Fabrice N’Sakala weet dat hij nog werkpunten heeft. “Vaak ben ik te zeker van mijn stuk. Ik heb nogal de neiging om me te snel in het duel te gooien. Mijn tegenstander zet zijn lichaam dan, waardoor ik te laat kom en hij zich van me ontdoet.”

Dat het de reden is waarom hij Olivier Deschacht op de linksachter moet laten voorgaan, gelooft hij niet. “Ik denk niet dat ik me vaak in mijn rug heb laten pakken, behalve misschien in de Champions League tegen PSG. Vandaar juist dat ik zo ontgoocheld was dat ik uit de ploeg verdween. Ik heb de indruk dat men mij nog als een jongere beschouwde, hoewel ik dat statuut toch al een tijdje ben ontgroeid. Zonder pretentie: ik heb me staande gehouden in de Franse hoogste klasse en dat is toch niet niks. Ik hoef niets meer te bewijzen. Maar het beeld dat van me bestaat, heeft me misschien wel parten gespeeld in de concurrentiestrijd met Deschacht, die hier toch als een legende wordt beschouwd. Hij is een kind van de club en een erg trouwe speler. Ik denk dat alle spelers hem om die reden respecteren. Als zo iemand je vraagt om zijn schoenen te poetsen, dan doe je dat. In Frankrijk toch.”

Spijt van zijn komst naar Anderlecht heeft hij niet, ondanks zijn invallersstatuut. “Ik hou van deze club. Misschien dat het anders zou zijn geweest mocht ik dit meemaken bij Lille of Marseille. Mentaal heb ik geen enkel probleem. Ik weet een ding: als ik opnieuw een kans krijg, zal ik ze voor 200 procent grijpen. Het moeilijkste is de onzekerheid. Ik kan mijn moeder niet eens uitnodigen om eens te komen kijken”, lacht hij.

Toen hij tekende, wist hij dat hij de nummer twee was op linksachter. “Ze mogen me nog zeggen dat ik op verscheidene vlakken meer kwaliteiten heb: hij speelt. Hij moet dus wel iets hebben. Ervaring, zegt men mij. Bon, dat zegt niet veel.”

Hun onderlinge verstandhouding is goed. “Mocht dat niet zo zijn, geloof me: je zou het zien. Concurrentie maakt deel uit van dit beroep. Als je dat niet kan aanvaarden, ontstaat er nooit zoiets als een groepsgevoel. Trouwens, het is zijn fout niet dat ik niet speel. Wie de schuld daarvan op een ploegmaat steekt, is een idioot. Zelfs al is mijn concurrent slecht en speelt hij toch, dan moet ik de coach daarop aanspreken, en niet mijn concurrent. Soms zet de coach me op training in de ploeg omdat hij weet dat ik een ‘gevaar’ ben voor hem. Zo maak je elkaar sterker.”

Tien jaar al ondertussen neemt Deschacht de maat van elke linksachter die in Anderlecht neerstrijkt. Het schrikt N’Sakala niet af. “Het is een mysterie”, lacht hij. “Toen ik in de wedstrijd tegen Oostende tegen Jordan Lukaku speelde, zei ik tegen mezelf: wat is die sterk! Misschien zette hij een beetje te veel een grote mond op. Dat is gif in een kleedkamer, daar wordt direct tegen opgetreden. Misschien zou Deschacht het moeilijker hebben gehad in Frankrijk. Sablé was aanvoerder van Saint-Etienne, maar toen jongeren met meer kwaliteiten zich meldden, hielp dat hem niets. Hij was meteen zijn plaats kwijt. Hier is er meer respect voor oudere spelers. Ik ben ook geen onruststoker. Daar is ook geen enkele reden voor vandaag. Het moeilijkste is nog die uit Frankrijk steeds weerkerende vraag te moeten beantwoorden: waarom speel je niet?”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier