Vier weken lang rijden we de grote snelwegen van het land af en passeren er grote en kleine stadions. Vandaag: de E42, van Templeuve over Boussu en Heppignies tot Luik.

Hier zeggen ze niet dat de wind uit het westen komt, maar ‘uit Frankrijk’. Het is pal aan de Franse grens dat we deze odyssee aanvatten, op de E42, die men ook weleens de autoroute de Wallonie noemt. Eerste afrit: nummer 35, Templeuve. Eerst moet je door Blandain en dan kom je in Templeuve, een groot dorp met 4000 inwoners en met een versterkt kasteel pal in het centrum. Een beetje verderop ligt de lokale voetbalclub vlak naast restaurant Les petits bonheurs – een gunstiger voorteken kun je niet hebben. Royal Sporting Club Templeuve speelt in bevordering. In de voorbije tien jaar pendelde de club geregeld tussen vierde klasse en tweede provinciale, maar van de drie keer dat het naar de nationale reeksen steeg wist het zich nu voor het eerst te handhaven.

Templeuve, dat betekent: een nieuwe kantine maar geen tribune, en het naambord van de club hangt op de muur van de aanpalende school. De Franse vlag die naast de Belgische wappert duidt aan dat de grens vlakbij is. Aan de overkant velden zover het oog reikt. Doornik ligt maar op vijf kilometer, maar zeg aan iemand uit Templeuve niet dat hij van Doornik is. De gemeentelijke fusie is hier nog altijd niet zo goed verteerd. “In Templeuve vertrouwen ze alleen de mensen van Templeuve”, vertelt ons iemand.

Hoewel de club in bevordering speelt, ademt alles hier het provinciale voetbal. Templeuve beleeft twee keer per maand een dagdroom, toegejuicht door een bescheiden vijftigtal supporters. “Het plafond voor deze club is eigenlijk eerste provinciale”, geeft manager Géry Maquet toe, “maar dankzij een goede werking zijn we kunnen opgaan naar vierde klasse. Met een budget van 150.000 euro is de club daar een buitenbeentje. Op lange termijn is bevordering normaal gezien onhaalbaar voor een dorp als Templeuve. De inwoners zijn ook niet enthousiaster omdat we in bevordering spelen. Al zijn ze wel fier dat er over hun dorp gepraat wordt.”

Templeuve leeft in de schaduw van de twee giganten Moeskroen-Péruwelz en FC Doornik en denkt er dan ook niet over met hen te concurreren. Integendeel zelfs. “We moeten geen rivaliteit creëren, maar partnership”, legt Maquet uit. “Ideaal zou zijn om Templeuve een duurzaam bestaan te geven als satellietclub van Moeskroen of Doornik.”

Kerktorenmentaliteit

We verlaten het platteland en rijden in de richting van de mooie stad Doornik. Afrit 33, Tournai Expo, ligt nog wel veraf van de vijf klokkentorens van de fameuze kathedraal of van de Pont des Trous die de Schelde overspant. Aan de rand van de snelweg, achter de expohallen, ligt het fraaie Stade Luc Varenne, genoemd naar een bekende radiojournalist. De hoofdtribune zou menig eersteklasseclub doen blozen. Nochtans vegeteert FC Doornik (dat in 2002 ontstond door de fusie van Racing en Union) al twee jaar in derde klasse. “Hoewel er nog altijd een scheiding bestaat tussen de vroegere supporters van Union en die van Racing, mogen we spreken van een vrij geslaagde fusie. Ze heeft ons ook dit mooie stadion opgeleverd”, zegt Jean-Claude Stocman, de sterke man van de club en voorzitter sinds 2002. “We zijn een vriendenclub, een voorzitter is er eigenlijk niet”, nuanceert de handelaar in groenten en fruit, die twee winkels bezit in het centrum van de stad. Nochtans staat niet iedereen helemaal achter deze beminnelijke man. Sommigen vinden het maar niks dat hij zo weinig delegeert en dat zijn alomtegenwoordigheid de investeringen van andere zakenlui uit de regio afremt. De politieke bewindvoerders, zoals een Rudy Demotte, die al enkele jaren flink in de stad investeert, is erg terughoudend aangaande FC Doornik. “Ze zeggen dat ik alles zelf doe? Dat komt allicht omdat ik goed aangeschreven sta in Doornik. Maar weet u, ik steun vooral op mijn bestuursploeg, hoor.”

Voorlopig is het Stocman die de gaten opvult. Hij heeft zijn fortuin geïnvesteerd in onroerend goed en het is niet ongewoon dat hij een of ander appartement in het centrum van Doornik verkoopt om de clubkas te spijzen. Wat is geld als je zo veel houdt van een club…

Doornik kwijnt dus een beetje weg in derde, terwijl het droomt van een betere toekomst. Het tracht het afgelopen rotseizoen te vergeten, dat ondermijnd werd door de ziekte van coach Gerrit Laverge, die vele maanden niet langs de lijn te zien was. “We gaan proberen om terug naar tweede klasse te promoveren”, zegt Stocman. “Ik denk dat dat onze plaats is.” Schrik van buur Moeskroen-Péruwelz hebben ze niet, en evenmin van de plannen van sommige politici om in deze regio één grote Waals-Picardische club te vormen. “Waar gaan ze die club neerpoten?”, vraagt Stocman. “Iedereen zit vast in zijn kerktorenmentaliteit en identificeert zich alleen met de club uit zijn eigen stad. Doornik, dat is Doornik. Dat is niet Moeskroen of Aat, hé.”

Deze club met een budget van 375.000 euro en gemiddeld 700 toeschouwers richt zich voortaan vooral op de jeugd. “We willen spelen met zo veel mogelijk mensen uit Doornik”, bevestigt Stocman. Dat klinkt in elk geval goed. Nu nog zorgen dat het werkelijkheid wordt…

Mijnwerkers

We zetten onze odyssee verder. We passeren langs Péruwelz, dat fusioneerde met Moeskroen na het failliet van Les Hurlus. Vandaag ligt het zwaartepunt van deze club niet langer hier maar in Moeskroen – of zelfs aan de andere kant van de grens, bij Lille OSC in Rijsel.

Onze derde halte ligt in Boussu, op zowat zeven kilometer van afrit 25, Tertre-Hornu. Het landschap wordt omgeven door mijnterrils en bij het buitenrijden van Boussu vormen de typische mijnwerkershuisjes een soort van erehaag.

We komen terecht in het gehucht Boussu-Bois, met zijn oude station en de terril Saint-Antoine. Het Stade Vedette aan de voet draagt de naam van de plaatselijke steenkoolmijn en herinnert zo nog aan gouden tijden. Op de gevel getuigen de letters RFB (van Royal Francs Borains) van nog een andere tijd: die van een halve finale in de Belgische beker in 1986, die van een populaire club die de naam ‘Francs’ aannam als herinnering aan een befaamde supporter die deed denken aan het volk uit de Middeleeuwen. “In het begin was dit een club van de mijn. De kinderen van de kompels kwamen hier voetballen. Het was een heel bescheiden volksclub”, legt notaris Pierre Wuilquot uit, die als voorzitter André Arbonnier opvolgde. Maar dan spreken we over een periode die de tieners van vandaag zeker niet meer kennen, de periode dat deze club Boussu-Bois heette en nog niet was samengesmolten met Elouges.

Op de dag van vandaag hebben de Francs hun naam veranderd in Royal Boussu-Dour Borinage. “Voorzitter Arbonnier wilde zowel Boussu als Dour erbij betrekken, want ook al ligt de club op het grondgebied van Boussu, ze ligt geografisch gezien wel dichter bij het centrum van Dour dan bij dat van Boussu”, gaat Wuilquot verder. “Dat is aan de ene kant een geslaagd huwelijk geworden omdat beide gemeenten ons helpen, maar aan de andere kant is het ook niet eenvoudig omdat je op politiek vlak met twee verschillende meerderheden zit.”

Boussu-Dour komt uit in tweede klasse. Jaar na jaar is dat eigenlijk een mirakel, want de club heeft geen geld en geen toeschouwers. “De naamsverandering is misschien een van de redenen waardoor de supporters van de club vervreemd zijn”, legt Wuilquot uit. Dit seizoen kreeg Boussu-Dour enkele keren niet meer dan tachtig betalenden over de vloer. Desondanks werd de club vijfde en heeft ze geen schulden. “Dat is inderdaad een mirakel. Niettemin gaat de club na het vertrek van André Arbonnier haar budget naar beneden moeten bijstellen tot zowat 800.000 euro. Ik ben zelf immers geen mecenas, geen vrijgevige geldschieter. Op termijn denk ik dat tweede klasse onhaalbaar zal blijken voor ons.” Vandaar dat er even sprake was van de verkoop van het stamnummer aan Beerschot.

Een toenadering tot Bergen is niet aan de orde. Op die van Bergen hebben ze het hier niet zo begrepen. “Een satellietclub worden van RAEC? Zeker niet!”, benadrukt Wuilquot. “We hebben niks gemeenschappelijks. Bergen, dat is de stad, de bourgeosie. Wij hier zijn arbeiders. We hebben een andere kijk op het leven en op de sport. Maar ik ben ook niet naïef: Bergen is amper twaalf kilometer ver, het is onmogelijk om op zo’n kleine afstand twee clubs op een zeker niveau te handhaven.”

Vijftien kilometer verder maken we een kleine omweg langs Genly (zie kader) voor we over de snelweg verder rijden naar Charleroi. Onderweg passeren we La Louvière, waar het lokale RAA La Louvière werd geschrapt en het stadion Tivoli nu onderdak biedt aan URLC, het vroegere URS Centre.

In de schaduw van Sporting Charleroi trachten meerdere kleine clubs te overleven: het roemrijke Olympic, het vurige Heppignies (zie kader) en het gloednieuwe Racing Charleroi Fleurus, dat tot voor kort FC Charleroi heette, zelf een voortzetting van FC Couillet.

Kerncentrale

We laten de grootste stad van Wallonië achter ons en rijden richting Luik. We nemen afrit 8 (Hoei-Wanze) en dalen, gegidst door de rook van de fabriek Biowanze, af naar de Maas en de mooie stad Hoei, met zijn fort en zijn Muur (even beroemd als die van Geraardsbergen). Langs de oevers van de Maas komen we uit bij de kerncentrale van Tihange. Daar liggen ook de zes oefenvelden van RFC Huy. Een beetje verderop biedt het stadion een vrij uitzicht op de koeltorens van de centrale. Is het daar dat de ploeg die vijfde werd in derde klasse haar energie verkrijgt? Allicht niet. Hier praten ze eerder over structuren, bescheiden middelen en een verstandige clubwerking. Geen euro wordt er te veel uitgegeven, men houdt zich aan het budget van (merk de precisie op) 430.000 euro. “We spelen nu al drie jaar in derde klasse en we roeien met de middelen die we hebben”, zegt trainer Alain Dheur, al 26 jaar lid van de club. “Misschien zakken we wel eens terug naar bevordering, maar we zullen nooit in de rode cijfers zitten.”

Het is tekenend voor deze vriendenclub, die gerund wordt door een comité van enkele kameraden die jaarlijks eropuit trekken naar een wijnboer in de Bordeauxstreek. Het is een manier als een andere om het einde van het seizoen te vieren. “Bij ons geen vedetten”, zegt Dheur. “We willen alleen maar werkers, nederige spelers. We nemen onszelf niet al te ernstig en proberen gewoon zo goed te presteren als we kunnen.” Het is een les die ze hebben meegenomen uit de fusie van 1995. Toen verplichtte de stad – om financiële redenen – dat Union Hutoise en Huy Sports, toen allebei in provinciale, zouden samensmelten. Het was ook de stad die Jean-Luc Martin tot kapitein van het schip benoemde. Sindsdien is ‘de man met twintig mandaten’ (waarvan wel maar vier bezoldigd) voorzitter van de fusieclub.

Een harmonisch plaatje, met uiteindelijk één dissonant: het publiek. In Hoei is men niet echt voetbalminded, eerder gericht op cultuur. “Twee, drie keer per week loopt het cultureel centrum vol met 900 mensen”, bevestigt Dheur. RFC Huy moet zich tevredenstellen met de kruimels en bijgevolg wat inventiviteit aan de dag leggen. Zo hielden ze dit seizoen eens een actie ‘binnen voor één euro’. Tevergeefs: er waren amper 130 betalenden, niet eens genoeg om de onkosten van de scheidsrechter te dekken.

Poker

Laatste halte: Grâce-Hollogne, het stadje in de buitenwijken van Luik dat ooit gelinkt werd aan Marc Dutroux omdat hier de meisjes Julie en Melissa werden ontvoerd. Om er te geraken zijn er twee mogelijkheden: ofwel via de snelweg, afrit 2, ofwel via de baan langs de Maas en het bekken van de staalindustrie. Nadien moet je flink bergop, tot aan de kleine club Cité Sport uit bevordering D, waarvan het terrein uitzicht biedt op de Maasvallei.

Hier werd een mooi verhaal geschreven. Vijf jaar geleden dreigde de club naar vierde provinciale te zakken. De redder heette Gaetan Dell’Aera, eigenaar van een Italiaans restaurant in Boncelles en professioneel pokerspeler. Om de twee maanden vliegt hij naar alle uithoeken van de wereld om er aan proftoernooien deel te nemen. Nu eens Las Vegas, twee maanden later Berlijn. In 2008 verkondigde Dell’Aera aan al wie het wou horen dat hij de club in vijf jaar tijd naar bevordering wilde brengen. Vier jaar later lacht niemand nog met dat plan, want met een jaar voorsprong is de uitdaging gerealiseerd. Het dient gezegd dat hij ook groots uitpakte: een fin de carrière voor Roberto Bisconti, ex-Standard, en de transfer van Gérald Forschelet, oudgediende van eerste klasse met Tubeke. Dat was nog in tweede provinciale!

“We willen een club zijn waar de spelers zich goed voelen”, vat trainer en sportief directeur Quentin Falcione samen. Het lijkt wel één grote familie, elke dinsdag en donderdag gaan de spelers samen eten in het restaurant van de patron. Traktatie van het huis! En wanneer de pers wordt uitgenodigd, mogen de journalisten met hun partner aanschuiven.

Het recept werkt. Hoewel de club in vierde klasse staat, lijkt de honger nog niet gestild. Bewijs daarvan: een ambitieuze transferperiode. “We willen vooruitgaan, maar we hoeven niet per se naar derde klasse”, legt Falcione uit. “Bevordering D was voor ons dit seizoen een prachtige reeks want er zaten nog zeven andere Luikse ploegen in, wat dus betekent: veertien derby’s. Anderzijds: als al die Luikse clubs promoveren, wordt derde klasse ook attractief”, lacht hij.

Die ambitie uit zich ook rondom het veld. Sinds het opslorpen van een naburige club uit Grâce-Hollogne twee jaar geleden is Cité Sport de enige club in de gemeente en kan ze dus ook rekenen op unanieme steun van die gemeente. De infrastructuur wordt gemoderniseerd, er zijn plannen voor de bouw van een vaste tribune die de mobiele moet vervangen, en het publiek volgt. Voor de derby tegen FC Luik waren er 2000 toeschouwers, voor de andere derby’s 500. “Alleen als Standard op zondag speelt, is het wat minder”, zegt Falcione. Want of men het nu leuk vindt of niet: hier leeft men altijd in de schaduw van de grote rode reus, en in mindere mate van traditieclub FC Luik, die tegenwoordig onderdak heeft gevonden op het Pairay van Seraing. ?

DOOR STÉPHANE VANDE VELDE – BEELDEN: IMAGEGLOBE

De voorzitter van Doornik verkoopt soms een van zijn appartementen om de clubkas te spijzen.

Elk jaar dat Boussu-Dour in tweede klasse speelt, is eigenlijk een mirakel, want de club heeft geen geld en geen toeschouwers.

De voorzitter van Cité Sport, een professionele pokerspeler, nodigt zijn spelers elke dinsdag en donderdag uit in zijn restaurant.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content