De strijd om de spelers verruwt. Makelaars hebben macht en clubs zouden die graag breken, maar iedereen houdt het systeem in stand omdat iedereen er beter van wordt, ook de mollen in de clubs. ‘Ik walg ervan !’

Op het QIKFoot-debat vorige week in Brussel, over jeugdopleiding als garantie voor de toekomst van het Belgische voetbal, moest het Urbain Haesaert van het hart. “Waar clubs twintig of meer buitenlanders onder contract hebben,” zei hij, “worden makelaars en trainers daar meestal niet slechter van.” Een dag later klapt hij dicht. “Ik wil hier absoluut niet verder over uitweiden. Ik ben met pensioen en ga nu niet de nestbevuiler uithangen. Daarvoor heb ik te veel te danken aan het voetbal. Bovendien werk ik voor Ajax en kan ik mezelf niet verbranden. Ik kan hier een boek over schrijven, maar ga dat niet doen. Mij is ooit geld aangeboden om een speler te nemen : ik deed het niet, maar ik heb gezien wie het wél deden. Daarom mocht het eens gezegd zijn, vind ik, omdat het een belemmering vormt op de doorstroming van jonge spelers. Alleen om dat laatste is het mij te doen.”

Veel clubs delen de frustratie van Haesaert, maar ook zij zwijgen. Want wie praat, praat zijn club uit de gratie. “En dan spelen we morgen met een B-ploeg”, klaagt de sportdirecteur, die tegen zijn zin maar noodgedwongen op anonimiteit staat. “De markt is totaal onwerkbaar geworden. Niet de clubs, maar de makelaars bepalen waar en voor hoeveel geld een speler gaat voetballen. Carrièreplanning ? Vergeet het, makelaars doen alleen nog aan eigen portefeuillebeheer. Als een speler bereid is naar ons te komen en wij bereiken een akkoord met zijn club, houdt niet zelden de minst belangrijke partij het nog tegen. Wij hadden een akkoord met een speler : ‘ Je viens à genoux‘, had hij gezegd, maar zijn makelaar zei : njet ! Hij voetbalt nu bij een andere club, voor minder geld, maar zijn makelaar wordt er beter van. Als de naam van zo’n speler ook nog eens voortijdig in de krant komt, onderhandel je op slag met één speler, één club en zés makelaars. Dan wringen ze zich er allemaal tussen, van groot tot klein. En dan begint het opbod zoals op de veemarkt van Anderlecht. Ik walg ervan ! Ik heb mijn idealen voor eens en voor altijd opgeborgen. Het is hoog tijd dat er een nieuwe Blanpain opstaat.”

Aan een tafel in een Italiaans restaurant kan de ervaren makelaar amper zijn misprijzen verbergen. Aangevuurd door de grappa kent hij nog wel een andere reden waarom clubs beter hun mond houden. “De grootste hoeren zitten bij de clubs ! Ook dáár zitten mensen die hun deel van het geld willen. Trainers, bijvoorbeeld, en managers. Kijk, de grootste poenpakkers zijn eerst de spelers, vervolgens de clubs en dán pas komen wij. Wie vandaag de dag een zaak wil doen, moet betalen. Vroeger was het allemaal veel authentieker. Je moest als club alleen de spelers kennen, vandaag ook de lijnen die naar die spelers lopen. Die moet je geld toestoppen, anders doe je geen zaken meer. Een heleboel mensen die daar in feite niet thuishoren, zijn par accident in de makelarij terechtgekomen. Waarom ? Omdat er geld te verdienen is. Ik beschouw het zuiver commercieel : ik kijk alleen nog naar kwaliteit en wat ik er zelf aan kan verdienen.

“Trouwens, de spelers gaan zeker niet vrijuit : als ze honderd euro kunnen verdienen, waarom zouden ze dan tevreden zijn met dertig ? Spelers gaan voetballen waar ze het meest kunnen verdienen. Niet wij, maar de speler beslist uiteindelijk. Spreek me dus niet van carrièreplanning. Alles draait om geld.”

H erman Wijnants is de laatste om dat tegen te spreken. Maar hij steigert als hij leest dat Westerlo Tosin Dosunmu desnoods met strik naar Wenen had gedragen. Alle initiatief in de transfer, zegt hij, kwam van makelaars. Uiteindelijk plaatsten die de Kempense club voor een onmogelijke keuze. “Austria Wenen betaalde 1,35 miljoen euro voor Dosunmu, waarvan ongeveer 900.000 euro voor ons. Dat is dertig procent van mijn budget. Wij wilden Tosin helemaal niet wegdoen, maar wie een zaak leidt, is moreel verplicht om dat geld aan te nemen.”

Alles begon een week voor het verstrijken van de transferperiode. Over de telefoon repte Dosunmu’s makelaar André Denul van Russische belangstelling voor de speler. “Hij wilde niet zeggen van welke club, maar ik achterhaalde dat het om Ruben Kazan ging. Daar zegden ze mij dat Tosin bij hen was aangeboden, zoals ook bij Anderlecht trouwens. Toen ik door had dat ze met hem leurden, heb ik Michel Preud’homme gebeld voor het geval ik een nieuwe spits nodig had. Prompt deed hij een bod van 500.000 euro, maar dat interesseerde mij niet. Ondertussen was het maandagavond. Plotseling krijg ik telefoon van Didier Frenay. Zegt die : ‘We gaan akkoord dat Dosunmu naar Oostenrijk gaat.’ Een dag voor het einde van de transferperiode ! En wij wisten nergens van. Welke ploeg wilde hij niet zeggen. Ik antwoordde dat ik het bod wilde zien én wat Tosin kon verdienen. De volgende ochtend stond de zoon van Denul in alle vroegte aan Tosins bed om hem mee te nemen naar Gent. Daar zou er getekend worden, maar hij moest trainen en is niet gegaan. ’s Middags ontving ik dan de fax met de bedragen. Het ging om immens veel geld : Tosin kon 250.000 euro per seizoen gaan verdienen. Ik liet hem de fax zien, maar hij zei dat hij alleen wilde vertrekken, als ik akkoord ging. Ik heb hem naar Jan Ceulemans gestuurd en nadat die alle cijfers had gezien, kwam hij me zeggen : ‘Ik mag weg van de trainer.'”

Het is, zegt Wijnants, buiten de wil van Westerlo en Dosunmu dat beiden uit elkaar gingen. “Makelaars zijn een noodzakelijk kwaad geworden. Als ik ergens een speler wil plaatsen, maar de trainer daar heeft een manager, dan zal die manager bepalen welke spelers naar die club gaan. Zover is het gekomen. Ik heb niet zelf overal contacten, dus ik ga niet zeggen dat er geen bemiddeling mag bestaan. Bovendien zitten er ook goeie tussen. Maar in veel clubs is het zo dat de scouting is overgenomen door makelaars. Austria verliest op de valreep iemand aan Rosenborg, het kent de Belgische markt niet, schakelt Frenay in en laat hem alles afhandelen. Mijn frustratie is dat ik liever zélf met Austria Wenen had onderhandeld, mét de speler erbij. Nu heb ik op geen enkel moment rechtstreeks contact met die club gehad. Dan betaal je altijd meer dan noodzakelijk is. Frenay had een autorisatie om alles te doen, op het tekenen na : dat is per fax gebeurd. Waar de rest van die 1,35 miljoen euro naartoe is, weet ik niet, maar ik hoop dat Tosin zijn deel gekregen heeft.”

Zelf deed Westerlo zeer tegen zijn gewoonte direct een “risico-investering”. Het gaf 200.000 euro uit voor Peter Utaka, waarvan bijna een kwart naar de makelaars Cees Van Vossen en Paul Stefani vloeide. Wijnants : “Positief is dan weer dat ik twee jeugdspelers een semi-profcontract heb kunnen geven.”

Evident is dat niet. Belgische clubs die aankomend tienertalent een contract voorleggen, botsen steeds vaker op exorbitante financiële eisen. Worden die niet ingewilligd, dreigen ze zonder verpinken met vertrek naar het buitenland. De directeur jeugd van een Belgische topclub : “Dat zijn dan spelers die nog niets bewezen hebben, maar al méér willen verdienen dan de prof bij een modale eersteklasser. En dan maar klagen dat wij onze jeugd geen kansen geven !” Zijn collega in een andere topclub : “Toen wij jonge spelers uit Afrika naar hier haalden, heette dat slavenhandel. Nu doen makelaars hetzelfde met ónze jongeren.”

Makelaars zijn het, aldus Herman Van Holsbeeck, “die wegens de crisis op de markt niet aan grote spelers raken en zich dan maar met jong talent gaan bezighouden.” De Anderlechtmanager hekelde op het jeugdopleidingsdebat in Brussel zulke ronselpraktijken. Hij haalde het voorbeeld aan van een veertienjarig talent dat met zijn ouders door zijn makelaar is uitgenodigd voor een stage bij Aston Villa. De makelaar, Patrick Vervoort, ex-speler van Anderlecht, wilde deze zomer ook al een vijftienjarige Kongolees van Neerpede naar Lens brengen.

Vervoort : “Natuurlijk vinden ze dat niet leuk, maar ik verdedig de rechten van de speler. Zelfs al zijn ze zo jong. Clubs nemen sowieso contact met hen op en dan kunnen die jongens zich maar beter niet laten rollen. Daar zijn wij voor. Toen ik negentien was, was mijn grootvader mijn manager : wij hebben zaken getekend waar we achteraf bekeken meer hadden kunnen uithalen. Het probleem in België is dat er geen makelaarscultuur is. Clubs schakelen ons het liefst van al uit, terwijl ik altijd een goed evenwicht probeer te vinden tussen de belangen van de speler, de makelaar en de club. Maar de speler is het belangrijkst, financieel maar zeker ook sportief.

“Ik vraag altijd eerst aan de ouders en de speler of zij naar het buitenland willen. Is dat niet zo, dan blijft hij hier. Simpel. Deze jongen wil absoluut in de Premier League spelen. Wel, dan gaan wij op zoek naar een club. En er ís interesse, die clubs scouten hier immers ook. Wie ben ik dan om die mensen tegen te houden ? De faciliteiten in Engeland zijn gewoon beter. Die jongen kan er elke dag op hoog niveau trainen én zijn studies voortzetten. In België is er altijd het schoolprobleem, waardoor talenten zich niet echt kunnen ontwikkelen. In het verleden zijn jongens naar het buitenland getrokken die er niet klaar voor waren – en misschien ook niet de toppers. Ik probeer de beste spelers onder mijn hoede te krijgen en hen goed te begeleiden. Als er een jongen van Standard naar Club Brugge gaat, moet hij daar ook op internaat. Dit is een beetje overgewaaid uit Frankrijk, waar de jongens al heel jong van huis zijn. En zitten hun spelers nu niet overal in Europa ? Ik denk dat dit de ontwikkeling van het Belgische voetbal op termijn ten goede zal komen.”

Het hart van een authentieke liefhebber als Urbain Haesaert bloedt. Jong talent verdwijnt en (middelmatige) buitenlanders stromen binnen, waardoor ook de achtergebleven jeugd niet doorstroomt. Op een terras bij een ochtendlijke kop koffie vertelt een makelaar waarom óók clubs zich liever op de buitenlandse markt begeven en dus boter op het hoofd hebben. “Aan een binnenlandse transfer houdt een makelaar niks over om mee aan de slag te kunnen gaan. De bedragen zijn te klein. Dat is anders wanneer je een buitenlandse speler naar hier haalt. De makelaar wordt beter betaald en daarvan kan hij bijvoorbeeld de clubmanager iets toesteken zodat die intern gaat lobbyen om van pakweg vier kandidaten zíjn speler aan te werven. Eventueel kan hij zelfs de manager van de afstaande club betalen.”

Zo gebeurde het afgelopen zomer dat de voorzitter van een Vlaamse topclub de manager van een buitenlandse speler over de telefoon meedeelde dat hij afzag van de transfer. ’s Anderendaags belde de directeur met de manager : dat hij binnenskamers misschien wel wat geregeld kreeg. Daarover ingelicht zegde de voorzitter nergens van te weten en de directeur zit nog steeds op zijn stoel.

Bij de clubs zit weinig geld en het aantal profs neemt niet toe. Desondanks zal de groep spelersbegeleiders verder uitbreiden na het halfjaarlijkse makelaarsexamen morgen op de voetbalbond. Nog een rist anderen doet ook zaken voor spelers, als jurist of familielid. En er is het grijze circuit. Een meermaals gebuisde kandidaat getuigde na zijn fatale (want derde) mislukking : “Van de jongens die niet geslaagd zijn, is er een aantal al bezig in de branche. Denk je dat die gaan stoppen ? Trouwens, ik ben erkend door de Vlaamse Gemeenschap.” Door samen te werken met makelaars die wel over een licentie beschikken – zoals hij ondertussen deed -, is aan het probleem snel een mouw gepast, voegt hij er nog aan toe.

Daar is niet iedereen het helemaal mee eens. “In de reglementen staat”, aldus een andere makelaar, “dat alleen de houder van de licentie mag optreden tijdens onderhandelingen. De anderen zijn medewerkers, die slechts administratief mogen optreden. Bijvoorbeeld als er iets moet worden geregeld met de wagen van een speler, maar niets op het vlak van de carrièreplanning. Maar hoe kan het nu volgens de regels gaan bij een bureau met maar één licentie, maar een stuk of honderd voetballers onder contract ? Dan wéét je toch dat die ene man niet op zijn eentje namens al die spelers de onderhandelingen kan voeren ? De bond zou hiertegen moeten optreden.”

Helaas, het zal niet de KBVB zijn die orde op zaken stelt. “Wij willen geen heksenjacht”, klinkt het ontwijkend. Ooit kwam bondsvoorzitter Michel D’Hooghe met het idee om op het transferformulier en op het contract de bemiddelende makelaar verplicht te laten tekenen. De maatregel faalde als controlemiddel. “Hooguit tien procent van de contracten blijkt met een makelaar te zijn afgesloten”, laat de Dienst Aansluitingen weten. “Op alle andere contracten wordt geen makelaar vermeld. Wij vermoeden dus dat heel wat mindere goden nog werken met mensen die niet erkend zijn.”

Het zij zo. Bij de adviescommissie die de Vlaamse minister adviseert over de erkenningsaanvragen van sportmakelaars, kijkt men er niet van op. Alle kernspelers uit eerste en tweede klasse retourneerden een formulier waarop hen onder meer naar hun makelaar was gevraagd. “Sommige buitenlanders verklaarden er geen te hebben. Dan weet je genoeg. Mijn indruk is zelfs dat de clubs die spelers onder druk hebben gezet om geen naam in te vullen. Dan moeten ze achteraf ook niet klagen dat ze gerold zijn natuurlijk. Maar het kan nog doorzichtiger. Achter andere namen stond dat hij alleen ‘logistieke bijstand’ had verleend of de speler ‘wegwijs’ had gemaakt, en daarvoor niet betaald was. Ik kan u verzekeren dat er véél filantropen zijn in Vlaanderen.”

door Jan Hauspie

‘De grootste hoeren zitten in de clubs.’ (Een makelaar)

‘Carrièreplanning ? Makelaars doen alleen nog aan eigen portefeuillebeheer.’ (De sportdirecteur)

‘Er is in België geen makelaarscultuur.’ (Patrick Vervoort)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content