Stéphane Demol zit nooit verlegen om een straffe uitspraak. Dat is niet anders nu hij trainer is van de Griekse tweedeklasser PAS Giannina. Sport/Voetbalmagazine sprak met hem onder een Helleens zonnetje.

Het doel dat hem bij het begin van het seizoen voor de voeten werd geschoven, is bijna bereikt: straks stoot PAS Giannina vanuit de tweede klasse weer door naar de elite van het Griekse voetbal. “Dat wordt dan de eerste titel die ik als trainer in het buitenland behaal”, glundert Stéphane Demol. We ontmoeten de gewezen assistent-trainer van de Rode Duivels in Ioannina, de thuisbasis van PAS Giannina: een klein stadje op 450 kilometer van Athene, niet meer zo ver van de grens met Albanië.

Hoe ben je bij PAS Giannina terechtgekomen?

Stéphane Demol: “Mijn passage bij Egaleo, in het seizoen 2004/05, heeft in mijn voordeel gepleit. Bij die kleine Atheense club heb ik de verwachtingen overtroffen door eerst het Turkse Gençlerbirligi uit te schakelen in de derde voorronde van de UEFA Cup, en vervolgens thuis 2-2 gelijk te spelen tegen Lazio Roma. Ook in de Griekse competitie presteerden we prima. De ploeg ging als vijfde de winterstop in, achter de drie topclubs uit Athene – Olympiacos, Panathinaikos en AEK – en ook nog PAOK Saloniki.”

Hoezo corrupt?

Toch werd je bij Egaleo ontslagen.

“Dat was een vreemde geschiedenis. De goede prestaties van het team wogen zwaar door op het budget van de club. Tijdens de feestdagen ontbood de voorzitter me in zijn kantoor en deelde me mee dat hij voortaan de ploeg zou coachen tijdens de wedstrijden. Ik antwoordde hem dat daar geen sprake van kon zijn. Met opzet verliezen, dat was voor mij ondenkbaar. De volgende dag was ik ontslagen.”

In december verklaarde advocaat Alexis Kougias, de vroegere sterke man van AEK Athene, in Eleftherotypia dat de Griekse tweede klasse de meest corrupte competitie van de wereld is.

“Ik kan alleen maar spreken over wat ikzelf heb meegemaakt. En alles is verlopen volgens de regels van het spel. Op geen enkel moment heb ik ook maar enige achterdocht gevoeld bij een resultaat of een bepaalde actie op het veld. Dat is natuurlijk niet abnormaal omdat mijn ploeg van bij het begin van het kampioenschap aan de leiding stond en omdat wij zowel over de beste aanval als over de beste verdediging beschikken. En bovendien brengen we ook nog eens het mooiste voetbal. Mijn spelers hadden dus geen hulp van de tegenstander of van de scheidsrechter nodig om hun wil op te dringen.”

Een club in de lift

Was promoveren van bij het begin de ambitie?

“Jawel. De club was het seizoen daarvoor gedegradeerd en big boss Iorgos Christovassilis wou het verblijf in tweede klasse absoluut tot één seizoen beperken. Hij heeft er werkelijk alle middelen tegenaan gegooid om een zo sterk mogelijke ploeg bijeen te krijgen en die ambities waar te maken. De ruggengraat van het team wordt gevormd door vijf spelers die al een stuk in de dertig zijn: doelman Fotis Kipouros, de centrale verdedigers Thassos Pandos en Ilias Kotsios, middenvelder Christos Patsatzoglou en voorin Ibrahima Bakayoko, vroeger bij Olympique Marseille en dit jaar topschutter in de Griekse tweede klasse. Rond al die ervaren voetballers lopen dan talentvolle jongeren zoals de Argentijn Thomas De Vincenti en de Senegalees Paul Keita, die ik nog bij Sporting Charleroi onder mijn hoede had. Die routine en die jeugd smelten samen in een ideale mix.”

Volgens waarnemers is PAS een typische liftploeg: te goed voor de tweede klasse maar te licht voor de Griekse Super-league.

“Dat klopt. De afgelopen kwarteeuw zijn ze zeven keer naar de eerste klasse gestegen om telkens het daaropvolgende seizoen weer te zakken. Christovassilis wil zich absoluut onderscheiden door als eerste voorzitter de club in de topklasse te houden. Ik sluit me graag bij die ambitie aan. Ik hoop uit de grond van mijn hart dat we volgend seizoen het behoud kunnen verzekeren. Ik hoop alvast dat ik een plaats in de geschiedenis van de club kan bemachtigen. Al heb ik me op dit moment al onderscheiden van mijn voorgangers. Nog geen enkele trainer werd hier voordien als coach gehandhaafd na het afdwingen van de promotie naar eerste klasse. Ze vertrekken hier van het principe dat een trainer uit de tweede klasse niet zwaar genoeg weegt voor de eerste klasse. In dat opzicht ben ik dus de uitzondering die de regel bevestigt want mijn contract werd in het voorbije najaar voor een periode van een jaar verlengd. Dat is ongebruikelijk. Van de achttien trainers die aan het seizoen begonnen, is er behalve ik maar één die het heeft overleefd. Daarmee is eigenlijk alles gezegd.”

Tot nog toe lag je traject als trainer in België en in Zuidoost-Europa. Oefent deze regio een bijzonder aantrekkingskracht op je uit?

“In de periode dat ik nog voetbalde, genoot het zuiden mijn voorkeur. Mijn cv als speler bewijst dat, ik speelde bij Bologna, Porto, Toulouse, Braga, Panionios en Toulon. Italië, Portugal en Frankrijk waren niet echt ontdekkingen voor mij. Ik wist van tevoren waaraan ik me daar op voetbalgebied mocht verwachten. Het Griekse voetbal daarentegen heeft me wel verrast door de kwaliteit van het spel. Terwijl het niveau bij ons terugloopt, had ik de indruk dat ik in Athene het omgekeerde verschijnsel meemaakte. Dat kan ik beweren op basis van mijn ervaringen, met een kleine tien jaar interval, bij Panionios en Egaleo. Vergeet niet, ik belandde bij die laatste club in 2004, het jaar dat de Griekse nationale ploeg Europees kampioen werd. In mijn ogen heeft het voetbal nergens meer vooruitgang geboekt dan in Zuidoost-Europa. Vroeger waren de Cypriotische teams simpele sparring partners voor de Europese clubs. Maar tegenwoordig lacht niemand nog met clubs als Anorthosis Famagusta, Omonia Nicosia of Aris Limassol. Een beetje verderop, in Israël, dwingen ook Hapoel Tel-Aviv en Maccabi Haifa almaar meer respect af. Ik zie niet waarom je dit nog zou negeren.”

Luka: een echte vriend

Tussendoor, in 2009-10, keerde je terug naar Charleroi. Een miscasting?

“Van bij het begin zeiden ze me dat ik me maar beter wantrouwig kon opstellen. Maar hoe meer men mij iets afraadt, hoe meer zin ik krijg om me erin te smijten. Zo zit ik nu eenmaal in elkaar, dat is sterker dan ikzelf. Nu ik erop terugkijk, was het een vergissing. Op een bepaald moment heb ik dat beseft en dan heb ik de handdoek gegooid. Ik had mijn ontslag natuurlijk beter in het begin van de week aangeboden dan dit aan het bestuur, de technische staf en de spelers aan te kondigen op de dag zelf van de uitwedstrijd tegen Zulte Waregem. Daar heb ik ferm spijt van. Voor de rest wens ik niet te veel meer over die periode te vertellen. Ik ben in een proces tegen Charleroi verwikkeld, alles wat ik hierover zeg, kan tegen me gebruikt worden. Het enige wat ik wens te onderstrepen, is dat ik intussen weer mooi aan de oppervlakte ben verschenen. Dat kan Charleroi niet zeggen.”

Het is nu je ex-ploegmaat Luka Peruzovic die de ploeg coacht. Ironie van het lot.

“Luka is meer dan een ex-ploegmaat. Ik reken hem bij mijn echte vrienden. We trekken samen op sinds de jaren dat we bij Anderlecht speelden. Ik was toen nog een jong veulen, terwijl hij, samen met Morten Olsen en René Vandereycken, tot de routiniers van het team hoorde. Voor jonge kerels als Georges Grün, Enzo Scifo en ik was Peru een soort van grote broer. We hebben hem trouwens ooit beloofd dat we onze eerste zoon Luka zouden noemen, bij wijze van eerbetoon. Enzo heeft drie dochters, Georges twee. Ik kreeg eerst een dochter – Joy – maar daarna was het bingo en werd het een zoon. Die viert binnenkort zijn negentiende verjaardag en hij heet wel degelijk Luka. Voilà, zover kan vriendschap je drijven.” ( lacht)

De hond van René

We kunnen begrijpen dat je goed opschiet met Peruzovic. Maar jij en René Vandereycken lijken wel antipoden. Toch klikt het tussen jullie.

“Dat is waar. Ik heb zowel de mens als de voetballer Vandereycken altijd hevig bewonderd. En ik geloof dat René me ook veel teruggaf. René was een sterke persoonlijkheid in de kleedkamer. Hij dwong zowel respect als vrees af. Sommigen krompen in elkaar voor hem, maar ik liet me door hem niet uit mijn lood slaan. Ik had nu eenmaal van nature een brutale bek en indien nodig aarzelde ik nooit om hem op training tegen te spreken. Hij zei daar nooit wat van maar ik had wel de indruk dat hij mijn mondigheid apprecieerde. Ondanks een leeftijdverschil van dertien jaar heerste er altijd een uitstekende verstandhouding tussen René en mij.”

In die mate dat hij je als assistent vroeg toen hij bondscoach werd.

“Daarover kan ik een leuke anekdote vertellen. Ik was mijn koffers aan het pakken om met Standard naar een trainingskamp in Portugal te trekken, toen hij me belde met de vraag of de post van T2 bij de nationale ploeg me interesseerde. Ik antwoordde hem dat we er bij mijn terugkeer over zouden praten maar hij wilde zo lang niet wachten. Dus reed ik naar Stevoort, in de buurt van Hasselt, waar René woont.

“Als René de deur opendoet, staat daar een grote waakhond naast hem. Maar ik heb een heilige schrik van honden, dus verzoek ik René om dat beest buiten te zetten. Hij weigert. Geen sprake van, zegt hij, als ik thuis ben, wijkt die hond geen seconde van mijn zijde. ‘Dan kan ik maar beter meteen opstappen’, waarschuw ik hem maar hij houdt voet bij stuk. Hij zegt: ‘Al ga je op je hoofd staan, die hond blijft binnen.’ Dus maak ik effectief aanstalten om te vertrekken. Waarop René toegeeft en zijn hond buiten steekt. Vijf minuten later stormt Fabienne, de vrouw van René, plots de kamer in. Helemaal in paniek. ‘Waar is de hond?!’ ‘In de tuin’, antwoordt René. Tot groot ongeloof van Fabienne. Ze zegt: ‘Dat is de eerste keer dan ik hem zie plooien.'”

Je bent een aanhanger van offensief voetbal. We kunnen ons moeilijk voorstellen dat je ideeën over voetbal altijd strookten met die van Vandereycken.

“Er waren momenten dat we zwaar discuteerden. René had zijn visie, ik die van mij. Soms nam hij mijn ideeën over maar meestal bleef hij trouw aan zijn mening. ( lacht) Tegenover de spelers en tegenover de pers heb ik altijd hetzelfde verhaal als René verteld, ook wanneer ik het oneens met hem was. Die lijn heb ik rigoureus aangehouden.”

De Rode Duivels beleven momenteel een enorme boost. Dat was niet zo toen Vandereycken en jij het team leidden.

“Heb je de commentaren gehoord na de 4-4 tegen Oostenrijk? We moesten het de spelers niet kwalijk nemen dat ze Oostenrijk nog die late gelijkmaker hadden toegestaan. Het waren jeugdzonden. Dat is nog maar enkele maanden geleden. Wat moesten René en ik dan enkele jaren geleden over diezelfde spelers zeggen? Ze waren toen nog vijf jaar jonger dan nu. Ik beweer en ik blijf erbij: als René en ik nu nog met de nationale ploeg zouden werken, dan zouden wij dezelfde resultaten behalen. Als ik het allemaal analyseer, kom ik tot de bedenking dat wij hebben gezaaid en dat anderen hebben geoogst.”

Wat een verspilling!

Je bent zelf ook ooit een jonge Rode Duivel geweest. Toen de nationale ploeg in Mexico 1986 vierde werd op het WK, was je amper twintig jaar. Maar vijf jaar later was je carrière als international al voorbij.

“Dat is de grootste ontgoocheling uit mijn carrière. Nadat ik van Toulouse naar Standard was overgestapt, heb ik me in 1991 laten gaan. Ik leefde niet meer voor mijn vak. Normaal gezien hadden die twee seizoenen bij Standard de springplank naar een nieuwe topclub moeten vormen. In het begin geloofde ik daar ook in. Fenerbahçe informeerde toen naar mij. Maar het bestuur van Standard bleef onvermurwbaar en vroeg een miljoen euro. Enkele maanden later werd ik naar Cercle Brugge getransfereerd voor 5000 euro. Ik kreeg er last van een pubalgie en in plaats van me te laten opereren, liet ik de zaken aanslepen. Daardoor verzwakte ik conditioneel. In mijn laatste seizoen in het buitenland, bij SC Toulon, vergenoegde ik me met één training op donderdag, een relaxsessie op vrijdag en dan de wedstrijd in het weekend. En voor de rest nam ik het er goed van in Bandol, waar ik logeerde. Als ik het zou mogen herdoen, zou ik dat toch anders aanpakken. Als ik zie dat Timmy Simons de kaap van 80 selecties voor de nationale ploeg heeft overschreden, dan zeg ik: met mijn kwaliteiten had ik ook zo veel caps kunnen verzamelen in plaats van bij 39 te blijven hangen. Wat een verspilling. Maar ik heb lessen getrokken uit die mislukking. Ik weet wat je moet doen en vooral wat je niet moet doen om aan de top te blijven. Die ervaring stel ik graag ten dienste van de spelers.”

Maar niet altijd even vriendelijk. Als voetballer had je de reputatie van onverbeterlijke maar overal waar je als trainer passeerde, kan je alleen maar vernemen hoe bijzonder streng je bent.

“De eerste die een schok kreeg, was Bruno Versavel. In mijn eerste jaar als coach bij FC Turnhout zat hij in mijn ploeg. Bruno kon zijn ogen niet geloven. In plaats van met olé olé, zoals ik op het einde van mijn carrière als speler was, kreeg hij te maken met een extreem strikte coach. Daar heb ik me altijd aan gehouden. Op het gebied van discipline is er niemand veeleisender dan ik. Alle spelers met wie ik heb gewerkt, kunnen dat bevestigen. Bij het begin van het seizoen geef ik mijn instructies en de spelers moeten zich daaraan houden. Bij de start van het seizoen heb ik als regel ingevoerd dat de spelers 45 minuten voor het begin van de training in ons trainingscomplex moeten aankomen. Ook buiten het veld is er veel discipline. Ioannina is uiteraard maar een klein provinciestadje. We zitten hier ver van Athene en zijn verleidingen. In vergelijking daarmee valt er hier niet veel te beleven. Maar toch. Als ik hier eens de stad intrek, bots ik automatisch in een bistro of in een restaurant op de een of andere speler. Dan ben ik telkens aangenaam verrast door hun voedingshygiëne. En ze drinken alleen koffie of plat water. Op dat niveau heb ik hier nog geen enkele opmerking moeten maken.”

Tot ziens in China

Het valt op hoe vlot Grieks je spreekt.

“Ja, ik heb het grote geluk dat ik een talenknobbel ben. Ik spreek met gemak Nederlands, Frans, Engels, Duits, Italiaans, Portugees en Grieks. Ik spreek de spelers altijd in hun moedertaal aan. Zo ben ik er zeker van dat er op het veld geen onaangename verrassingen volgen. Als we eens een raar doelpunt incasseren, moeten de spelers die in de fout gingen, me achteraf niet komen vertellen dat ze mijn aanwijzingen niet hebben begrepen.”

Wordt die talenkennis in de toekomst nog uitgebreid?

“Als ik vorig jaar niet voor Griekenland had gekozen, was ik misschien naar China vertrokken. Wie weet is dat alleen maar uitgesteld. Dan doen we ons volgende interview in het Mandarijnenchinees of in het Kantonees. Wedden?” ( lacht)

DOOR BRUNO GOVERS BEELDEN MICHEL GOUVERNEUR (REPORTERS)

“Hoe meer men mij iets afraadt, hoe meer zin ik krijg om me erin te smijten.” “Uit vriendschap met Peruzovic heb ik mijn zoon Luka genoemd.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content