In Nederland davert het subsidiesysteem op zijn grondvesten. Een boeiende discussie.

Vorige maand gooide een Amsterdamse rechter een splinterbom in het toch al zo nerveuze cultuurwereldje. Hij oordeelde dat er bij de instantie die de subsidies voor podiumkunsten toekent een schijn van belangenverstrengeling heerst. Het Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten werkt met ‘betrokken deskundigen’ om de subsidieaanvragen te beoordelen. De Theatercompagnie van Theu Boermans viel bij de vorige subsidieronde uit de boot en stapte naar de rechter omdat volgens hem het NFPK niet onpartijdig was. Hij kreeg in eerste aanleg gelijk. Zo zouden twee leden van de beoordelingscommissie voor hun eigen theater subsidie hebben gevraagd. Bovendien zou een ander lid ooit ontslagen zijn bij de Theatercompagnie.

Volgens de rechter mag iemand die zelf belang heeft bij een subsidiebe-slissing geen deel uitmaken van een adviescommissie. Zelfs al gaat hij of zij in de gang staan wanneer een dossier ter sprake komt. Dat gebeurt vaak. Volgens de rechter is dat niet genoeg. De hoogte van het subsidiebedrag dat het NFPK binnen de sector mag ver-delen, wordt vooraf vastgesteld. Een commissielid dat zelf een aanvraag heeft ingediend, kan een lastige concurrent uitschakelen door hem een negatief advies te geven.

Als het NFPK ook in beroep wordt veroordeeld, moet het hele Nederlandse subsidiesysteem worden hervormd. Maar hoe? In Nederland is het Thor-beke-principe heilig. De negentiende-eeuwse liberale staatsman vond dat de overheid zich niet met de inhoud van kunst mocht bezighouden. Daarom laat de minister van Cultuur zich bijstaan door specialisten wanneer hij beslist welke kunstenaars of organisaties overheidsgeld moeten krijgen. Als het systeem van peer review een rode kaart krijgt, staat het Thorbeke-principe op de helling.

Dat er ook in onze Vlaamse beoor-delingscommissies een ons-kent-onsmentaliteit heerst, kan iedereen die ooit van dicht of van ver betrokken was bij een cultuursubsidie beamen. Het blijft een uitdaging om zoveel mogelijk onafhankelijke deskundigen te vinden. Daarbij valt het op dat het brede middenveld vaak onontgonnen gebied blijft. Hebben leraars, bibliothecarissen en vrijwilligers dan een slechter beoordelingsvermogen dan bijvoorbeeld een piepjonge assistent van een prof?

Blijft natuurlijk de vraag naar de criteria. Wanneer is iets ‘goed’ genoeg om gesubsidieerd te worden? En wie mag oordelen over die kwaliteit? Academici? Kunstenaars zelf? Recensenten en critici? Ambtenaren? Of toch ook een beetje het brede publiek? De vraag stellen is de stoelgang naar de ventilator jagen.

En wie kent het ‘cultuurpact’ nog? Dit wonderlijke document behoedde Vlaanderen destijds voor een katholieke monocultuur door ook vrijzinnige kunstenaars toegang te geven tot de subsidiepotten. Nu lijkt niet langer het inhoudelijk-ideologische pluralisme in het geding, maar wel het ‘artistieke’. De aanslepende discussie over het repertoiretoneel is daar maar één symptoom van. Het cultuurpact wijzigen? Dat is een optie, maar jammer genoeg is die wet een van de weinige cultuurmateries die federaal zijn gebleven. Wie opent de doos van Pandora?

BLOG! Reageer op blogs.knack.be/opinie

door Karl van den Broeck

Hebben leraars, bibliothecarissen en vrijwilligers een slechter beoordelings-vermogen dan een piepjonge assistent van een prof?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content