Ik weet dat. Hij heeft me in elk geval van heel vroeg gevolgd. Toen hij nog trainer was van Sint-Truiden wilde hij me al hebben. Ik was toen zeventien jaar en vierde doelman bij de Rouches. In 1977 heeft hij nog geprobeerd mij naar Anderlecht te halen om Friedrich Koncilia te vervangen, die vroegtijdig was opgestapt. Ik ben daar niet op ingegaan, omdat ik voelde dat het genoeg was geweest en ik besloten had te stoppen.

“Voor elke match kwam mijnheer Goethals – ik heb hem uit respect altijd zo genoemd – naar mij toe en zei hij altijd hetzelfde: ‘Als jij niets binnenlaat, dan hebben we al zeker een punt!’ Ik was amper twee maanden titularis bij Standard toen hij mij voor de eerste keer opstelde in de nationale ploeg.”

Piot en de nationale ploeg, dat was een succesverhaal. Toch waren er twee zwarte vlekken…

“Dat is juist. Je bedoelt de halve finale van het EK 1972, België – West-Duitsland 1-2, en de kwartfinale van het EK 1976, Nederland – België 5-0.

“Die wedstrijd tegen de Duitsers heeft een voorgeschiedenis. Ik heb het nog nooit tegen iemand verteld, maar tegen jou wil ik dat wel doen. Zondag, vier dagen voor de match tegen Duitsland, was er nog de finale van de beker van België, Anderlecht-Standard. De vrijdag ervoor blesseer ik mij op training. Diagnose: een klein scheurtje ter hoogte van de lies. Onze trainer René Hauss wilde absoluut dat ik speelde en in samenspraak met de medische staf besloten we te zwijgen. De pers mocht er niets van te weten komen! We verloren die finale en ik voelde dat ik maar voor zestig procent fit was. Dan heb ik een grote fout gemaakt: ik ben blijven zwijgen. De dokter van de nationale ploeg en Goethals wisten van niets! Resultaat: ik kwam tweemaal te laat op ballen die ik normaal wel had gepakt. Zulke kansen moest men niet geven aan Gerd Müller. Mea culpa!

“De wedstrijd tegen Nederland, dat was een ander verhaal. Ik blesseerde mij zwaar aan de knie tegen Cercle Brugge in 1976. In januari werd ik geopereerd en ik begon opnieuw lichtjes te trainen half maart. De match tegen Nederland was op 25 april. Ik kon onmogelijk klaar raken en had mij daar al bij neergelegd, maar Goethals blijkbaar niet. Elke week kwam hij naar Luik. ‘Het is al beter, het komt in orde’, bleef hij maar herhalen. Half april zei hij: ‘Ik neem je mee!’ Ik had nog geen wedstrijd gespeeld met Standard. ‘Dat kan, maar ik ben niet gereed’, antwoordde ik hem. Tijdens de afzondering in Knokke kon ik meetrainen, maar niet zoals ik had gewild, ik zat op vijftig procent van mijn kunnen. De dag voor de wedstrijd kwam hij bij mij en tot mijn grote verbazing zei hij: ‘Je speelt morgen, het is mijn laatste match en ik wil dat je speelt.’ Ik antwoordde hem: ‘Ik wil wel, maar ik kan niets garanderen.’ ‘Dat geeft niet’, repliceerde hij. En dat alles op een moment dat hij zwaar onder druk stond. De hele pers wilde dat Jean-Marie Pfaff speelde! Feitelijk heb ik dat toen gedaan om mijnheer Goethals een plezier te doen, niet een van mijn verstandigste beslissingen. Je kent het resultaat: ik kreeg er vijf om de oren, waarvan er drie vermijdbaar waren indien ik fit was geweest.”

Wat deed je na het voetbal?

“Ik heb vijf jaar de keepers van Standard getraind, dat was maar parttime, twee dagen per week. Ik had nog een hotel-restaurant in Banneux, een bedevaartsoord. De zaak was eigendom van mijn vrouw en haar ouders. Na mijn echtscheiding moest ik daar vertrekken natuurlijk. Ik heb daarna een beetje van alles gedaan. Zelfs bakkersgast ben ik nog geweest: ’s nachts hielp ik in de bakkerij en ’s morgens droeg ik het brood rond. Dat heb ik vier jaar gedaan. Daarna ben ik magazijnier geworden, bij een firma die handelde in bouwmaterialen. In oktober 2012 ben ik op pensioen gegaan en nu ben ik gelukkig met mijn tweede vrouw en jongste zoon van vijftien.”

door gille van binst

“De trainer die op tactisch gebied het meest indruk op mij heeft gemaakt, was Robert Waseige.”

“Onlangs heb ik Preud’homme nog ontmoet. Hij is wel een beetje veranderd.”

“België – West-Duitsland: 1-2. Ik heb het nog nooit verteld, maar die twee doelpunten waren mijn fout!”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content