Geen renner die meer verliefd is op de Ronde van Vlaanderen dan Stijn Devolder, de winnaar van de voorbije twee edities. Vanwaar die hartstocht voor Vlaanderen Mooiste? En wat is de sleutel tot zijn succes? Een monoloog.

Alleen aankomen op de Hallebaan is het mooiste wat je als renner kan meemaken. Ik heb de Ronde nog niet gewonnen in een sprint, maar kan me voorstellen dat de beleving dan niet zo sterk is. Dan mis je het verlangen naar de laatste rechte lijn, naar de toejuichingen van de toeschouwers die je onthalen als een koning. De ontlading na al die honderden uren training is zó intens … Zeker als je de zege kan opdragen aan een overleden vriend, zoals vorig jaar met Frederiek Nolf.

“Voor zulke momenten ben ik renner geworden. Dáárom train ik in de aanloop naar de Ronde als een gek. Dan maak ik een cocon rond mezelf waarin niemand kan doordringen. Ik raak in een trance, alsof ik high word. In die weken krijg ik extra energie, die toeneemt naarmate míjn dag dichterbij komt. Gewoon omdat de wil om te winnen zo groot is. Sommige renners blokkeren door die druk, maar ik kan op die manier mijn grenzen verleggen. Een totaal ander gevoel dan in de rest van het jaar. Voor de Tour of het WK kan ik me wel opladen, maar die échte drive is er niet meer. In de weken voor de Ronde werk ik met plezier een training van acht uur af, daarna kost het mij véél meer moeite.

“Mijn ultieme voorbereiding begint in het weekend van Milaan-Sanremo. Dan verken ik tweemaal de volledige finale. In 2008 vergezelde ploegleider Dirk Demol mij op zaterdag. Het was zo’n slecht weer dat we voor de Muur rechtsomkeer maakten. Dirk zei dat ik in de auto moest stappen, maar ik wilde niet plooien en ben achter de wagen naar huis, in Sint-Lodewijk-Deerlijk, gevlamd. Dat gaat even rap … De dag erna ben ik wel tot in Meerbeke gereden, in mijn eentje, en dan weer naar huis. Na die twee dagen stond er een goede 400 kilometer op de teller. Vorig jaar en dit jaar heb ik dat herhaald. Op zaterdag met de ploegmaats, op zondag weer alleen. Een succesformule verander je niet, hé.

“Zo’n verkenning is meer dan zomaar wat kilometers afhaspelen. Ik probeer het parcours in mij op te nemen. Die bocht moet ik zo aansnijden, aan die rotonde neem ik beter de linkerkant, op die kasseistrook liggen de stenen dáár het best … Al levert het maar een paar seconden winst op, in de finale kan die opgespaarde energie belangrijk zijn. Na zo’n training kan ik het parcours centimeter voor centimeter in mijn hoofd afspelen. Iedere tuinkabouter weet ik staan. (lacht) Ik zou bijna geblinddoekt kunnen rijden. Ik kijk ook waar ik, afhankelijk van de koerssituatie, kan demarreren. In 2008 had ik gezien dat het begin van de Eikenmolen, een lichtoplopende macadamweg, daarvoor ideaal was. Dat ik effectief op die strook mijn beslissende aanval plaatste, is wel toeval, maar zonder die verkenning had ik daar misschien niet aan gedacht.

“Een tweede ijkpunt is de woensdagrit van de Driedaagse De Panne-Koksijde, tussen Zottegem en Koksijde, over bijna 220 kilometer. De laatste twee jaar trainde ik na de finish nog goed 80 kilometer bij. In 2008 vergezelde mijn ploegmaat Wouter Weylandt me. In het begin ging het met de wind in de rug heel vlot, maar op de terugweg zijn we naar het hotel in De Panne gekrópen. We waren na de aankomst meteen doorgereden, zonder extra bidons of eten mee te nemen. We zagen zwart van de honger, maar het heeft wel geloond. Vorig jaar hebben we hetzelfde gedaan, maar met Wilfried Peeters in de wagen achter ons. We hadden ons lesje geleerd. ( lacht) Die woensdagavond staat er in het hotel traditiegetrouw kabeljauw op het menu. In 2008 vertelde de kok dat ik zou winnen als ik kabeljauw zou eten. Zijn voorspelling kwam uit, dus heb ik vorig jaar weer hetzelfde besteld. En dat zal dit jaar niet anders zijn …

“Een ander ritueel is dat ik, al sinds mijn eerste deelname in 2002, een nieuw koerstenue aantrek. Uit respect voor de traditie van de Ronde. Een geel livestrongarmbandje van Lance Armstrong mag die dag ook niet ontbreken. Niet dat ik superbijgelovig ben hoor. Ik zal niet panikeren als ik een van die zaken vergeet. Twee jaar geleden kreeg ik van onze buschauffeur een maansteen. Die bracht toen geluk, maar vorig jaar had ik hem niet mee. En ik won weer …

“Op zaterdag doe ik meestal een middagdutje. Echt slapen, ja. Ik leg mijn kopke en ben vertrokken voor een paar uur. De ideale manier om de batterijen op te laden. Behalve voor een massage, een tv-interview of een maaltijd kom ik niet uit mijn bed. Ik ben dan ook vrij stil, nog meer dan voor andere koersen. Zeker de dag erna, in de uren voor de start, heb ik het liefst dat ze mij met rust laten. Dan ga ik vooraan in de bus zitten, in mijn eentje. Aan tactiek of het parcours denk ik niet meer. Gefocust, alleen met mezelf bezig. Ik rij ook zo laat mogelijk naar het podium op de Grote Markt in Brugge. Handtekeningen geef ik niet meer. Ik zet alleen mijn krabbel op het startblad en ga naar de startzone. Meestal kan ik het zo timen dat een paar minuten later de koers begint.”

Nerveuze aanloop

“In sommige wedstrijden kan je tijdens de eerste uren een dutje doen, maar dat kan je je in de Ronde niet permitteren. De meest nerveuze aanloop van alle koersen. Vanaf de eerste kilometer moet je klaarwakker zijn. Bij het begin van de tv-uitzending is er meestal een groepje weg en lijkt het alsof er nog niet veel gebeurd is, maar veel renners hebben dan al tien keer om hun moeder geschreeuwd. Vorig jaar hadden we na twee uur een gemiddelde van 49 kilometer. Beetje zijwind, alles op de kant. Moordend! Dat zal dit jaar niet anders zijn, zeker nu we weer langs de kust passeren. Meestal zijn het vooral de renners van de kleinere ploegen die het vuur erin houden. Dan hoor je de toppers vloeken: ‘Kunnen die niet wat trager rijden?’ Eigenlijk zou de VRT ook die eerste uren moeten uitzenden. Dan zien de mensen hoe lastig dat is.

“De moeilijkheid is dat je nooit op je gemak in het eerste deel van het peloton kan koersen. Je moet van ieder moment gebruikmaken om op te schuiven. Blijf je met dezelfde snelheid rijden, dan passeren er je voortdurend tientallen renners en zit je na twee kilometer achteraan. Daar moet je niet veel moeite voor doen, hoor. Tegelijkertijd moet je ook proberen zo veel mogelijk uit de wind te rijden en recht te blijven. In mijn eerste deelname, in 2002, viel dat al lelijk tegen. Twee tuimelpertes, in Wingene en op de Paddestraat, verknalden toen mijn droom.

“In mijn beginjaren als prof had ik ook veel moeite om me in het peloton te verschuilen. Ik koerste voortdurend aan de zijkanten, volledig in de wind. Als een topper als Johan Museeuw of Peter Van Petegem wilde passeren, dan maakte ik plaats. Te veel respect … Nu heb ik zelf een status opgebouwd en gaan veel renners voor míj opzij.

“Bij Quick-Step reed de voorbije twee jaar de hele ploeg in dienst van TomBoonen. Dat zal zondag allicht niet anders zijn, maar dat kan me niet schelen. Ik trek mijn plan wel. De laatste keer dat iemand mij in de eerste kilometers uit de wind zette, was in 2005 bij Discovery Channel. Lance Armstrong als superknecht! Dat had hij na mijn zege in de Driedaagse De Panne-Koksijde aangekondigd. Het maakte me zenuwachtiger dan de wedstrijd op zich. (lacht) We reden onder meer samen de Koppenberg naar boven, maar daar voelde ik al dat de spanning mijn benen afgesneden had. Lance is zelfs nog voor mij geëindigd …

“Typisch voor die eerste drie uren is dat we door het centrum rijden van iedere gemeente of stad die we passeren. De straten zien zwart van het volk, maar eigenlijk let je daar niet echt op. Je hoort alleen een wazig geluid, voor de rest ben je supergeconcentreerd, want het aantal paaltjes en verkeersdrempels is niet te tellen. Toch vind ik dat die passages zeker behouden moeten blijven. Dat is net de charme van de Ronde. Een echt volksgebeuren. En je kan toch moeilijk een hele dag op een autosnelweg koersen, hé. Zondag rijden we ook, voor het eerst in mijn carrière, door Bavikhove, de gemeente waar ik opgroeide. Dat wordt een kippenvelmoment. Mijn moeder vertelt nog vaak over de doortochten in Bavikhove, in de jaren tachtig. Hoe ze mij meenam in de buggy en supporterde voor Dirk Demol, de plaatselijke dorpsheld. Misschien ontstond daar mijn liefde voor de Ronde.”

Gevaarlijker dan massasprint

“De Ronde van Vlaanderen is in feite twee koersen ineen: een langgerekte sprint van 180 kilometer tot aan de voet van de Oude Kwaremont en de finale met alle hellingen. Op de Kwaremont begint voor de favorieten de échte wedstrijd. Dit jaar zelfs nog meer dan in de voorbije edities. Toen maakten we eerst een ommetje langs onder meer de Paddestraat en de Molenberg, maar daarna viel het weer stil.

“Door de aanloop met de Kluisberg en de Côte de Trieu zal dat niet meer het geval zijn. Het is aangewezen om die hellingen al in de eerste dertig boven te komen, wil je bij de eersten de Oude Kwaremont opdraaien. Al is dat geen garantie, want de afdaling van de Nieuwe Kwaremont, richting de voet van de Oúde, is enorm breed. Als er een renner voor je rijdt, zit je bij wijze van spreken al achteraan. (lacht) De kunst is om niet op kop te komen, want dan ben je al buiten adem nog voor je aan de Oude Kwaremont begint. Je moet op de tweede rij zitten. Uit de wind, maar toch vooraan. Net dat maakt het zo moeilijk én levensgevaarlijk, véél meer dan een massasprint. Daar is misschien een renner of twintig in geïnteresseerd, terwijl in die afdaling tweehonderd renners bij de eerste tien willen zitten. Iedereen koerst met het mes tussen de tanden, met een snelheid van tachtig kilometer per uur. Zot gewoon! Je wringt en je wroet, duikt met je fiets in gaatjes waar je normaal je hand niet tussen durft te steken. Na de koers denk ik daar wel eens aan: heb ik dat echt gedaan? (lacht)

“Op het smalle weggetje richting de kasseien keert de rust een klein beetje terug. Alle posities liggen vast. Alleen als je aan veldrijden doet, kan je nog opschuiven, maar dat is niet aan te raden. (lacht) Zit je daar achteraan, dan mag je het vergeten, want boven kan je al makkelijk een minuut achterstand hebben. En net dan begint een opeenvolging van hellingen met de Paterberg en vooral de Koppenberg. Daar geldt net hetzelfde als voor de Kwaremont. Wil je winnen, dan móét je vooraan zitten. Op de Koppenberg kan de eerste groep zonder problemen naar boven fietsen, maar daarna begint de miserie. Er is altijd wel iemand die niet recht kan blijven en dan staat iedereen te voet. Ik heb dat meegemaakt in 2006. Meer dan een minuut stond ik stil. Game over. Ik raakte zo gedemoraliseerd dat ik op de Steenberg in de auto van mijn vader gestapt ben. Een absoluut dieptepunt …

“Ik leerde er wel uit, want de voorbije twee edities ben ik als allereerste de Koppenberg opgedraaid. Dan kan je je permitteren om op 95 procent naar boven te rijden, zoals vorig jaar. Ik liet Boonen en Pozzato elkaar zot maken. Het had geen zin om mee te doen aan dat spelletje. Meer dan de eer om als eerste boven te komen, is er niet te halen. Winnen in Meerbeke, dát is belangrijk.

“Ik ben een grote voorstander van de Koppenberg. Die moet áltijd in het parcours. Ook als het regent, ja. Je moet er maar voor zorgen dat je vooraan zit. Koersvervalsing? Onzin. Dan moeten ze alle bergjes laten vallen en via de E40 van Brugge naar Meerbeke rijden. De Koppenberg hoort bij de Ronde als het Bos van Wallers bij Parijs-Roubaix. Dat er op die stroken soms rare zaken gebeuren, maakt die twee klassiekers net zo mythisch.”

Overmoedig

“Het mooie is dat er na de Koppenberg nóg goed 70 kilometer volgen, maar je dan al weet hoe laat het is. Voel je je goed, dan bestaat wel het gevaar dat je jezelf voorbijrijdt. Vooral omdat je voortdurend opgezweept wordt door de tienduizenden toeschouwers. Vaak zie je tussen de Koppenberg en de Muur een klein groepje ontsnappen. Met overmoedige renners en met renners die voelen dat ze tekort zullen schieten en anticiperen in de hoop dat ze in de finale nog kunnen aanpikken. Ik heb dat ook jarenlang geprobeerd. Dan werd er gezegd dat ik dom koerste, maar ik besefte toen dat ik nog niet sterk genoeg was om in de laatste dertig kilometer zelf de beslissing af te dwingen. De laatste twee edities wist ik dat wel en kon ik op het juiste moment alleen wegrijden.

“Wat ik me het meest herinner van mijn twee solo’s is de passage op de Muur. Nergens krijg je meer kippenvel, nergens is de kick groter. Het geluid van de toeschouwers gaat door elke vezel van je lichaam. Je sterft bijna van de pijn, maar door de aanmoedigingen zet je toch door. Het vreemdste gevoel is voor de afdaling, waar geen kat staat. Je duikt de stilte binnen. Alsof je uit een discotheek stapt en een geluiddichte deur achter je toeslaat.

“Heel belangrijk tijdens zo’n solo is dat de wind in de rug zit. Wind mee of tegen, dat maakt een groot verschil. Zeker omdat de aanloop naar de Bosberg lichtjes bergop is en er daarna, richting finish, nog een paar stroken vals plat volgen. Omdat ik de streek zo goed ken, weet ik al in Oudenaarde hoe de wind in de laatste dertig kilometer zal staan. Dat hoeft mijn ploegleider mij niet te zeggen. Zo wist ik in 2008 dat ik van aan de Eikenmolen tot de Muur wind in ’t gat zou hebben en pas ná de Bosberg wind op kop. Had de wind meteen in mijn gezicht geblazen, dan was ik nooit voorop gebleven. Een buitenlander zal dat niet weten, hoor …

“Dit jaar wordt de concurrentie groter dan ooit, met Cancellara en Ballan die terugkeren, Pozzato die wellicht slimmer zal koersen, Boasson Hagen die ontbolsterd is, Flecha die altijd goed rijdt in de Ronde … Het wordt moeilijker om alleen te ontsnappen. Al telt op het einde van zo’n klassieker vooral de fysieke paraatheid. Van tactiek is er dan nog weinig sprake. Ik jaag me soms op als er gezegd wordt dat ik in 2008 en 2009 mocht wegrijden met toestemming van Boonen. Zever! Ik heb tweemaal gewonnen omdat ik de stérkste was. De Ronde van Vlaanderen is in feite een boksmatch: wie het langst blijft rechtstaan, wint. En ik weet dat als ik in de Ronde écht goed ben er mij in een man-tegen-mangevecht niemand kan kloppen. Dan deel ík de klappen uit …”

door jonas creteur – beelden: tim de waele

Nergens is de kick groter dan op de Muur. Zondag zal de hele ploeg in dienst van Tom Boonen rijden, maar dat kan me niet schelen. Ik trek mijn plan wel.

Ik weet al in Oudenaarde hoe de wind in de laatste dertig kilometer zal staan.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content