In zijn tweede jaar bij Davitamon-Lotto vindt Björn Leukemans steeds beter zijn draai. Zowel in de ploeg als met zichzelf. ‘Vroeger bepaalde ik alles in mijn hoofd. Nu beslist mijn lijf wat er gebeurt.’

“Gisteren riep er een supporter naar mij : ‘Ha, pannenkoek, ben je thuis ?’ Ik heb hem meteen geantwoord : ‘Jij moet met Boonen meegaan, dan win je altijd.’ Ze moeten me niet bekritiseren, ik ben al streng genoeg voor mezelf.”

Aan retorische vaardigheden heeft Björn Leukemans geen gebrek. Op dat vlak behoort hij tot de nieuwste generatie profs, en hoewel hij geen ’tachtiger’ is – Leukemans wordt dit jaar 29 – geldt hij nog steeds als een wissel op de toekomst. Kenners zijn ervan overtuigd dat hij de Belgische leemte na de kasseiklassiekers kan opvullen met zijn explosieve vermogen op de langere hellingen in de Amstel of op de Ardeense bulten.

Als neoprof won Leukemans bijna de Ronde van het Waalse Gewest in 2000. Axel Merckx moest alles uit de kast halen om de piepjonge Antwerpenaar van zich af te houden. Leukemans bleef nog een jaar bij Vlaanderen-T-Interim en verkaste in 2002 naar Palmans-Collstrop, waar iedereen verwachtte dat hij zijn profcarrière definitief zou lanceren. Maar het seizoen 2003 begon met een zitvlakblessure en eindigde met een slepende ziekte. Daartussen lagen vier operaties en een complicatie aan het ruggenmerg. Het annus horribilis richtte niet alleen lichamelijk, maar ook mentaal heel wat schade aan. Leukemans plooide een paar keer, maar kraakte uiteindelijk niet. Het bewijs daarvan leverde hij in de Ronde van België 2004, waarin hij de koninginnenrit naar Eupen won.

De mooiste zege uit zijn carrière leverde hem een tweejarig contract op bij Davitamon-Lotto. Hij ontgoochelde niet met een zevende plaats in de Amstel Gold Race, een meer dan behoorlijk debuut in de Giro, bijna-winst in de GP van Wallonië en de GP Scherens en een schitterend wereldkampioenschap in Madrid. Ondanks een val met spierkneuzingen in de Ronde van het Baskenland, liet Leukemans zich de afgelopen weken opnieuw opmerken in de Amstel Gold Race en de Ardeense klassiekers. Goed, maar misschien net niet goed genoeg.

Is dat niet het verhaal van Davitamon-Lotto dit voorseizoen ? Net niet sterk genoeg, net niet alert genoeg, net niet snel genoeg.

Björn Leukemans : “De ploeg is wel sterk, wat de pers daar ook van zegt.”

Waarom missen jullie dan zo vaak de goede ontsnapping ?

“Dwaze, verkeerde momenten. In de Brabantse Pijl reed er in het begin zestien man weg. Er zat niemand van ons bij, maar van Quick-Step ook niet. Dus rijdt Quick-Step het gat onmiddellijk dicht. In onze ploeg is er tegen vijf man gezegd : ‘Jullie moeten mee zijn als er een ontsnapping tot stand komt, zeker als er iemand van Quick-Step bij is.’ De zestien vluchters worden weer gepakt, en je weet : nu demarreren ze opnieuw en deze keer zal Quick-Step wel mee zijn. Vervolgens rijdt er acht man weg. Quick-Step is mee, wij niet.”

Hoe komt dat dan ?

“Ja, hoe komt dat dan ? Die vijf man, die moeten zwaar onder hun voeten krijgen, zoiets kán gewoonweg niet. Nu waren we een hele koers op achtervolgen aangewezen. In de plaatselijke rondes naderen we op een bepaald moment tot op veertig seconden van de kopgroep. Op dat moment weet je dat ze zullen beginnen demarreren, dus stop je met rijden en laat je altijd iemand van de ploeg meespringen. Zo krijg je de koers weer in handen. De jongens bleven echter vlammen tot de kloof dicht was, vervolgens regent het demarrages terwijl zij even op adem moeten komen. Dus moet ik telkens meespringen, maar dat hou je ook niet vol. Daar ligt de fout. Maar ik heb in de Brabantse Pijl jongens van de ploeg heel snel zien rijden, hoor. Het is echt niet dat ze niet sterk genoeg zijn.”

Conclusie : de tactiek deugt niet.

“Soms wel, soms niet. Iedereen maakt fouten, ook de renners zelf. Zíj moeten mee zijn. Dus waarom springen die sterke renners niet mee ? Ik weet het ook niet.”

Wordt zoiets dan achteraf niet besproken ?

“Bij mijn weten is dat achteraf niet besproken, hoewel dat misschien wel eens nodig is. Maar het is niet aan mij om dat op tafel te gooien. Ik ben geen kopman, ik ben Van Petegem of McEwen niet. Ik doe gewoon wat ze me opdragen.”

Jullie worden intussen wel constant vergeleken met Quick-Step.

“Terwijl dat een heel andere ploeg is. Met Boonen erbij is het gemakkelijk : die moet je gewoon naar de streep brengen. Die vergelijking heeft als gevolg dat ze ons vaak volledig onderuithalen, en niet altijd terecht. Maar mijnheer Coucke heeft vorig jaar het vuur aan de lont gestoken door ons te vergelijken met Quick-Step en dat ontploft nu een beetje in zijn gezicht. Hij heeft even op de kap van de ploeg gezeten, maar daar is hij van teruggekomen omdat hij iets te veel kritiek kreeg. Het is ook niet de manier om te motiveren, de meeste renners duw je gewoon dieper.”

Hoe sterk leeft dat binnen de ploeg ?

“Er wordt wel eens gevloekt, maar de ploegleiding blijft er eigenlijk heel kalm onder.”

Marc Sergeant zegt : ‘Ons budget is veel kleiner, wij kunnen niet concurreren met Quick-Step. ‘

“Ergens klopt dat natuurlijk wel, maar toch stoort het me. Met zo’n uitspraak degradeer je als ploegleider je eigen renners. Hij bedoelt het niet zo, maar bij mij komt het wel een beetje over als : ‘Mocht ik meer geld hebben, dan lag je buiten en nam ik een betere renner.’ Zo kan je het ook bekijken.”

In een grotere ploeg liggen de verwachtingen hoger. Hoe ervaar je dat ?

“Dat valt mee. Ik krijg ook niet zoveel druk als de kopmannen. Ik heb hun loon niet, dus moeten ze van mij ook niet verwachten dat ik de ploeg rechthou. Ik doe mijn werk. Al wat er bovenop komt, is surplus en zal achteraf ook vergoed worden. Zo staat het in mijn contract. Dat wil niet zeggen dat ik geen druk op mezelf leg. Integendeel zelfs : ik leg mezelf extreem veel druk op. Binnen de ploeg weten ze dat.”

Dat wisten ze van Van Petegem ook en toch werd hij in de weken voor de Ronde van Vlaanderen bestookt door bepaalde mensen van de ploeg.

“Ik snap dat eigenlijk niet. Achteraf zegt iedereen : Peter heeft vierde gereden in de Ronde van Vlaanderen en derde in Parijs-Roubaix, het is geslaagd. Ik snap niet hoe ze daaraan konden twijfelen. Peter staat er toch ieder jaar in die koersen ? Hij rijdt daar, als hij geen pech heeft, toch altijd bij de eerste vijf ? Waarom moest er dan dit jaar zoveel druk op hem gelegd worden ? Ik dacht echt dat alleen winnen goed genoeg zou zijn.”

Zie jij jezelf ooit doorgroeien naar een echte kopman ? Zou je dat überhaupt willen ?

“( blaast) Ik zou dat graag willen verdienen, ja. ( lacht) Maar als ik zie welke druk daarbij komt kijken, dan denk ik : jongens toch, hier moet je een heel sterke kop voor hebben. Ik leg mezelf al onmenselijk veel druk op, voor mij móét het in bepaalde wedstrijden. Als ik dan niet presteer, ben ik verschrikkelijk ontgoocheld. Zelfs al heb ik er alles aan gedaan, dat maakt het niet goed voor mij.”

Wat gebeurt er dan als het niet lukt ?

“Dan ben ik niet te genieten. Ik voel me er echt een paar dagen slecht van, het is niet zo dat ik ’s avonds een pint drink en de hele zaak vergeten is. Ik ben wel een binnenvetter, het is niet dat ik na de koers de bus afbreek of zo. ( lacht) Op dat vlak ben ik eens enorm geschrokken van Tom Steels. Echt, ik werd er bang van. In Bessège klom hij in de bus, hij stond te daveren op zijn benen van woede. ‘God-ver-doe-me !’, brulde hij, en hij smeet zijn helm tegen de achterkant van de bus in stukken. Daar stampte hij ook nog de vuilnisbak achteraan. Alleen dokter De Neve en ik zaten in de bus, en wij maar doen alsof er niets gebeurd was. ( lacht) Ik wist niet wat ik zag, durfde niks zeggen. Steels ging douchen en vijf minuten later was hij weer zijn normale zelf.”

Je zegt vaak : ‘Mijn probleem is dat ik te veel aan mezelf twijfel. ‘

“Normaal zou het niet meer mogen, maar ik heb regelmatig iemand nodig die op mij kan inpraten, die de juiste dingen tegen mij zegt. Robbie ( McEwen, nvdr) heeft bijvoorbeeld al vaak gezegd : ‘Trek je ogen toch eens open, jij kan de Amstel winnen.’ Leon Van Bon steunt me ook. Na het WK pakte De Cauwer me vast : ‘ Bettini en Vinokourov demarreren en jij springt mee. Kijk dan toch eens achter je, dat is de wereldtop. Je moet in jezelf geloven.”

Heeft die twijfel te maken met de ellende die je in 2003 overkwam ?

“Toen heb ik krakken gekregen, hoor. Mentaal heb ik heel diep gezeten. In één seizoen onderging ik twee operaties aan het zitvlak, een operatie aan een sleutel-beenbreuk en een knieoperatie. Bij die laatste ingreep kreeg ik een epidurale verdoving. Alles leek in orde, maar thuis moest ik onophoudelijk plat liggen. Zette ik me recht, dan moest ik overgeven. Het ruggenmerg bleef nalekken, een complicatie die maar heel zelden voorkomt. Terug naar het ziekenhuis, waar ze bloed inspoten op die plek om een prop te maken en het lek te dichten. De eerste koers die ik nadien reed, won ik. In de GP Scherens was ik ook heel goed en ik besloot om de week nadien in de GP Wallonië nog eens uit te halen. Maar toen werd ik er gewoon afgereden, ik kon het peloton niet eens volgen. Ik ben naar de aankomst gereden met het idee om nog wat te trainen, maar ik haalde geen twintig per uur meer. Onder de douche kreeg ik plots koorts. Even later bleek dat ik klierkoorts had.

“Mijn toenmalige vriendin was ook constant moe, dus raadde ik haar aan om ook haar bloed te laten controleren. Ik ging ervan uit dat zij ook klierkoorts had, maar het bleek de variant cytomegalie te zijn. Die had ik er nog eens bovenop. De dokter begreep niet dat ik nog kón trainen. Want dat deed ik nog, iedere dag honderd kilometer. Als ik thuis kwam, moest ik wel voor de rest van de dag op de zetel gaan liggen. Op training werd ik er soms afgereden door een wielertoerist.”

Hoe erg is het voor een topsporter om vast te stellen dat zijn lichaam niet meer mee wil ?

“Voordien dacht ik dat mij niks kon overkomen. En ineens zakte ik bijna letterlijk door mijn benen. Dat was voor mij het moeilijkste : beseffen dat ik niet onsterfelijk ben. Ik kreeg paniekaanvallen. Ik was bang om dood te gaan. Als ik in een vliegtuig moest stappen, brak ik de vlieger bijna af. Daar moest ik een kalmeermiddel voor nemen. En ik had dat niet alleen in een vliegtuig. Overal waar ik controle uit handen moest geven, sloeg ik in paniek : ‘Wat als dit gebeurt ? Wat als dat gebeurt ?’ Dat zit een beetje in de familie, mijn broers hebben dat ook gehad.”

Hoe ben je daar weer uit geraakt ?

“Op een bepaald moment kom je tot de conclusie dat er maar één persoon is die je kan helpen : jijzelf. Ik ben een tijdje naar een psycholoog geweest, maar dat kostte vooral veel geld. Daarna ben ik bij iemand terechtgekomen die met chakra’s werkte. Nu kan ik de angst van mij afzetten en zeggen : ‘Als ik moet doodvallen, dan moet het zo zijn.’

“Ik vond ook voor mezelf dat ik lessen moest trekken uit al wat me overkomen is. Ik ben veranderd : kalmer, meer kunnen relativeren, mentaal sterker. Ik koers ook meer op mijn gevoel nu. Vroeger bepaalde ik alles in mijn hoofd : het moet en het zal, en mijn lichaam moet maar luisteren. Nu luister ik veel meer hiernaar ( wijst op zijn hart). Mijn lijf beslist nu wat er gebeurt.”

Je zit nu voor het tweede jaar in een grote ploeg. Welke fysieke evolutie heb je gemaakt ?

“Ik ben sterker geworden en ik recupereer sneller. Vooral de Giro die ik vorig jaar reed, heeft me veranderd. Zo’n grote ronde rijden, dat is alsof ze je motor een boring geven. Je hebt twee soorten cou- reurs : zij die volledig ten onder gaan in de derde week, en zij die er goed uitkomen. In de tweede week dacht ik dat ik tot de eerste groep behoorde. ( lacht) Maar in de derde week reed ik ineens op hellende stukken op mijn zwaarste verzet zonder dat ik iets voelde. Ik schrok van mezelf.”

En de cols, hoe verteerde je die ?

“Minder goed, want daar heb ik mijn lichaam niet mee. In een bepaalde bergrit hebben ze me na de aankomst naar het hotel moeten duwen op mijn fiets. Daar heb ik een uur op mijn bed gelegen, ongewassen, met mijn koerskleren en alles nog aan. Die avond heb ik tegen dokter De Neve gezegd : ‘Ik kan morgen niet vertrekken, onmogelijk.’ ‘Zo’n sterke beer als jij,’ zei hij, ‘jij bent niet kapot.’ De volgende dag heeft hij Nick Gates trouwens uit de koers gehouden. Die was wél volledig op.

“Je kan dat aan de mensen niet uitleggen, wat voor een ellende dat is, die bergen. Ze filmen altijd vooraan in de koers, maar dat zijn klimmers, die mannen zien niet af. Ze moeten eens in de bus gaan filmen. Daar zie je lijken, mensen die echt in de miserie zitten. Op het randje van huilen af, hé !”

Nooit gedacht : nu stap ik af ?

“Het was mijn eerste grote ronde : ik moest en ik zou die uitrijden. Iedereen zei me dat ik er sterker van zou worden. Er waren wel etappes dat ik dacht dat het niet zou lukken, zoals in die rit over de Stelvio. Bij de start vertrokken ze als zotten, compleet à bloc. We draaien de eerste col op, en ik hoor psssss… Ik denk nog : amai, die voor mij gaat hier vandaag iets meemaken. Twee seconden later besef ik dat het mijn bandje is dat leegloopt. Zonder zeveren : ik heb honderd kilometer á bloc tussen de auto’s moeten rijden om terug te komen. Op vijf kilometer van een col van eerste categorie kon ik weer aansluiten en daar maakte Petacchi net de bus. Dat was mijn geluk.”

Hoe trots was je toen je aankwam in Milaan ?

“Er zijn veel mensen die achteraf vragen : ‘De hoeveelste was je ? Tachtigste ? Negentigste ?’ Ze snappen niet dat als je zo’n ronde uitrijdt, je eigenlijk al een goede renner bent. Jij moet ook over al die cols, en je rijdt altijd twintig, dertig minuten langer dan die klimmers. Plus : als je wint, dan voel je niks. Het is in de bus, bij de achterblijvers, dat het het meeste pijn doet. Gelukkig heb je op zulke momenten veel aan je ploegmaats. Als ik naast me keek en zag hoe Henk Vogels zat af te zien, met het zweet dat van zijn hoofd gutste, dan moest ik altijd bijna lachen. Op het einde waren we nog met vijf man in de koers en dan voel je echt een band. Dit jaar sta ik bij de geselecteerden voor de Tour. Ik zou hem heel graag rijden en me eens laten zien. Ik hoop er met een goede conditie uit te komen en die door te trekken naar Hamburg en San Sebas- tian. Daarna neem ik wat gas terug, om dan nog te proberen om een WK-selectie af te dwingen.”

Wat betekent de fiets vandaag voor jou ?

“Iets waar ik mijn brood mee verdien, een hobby waar ik mijn beroep van gemaakt heb. Ik begin wel meer en meer te beseffen dat het een zwaar leven is, maar ook een mooi leven. Ik ben veel weg, ik ga op stage, ik amuseer mij, ik ben vrij. Je moet er langs de ene kant veel discipline in steken, je kan veel dingen niet doen. Maar aan de andere kant : ik verdien meer dan de gewone werkmens, ik kan me meer permitteren. Eigenlijk zou ik niet weten wat ik zonder mijn fiets zou moeten beginnen.”

LOES GEUENS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content