Toen Roy ‘Popo’ Myrie klein was, interviewde hij zichzelf op zijn kamer. Nu hij 27 is en bij AA Gent zijn voetbaldroom waarmaakt, wórdt hij geïnterviewd. ‘Ik wou altijd gaan, gaan en nog eens gaan.’

Als de ogen de spiegels zijn van de ziel, zie je in die van Roy Myrie, de Costa Ricaanse rechtsachter van AA Gent, al een paar scherven liggen. Bijna twee jaar is hij nu in België en hij heeft zijn deel van de pech wel gehad. Desondanks plooien zijn vlezige lippen zich tijdens het interview geregeld tot een glimlach. Dat heeft onder meer te maken met het komische duo Kenay en Kenan, de twee totaal verschillende driejarige zoontjes van Myrie, die verbazingwekkend genoeg een tweeling blijken te zijn. Kenan is eerder het rustige, teruggetrokken type, terwijl krullenbol Kenay voortdurend de show steelt en het interview onderbreekt met mededelingen als: ( zittend aan tafel naast zijn vader) “Ik heb al een vriendinnetje, hoor! Ze is Belgisch.” ( buiten spelend) “Help, ik heb koud aan mijn haar.” ( liggend op de grond) “Kunnen jullie alsjeblieft even stil zijn? Ik probeer te slapen.” Écht slapen in een wiegje in de ruime, sober aangeklede living doet Kyara, Myries bijna drie maanden oude dochtertje dat in België geboren is. Ook Pamela (uitgesproken als pa-méé-la), de vrouw van Myrie (uitgesproken als maai-rie ), is iets verderop in de zetel een geruisloze getuige van het gesprek dat begint met de vraag:

Je bent een Costa Ricaan, maar je hebt Jamaicaanse roots. Mogen we je de Bob Marley van AA Gent noemen?

Roy Myrie: ( lacht) “Was dat maar waar! Nee, ik ben er trots op Jamaicaanse roots te hebben. Ik houd van hun eten – zoals het typische gerecht rice and beans – maar ook van hun reggaemuziek. Het is zo erg dat mijn vrouw er soms gek van wordt. ( lacht) Je hebt rustige reggae, genre ‘No woman no cry’, maar je hebt ook reggaestijlen met een hoger ritme, zoals wat Beenie Man ( bekende zanger in het Caraïbische gebied, nvdr) doet.

“Ik ben afkomstig van het oostelijke gedeelte van Costa Rica aan de Caraïbische Zee. Arbeiders uit Jamaica werden vroeger massaal naar daar gehaald voor het aanleggen van spoorwegen. Eerst had de staat dat geprobeerd met Chinezen, maar die verdroegen de zon en de hitte niet. Veel van die gastarbeiders zijn blijven plakken en zo is er een Jamaicaanse kolonie ontstaan aan de oostkust van Costa Rica. De Jamaicanen hebben zo hun eigen taaltje, een verbastering van het Engels. Dat heb ik in mijn jeugd ook vaak gehoord en het heeft me geholpen om me hier in België verstaanbaar te maken.”

Je houdt van reggae, zeg je. Veel reggaefanaten zijn aanhangers van de rastabeweging. Is hun levensfilosofie ook de jouwe?

( denkt na) “Misschien wel een beetje, ja. De mensen uit Puerto Viejo, waar ik geboren ben, zijn allemaal heel relaxed en cool. Een paar van mijn vrienden zijn echte rasta’s: ze eten geen varkensvlees en roken marihuana, maar zo ver gaat het bij mij niet. Die marihuana heeft op sommige mensen overigens een slechte invloed, waardoor ze in het misdaadmilieu belanden.

“Puerto Viejo is een klein stadje, waar iedereen iedereen kent. Het is één grote, warme familie. De stad ligt in de provincie Limón. Daarvan wordt wel eens gezegd: het beste van Limón zijn de mensen die er wonen. En het is nochtans een prachtige streek …”

En in die prachtige streek is Roy Myrie dus opgegroeid.

“Inderdaad. Mijn vrouw is van de hoofdstad San José en ik zeg haar vaak dat zij nooit de jeugd heeft gehad die ik heb gehad. Op honderd meter van mijn ouderlijk huis ligt de zee, en achter het huis liggen de bergen. Heel mijn jeugd was één groot avontuur: we trokken de heuvels in, zwommen in rivieren of aan watervallen, we gingen surfen in de zee, reden te paard, volleybalden of voetbalden op het strand … Een mooie tijd!

“Heel mijn jeugd liep ik ook op blote voeten. En dat was niet omdat ik geen schoenen had of mijn ouders die niet konden betalen. Nee, dat is de gewoonte in Puerto Viejo. Op straat, op het strand, iedereen loopt blootsvoets. Als ik er terugkom, doe ik het soms nog. Om te laten zien aan de mensen dat ik niet veranderd ben.”

‘Hey neger!’

Heb je nog broers of zussen?

“Ja, twee broers en één zus. Ik ben met mijn 27 jaar de oudste.”

De oudste, dus ook diegene die het voorbeeld gaf op school?

( lacht) “Nee, de studies kwamen voor mij op de tweede plaats. Ik liep altijd rond met mijn voetbal. Als ik thuiskwam van school, was mijn hagelwitte uniformpje steevast helemaal vuil van het slijk. Mijn moeder werd er gek van, ze greep dan het eerste het beste voorwerp en gooide dat naar mijn hoofd.

“In de klas zat ik meestal ongeduldig te wachten tot de bel ging. Als dat gebeurde, was dat een soort van bevrijding voor me. Dan kon ik naar buiten lopen, voetballen, zweten, ravotten … Pas later, op weg naar huis, begon het meestal tot me door te dringen dat mijn uniform weer vuil was. ( lacht)

“Ik beeldde me ook vaak in dat ik voetballer was. Op mijn kamer interviewde ik mezelf: ‘En Popo, wat vond je van de wedstrijd?’ ‘Ja, ik ben tevreden over de match …’ Op straat voerde ik zonder bal imaginaire dribbels uit, sprong en kopte ik in het luchtledige. De mensen zullen wel gedacht hebben: die jongen is gek. Ik voelde me toen al een voetballer, ik wilde het ook doodgraag worden.”

Hebben je ouders je altijd gesteund in je voetbaldroom?

“Toch wel. Het was voor hen al snel duidelijk dat ik niet de beste student was. En ze zagen wel dat ik constant met voetbal bezig was. Mijn broer, die nu 23 of 24 is, zat vroeger alleen maar met surfen in zijn hoofd. Nu moet je weten dat surfers bij ons de naam hebben ongedisciplineerd te zijn en vooral veel marihuana te roken. Mijn vader was er dus niet erg voor te vinden, maar mijn moeder heeft mijn broer altijd gesteund. En kijk, nu is hij professioneel surfer en vertegenwoordigt hij Costa Rica op wedstrijden, zelfs tot in Hawaï.”

Hoe heet hij?

Germaine, maar iedereen noemt hem Nino. Als je trouwens ooit in Puerto Viejo bent en naar Roy vraagt, zal niemand weten over wie je het hebt. Maar zeg je dat je op zoek bent naar Popo, dan weten ze het wel!

“Mijn moeder noemde ons vroeger altijd zo. Zelden zei ze Germaine of Roy, altijd Nino en Popo. Ach, mijn moeder en haar bijnamen … ( lacht) Waarom Popo? In die tijd waren er in Costa Rica kleine poppetjes te koop die zo heetten ( Mister Popo van de Japanse animatieserie Dragon Ball Z, nvdr). En op een gegeven moment is mijn moeder me zo gaan noemen.

“Later ging ik bij Alajuelense ( club uit de Costa Ricaanse eerste klasse, nvdr) in de hoofdstad voetballen en kwam ik in de nationale ploeg terecht. En daar noemt iedereen me Roy. Maar als ik op het veld stond en ik hoorde iemand uit het publiek ‘Popo’ roepen, wist ik meteen: aha, die komt uit mijn geboortestreek. Het is ook vrij uitzonderlijk dat iemand uit het Cara-ibische gebied het maakt in de hoofdstad.”

Hoe worden mensen uit jouw streek bekeken in San José?

“Bwaah … Er zijn nu gelukkig meer en meer mensen uit de hoofdstad die in de provincie Limón gaan wonen, zodat er een mix is ontstaan. Vroeger was dat wel anders. Dan zag je in San José alleen maar blanke mensen en in Limón uitsluitend zwarte. Nu merk je ook aan de voetbalploegen in eerste klasse dat er steeds meer zwarte spelers voetballen. In de nationale ploeg trouwens ook. Paulo Wanchope ( beste Costa Ricaanse voetballer aller tijden, stopte in 2008 met voetballen, nvdr) is per slot van rekening ook een zwarte.”

Heeft je huidskleur je ooit parten gespeeld?

“Nee, ik heb geluk gehad. In Costa Rica zijn er immers nog steeds mensen die op dat vlak ‘onwetend’ zijn. En niet alleen blanken ten opzichte van zwarten, hoor, ook omgekeerd.

“In België heb ik wat dat betreft nog niks meegemaakt. Ik ben ook niet lichtgeraakt. In Costa Rica heb je wel eens mensen die je op straat ‘Hei, neger!’ toeroepen. Sommigen vatten dat op als een belediging, maar ik zwaai dan eens en zeg ‘Hei, hoe gaat-ie?'”

‘Hij is rechtsachter’

Hoe is je voetbalcarrière aan het rollen gegaan?

“Tja, dat is een grappig verhaal. Toen ik zeventien jaar was, stelde Edwin Patterson, een goed bemiddelde man uit het voetbalmilieu in Costa Rica, me voor om deel te nemen aan een test. De coach van de nationale min 20-jarigen was immers naar het Caraïbische gebied afgezakt om er spelers te bekijken. De bedoeling was om een Caraïbisch elftal tegen het nationale elftal van min 20-jarigen te laten voetballen. De vriendelijke Patterson bracht me naar de plaats van afspraak, maar we kwamen te laat: het Caraïbisch elftal was al samengesteld. Patterson liet het daar niet bij en probeerde op de coach van de Caraïbische ploeg in te praten, maar die was onvermurwbaar. Daarop ging Patterson met me leuren bij de trainer van het nationale elftal. Die zei op den duur: ‘Oké, ’t is goed, laat hem zijn voetbaltenue maar aantrekken. Op welke positie speelt hij?’ Nu moet je weten dat ik bij mijn ploegje uit Puerto Viejo altijd in de spits had gestaan. Patterson had ondertussen echter gezien dat er in de nationale selectie al te veel middenvelders en spitsen rondliepen, maar dat ze op de rechtsachter nog niemand hadden. Dus zei hij zonder verpinken tegen de trainer: ‘Hij is rechtsachter.’ Waarop die zei: ‘Je komt als door de hemel gezonden: ik heb nog geen rechtsback!’ ( lacht)

“Ik was wel een beetje in paniek. ‘Wat moet ik nu doen? Ik heb nog nooit op die positie gespeeld’, zei ik tegen Patterson. Die zei: ‘Blijf rustig en speel gewoon je wedstrijd.’ Dat deed ik ook. Na de match zei de coach aan Patterson: ‘Ik zou graag meer van die jongen zien. Laat hem naar de hoofdstad komen.’

“En zo is het allemaal begonnen. Ik heb veel aan Patterson te danken. Ik tekende dan een contract bij de jeugdploeg van Alajuelense. De club zorgde ervoor dat ik in San José bij een gastgezin terechtkwam.”

En eenmaal bij een topclub als Alajuelense was de trein vertrokken?

“Ja, maar ik heb toch een aanpassingsperiode nodig gehad. Vreemd genoeg kreeg ik ineens ademhalingsproblemen. Het moet zijn dat de lucht uit de hoofdstad anders was dan die in het Caraïbische gebied. Ik werd altijd heel snel moe. Op training had de coach geduld met mij, maar telkens als er een officiële wedstrijd gespeeld moest worden, liet hij me links liggen. Op een gegeven moment dacht ik: ik kap ermee, dit is niks voor mij. Die dag ging ik niet trainen, ik bleef gewoon thuis. ’s Avonds kwam de coach langs, samen met een ploegmaat, om te vragen wat er scheelde. Ik zei: ‘Heeft het nog zin dat ik kom als ik nooit mag spelen?’ En vanaf dat moment is alles beter gegaan. Ik begon me meer op mijn gemak te voelen en ik kreeg af en toe een basisplaats.

“Het was natuurlijk ook wennen aan de positie van rechtsachter. Ik was vroeger niks anders gewoon dan aanvallen. Op een gegeven moment zal de trainer ook wel vermoed hebben dat ik geen geboren rechtsback was. ( lacht) Ik wou altijd gaan, gaan en nog eens gaan. Veel van mijn trainers hebben me moeten zeggen dat ik de verdediging niet uit het oog mocht verliezen.”

Dat doet de technische staf bij Gent naar verluidt ook nog geregeld.

“Dat klopt. Ze prenten het me goed in en ik probeer hun raad natuurlijk op te volgen.”

Derde keer, goede keer

In 2005 ging je testen bij PSV, maar ze namen je niet. Hoe kwam dat?

“Ik was toen aan het revalideren van een meniscusoperatie aan mijn knie. Eigenlijk was ik nog niet helemaal klaar om te spelen, maar Guus Hiddink, de toenmalige trainer, had een video van me bekeken en hij wou me absoluut eens bezig zien. Dus ging ik naar Nederland en trainde ik mee met mannen als Cocu, Alex en Farfán. Ik was echter nog niet sterk genoeg om een officiële wedstrijd te spelen. Dat beseften ze bij PSV ook en dus kwam het er niet van.

“Daarna speelde ik met Costa Rica het WK voor min-23-jarigen in Argentinië. Na dat toernooi mocht ik gaan testen bij Brescia in Italië. Daar trainde ik twee weken mee, maar de dag dat ik mijn kans zou krijgen in de eerste ploeg, was net de dag waarop mijn terugvlucht naar Costa Rica geboekt stond. Slecht georganiseerd dus!

“Na die twee ervaringen in Europa was ik toch redelijk aangeslagen. Dus toen ik bij Gent mocht komen testen, dacht ik: komaan man, dit moet het worden. Ik wou niet nóg eens opnieuw dat vliegtuig naar Costa Rica op zonder resultaat. En inderdaad: derde keer, goede keer.”

In 2004 was je ook al eens in Europa geweest voor de Olympische Spelen in Griekenland. Met de jeugdploeg van Costa Rica bereikte je er zelfs de kwartfinale, waar jullie uitgeschakeld werden met 4-0 door Argentinië.

“Ja, we zaten er in een poule met Irak, Marokko en Portugal. Tegen Portugal wonnen we zelfs met 4-2. Toegegeven, Cristiano Ronaldo mocht niet meedoen omdat hij geschorst was, maar toch, dat was een mooie wedstrijd.

“De Olympische Spelen waren een unieke ervaring, omdat atleten van alle disciplines er gewoon met elkaar kunnen omgaan. Ik heb nog een foto van mezelf met Pau Gasol ( Spaanse basketter, nvdr). Op dat moment had ik geen idee wie hij was, maar hij was zo groot dat ik tegen een ploegmaat van me zei: ‘Neem eens een foto van mij met die grote daar!’ ( lacht) Pas later, toen Gasol bij de LA Lakers ging spelen, drong het tot me door wie hij was.”

In juni 2008 kwam je naar Gent. Hoe waren de eerste weken?

“Redelijk moeilijk. Het grootste probleem was dat we geen auto hadden. We konden dus nergens naartoe zonder een beroep te doen op anderen. Gelukkig waren mijn landgenoten BryanRuiz en RandallAzofeifa hier al. De ene week kwam Randall me oppikken om naar de training te gaan en de andere week Bryan. Zij waren een tijdje mijn privéchauffeurs.” ( lacht)

Opmerkelijk: je bent een van de weinige voetballers die de Mexicaanse griep gehad hebben. Hoe heb je die opgelopen?

“Ik weet het niet precies. Begin oktober vorig jaar werd ik opgeroepen voor de Costa Ricaanse nationale ploeg. Ik nam het vliegtuig naar San José, maar al tijdens de tussenlanding in Madrid begon ik me slecht te voelen. Heel mijn lichaam deed pijn. De vlucht van Madrid naar San José was de langste van mijn leven, ik zweer het je. Die tien uren leken er wel twintig. Toen ik eindelijk landde in Costa Rica zei ik tegen mijn vader – dat was trouwens de laatste keer dat ik hem levend zag – dat ik me echt slecht voelde. Hij zei: ‘Pak een pilletje.’ Maar na twee, drie dagen was er nog altijd geen beterschap. De dokter kwam en stelde vast dat ik Mexicaanse griep had. Vervolgens moest ik vier dagen lang alleen op mijn kamer doorbrengen. Mijn schoonmoeder kwam eten voor me maken, maar ik had geen honger, ik wou ook niemand zien, uit angst om iemand te besmetten. Toen ik hoorde dat de ziekte dodelijk kon zijn, was ik toch even bang, maar gelukkig herstelde ik vrij snel.”

Tijdens de afgelopen twee seizoenen heb je echt niet veel geluk gehad: in het begin twee maanden buikspierproblemen, in april 2009 een zware knieblessure met operatie, in oktober 2009 de Mexicaanse griep, en in februari van dit jaar overleed je vader plotseling.

“Het is waar dat ik het een en ander heb meegemaakt, maar ik blijf positief ingesteld. In het leven laat ik me meer beïnvloeden door de dingen die me gelukkig maken dan door de dingen die me verdrietig maken. Ik heb ook altijd de steun van mijn vrouw en mijn kinderen gehad. Ik voel me echt als iemand die geluk heeft.”

door steve van herpe – beelden: jelle vermeersch

“Op straat voerde ik imaginaire dribbels uit, sprong en kopte ik in het luchtledige.”

“Bryan Ruiz en Randall Azofeifa waren een tijdje mijn privéchauffeurs.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content