Medailles zijn te hoog gegrepen, zo blikte bondscoach Ronald Gaastra vooruit op het EK zwemmen in het Berlijnse Velodrom. En toch. Een gesprek met Pieter Timmers, uithangbord van de Belgische zwemrenaissance.

Het herenhuis langs de de VIIe Olympiadelaan op het Kiel, de olympische wijk van Antwerpen – hoe toepasselijk – is strak en Scandinavisch ingericht. De trap en de vloeren zijn authentiek, net als Pieter Timmers (26), die op het zonovergoten terrasje door zijn leven wandelt. Deze morgen liep de wekker, zoals elke dag, iets voor halfzes af. Ontbijten, een korte rit met de fiets naar het Wezenbergzwembad, een ‘lichte’ training van drie kilometer en erna, samen met zijn vriendin Elle De Leeuw, opnieuw aan de ontbijttafel.

Hij is ontspannen, voor een deel gerustgesteld ook, nadat hij in oktober een klaplong kreeg en in februari aan de longen geopereerd werd. “We zijn niet zeker dat het niet opnieuw zal gebeuren en ik merk nog altijd een conditionele achterstand, maar andere zwemmers hebben ook hun problemen. Een schouderblessure, bijvoorbeeld, kan nóg langer aanslepen.”

De intensiteit van de trainingen is, met het EK in zicht, beperkt. Het lichaam krijgt de tijd om zich aan de zware arbeid van de voorbije maanden aan te passen. “Taperen, een mooie periode”, lacht hij. “Ik was deze morgen nog naar de redders aan het kijken. De hele dag op een stoeltje zitten, daar word je toch gek van? Ik dacht: nog een paar lengtes op het gemak zwemmen en dan mag ik straks naar huis. Maar er zijn uiteraard ook dagen dat je zo veel pijn hebt dat je liever in je zetel zou liggen, of dat je jezelf afvraagt: waarom doe ik dit?”

En het antwoord is?

Pieter Timmers: “Omdat ik op de Spelen in Rio een medaille wil. Is dat realistisch? Ik denk het wel. Rio moet het absolute hoogtepunt worden. Het klinkt misschien on-Belgisch ambitieus, maar als een medaille het doel niet is, dan kan ik beter nu al stoppen, want in Londen heb ik al een finale – in de estafette – gezwommen. Mislukt het, dan is dat maar zo, maar ik zal er wel alles aan gedaan hebben. Rio wordt hoe dan ook het eindpunt, dan is het tijd voor iets anders. Ik zou het misschien nog kunnen opbrengen om nog eens vier jaar door te gaan, maar daar schiet ik niets mee op.”

Na Rio zul je 28 jaar zijn, Michael Phelps is op zijn 29e bezig aan een comeback.

“Je kunt onze situatie niet vergelijken. Phelps heeft grote sponsors, is binnen voor de rest van zijn leven en heeft bij mijn weten geen toekomstplannen op familiaal vlak. Plus: zwemmen is zijn leven, bij mij is dat niet het geval.”

Meer zelfs: je zei ooit dat je als kind niet graag zwom.

“Ik ging graag naar het zwembad, dat wel, maar hield er niet van dat anderen – de trainers – vertelden wat ik moest doen. Niets leukers dan gewoon met de vriendjes wat spelen in het water…. (lacht) Maar het werd steeds plezanter, zeker toen ik beter werd en met vrienden soms eens in een ander bad ging zwemmen, waar we dan nieuwe zaken konden oppikken. Keerpunten maken, bijvoorbeeld, want het zwembadje van De Beringse Tuimelaars was heel klein: twintig meter, amper vier baantjes, slechte startblokken. (lacht) Mijn techniek was goed, maar het was enorm lastig om op grote wedstrijden in een vijftigmeterbad te moeten zwemmen. Soms reden we met een paar jongens van de club van Beringen naar Antwerpen, zodat we ons beter konden voorbereiden.”

Als ze je op school vroegen wat je later wilde worden, wat was dan het antwoord?

“Piloot, vooral in het leger, dat me op de een of andere manier fascineerde. Die passie voor vliegtuigen is nooit verdwenen. Na mijn humaniora heb ik zelfs geprobeerd om vliegtuigtechnicus te worden, maar ik werd afgekeurd voor mijn rug: scoliose, een zijdelingse verkromming van de wervelkolom, én kyfose, waardoor de bolle kant naar achteren wijst. Het was meteen over and out. Verschrikkelijk spijtig… Achttien jaar en je dromen moeten opbergen. Want ik wilde, net zoals langeafstandszwemmer Brian Ryckeman, topsport met een job bij Defensie combineren. Zwemmen en vliegtuigen, mijn twee passies. Dat was ‘de max’ geweest.”

Afgekeurd voor je rug, een topzwemmer?

“Ik had het ook totaal niet verwacht, dacht dat ik als sporter vlotjes door de medische keuring zou geraken. Ik heb er ook geen last van, ik zit niet meer of langer bij de kinesitherapeut dan de andere zwemmers van Brabo. Misschien verklaart dat wel waarom mijn start, ondanks het harde werk, mijn zwakke punt is. Ik heb onlangs nog eens gekeken naar de beelden van mijn halve finale op het WK in Barcelona van vorig jaar. On-voor-stel-baar zwak… Zeker een halve seconde verloren op de rest en die twee meter kun je nooit meer goedmaken. We hebben daar het voorbije jaar veel op gewerkt, maar het is niet eenvoudig. Mijn linkervoet staat nu een beetje naar voren, maar daardoor wijzigt ook de positie van het gehele lichaam. En na een zware zwemtraining is het mentaal enorm hard om nog eens een paar starts te doen. Alhoewel, na het bekijken van die beelden ging dat toch iets gemakkelijker.” (lacht)

Hoe was je start op het BK in Charleroi?

“Vrij goed. Ik was mee met de rest, maar het waren andere startblokken. Glad, in plastic, en klein, waardoor ik verplicht was om mijn twee voeten naast elkaar te zetten.”

Een BK organiseren in een bad met gladde startblokken. Vrij amateuristisch, toch?

“Dat we niet eens prijzengeld kregen, dát vond ik pas amateuristisch. In mei kreeg de winnaar nog vijftig of zestig euro. Weinig in vergelijking met andere sporten, maar ik heb in Charleroi wel vijf keer goud gewonnen. Je zwemt niet voor het geld, dat is juist, maar als je dan hoort dat de federatie 14.500 euro van de organiserende club kreeg en per start nog eens acht euro… Op de 100 meter vrije slag, die ik won, alleen al waren er 168 zwemmers ingeschreven. Van dat geld mochten ze al eens een ‘prijske’ gegeven hebben.”

Tussenstop: Eindhoven

Waarom bleef je tot 2009, toen je al 21 jaar was, bij De Beringse Tuimelaars? Omdat zwemmen niet meer dan een hobby was?

“Er waren enkele jongens die meer wilden, ik ook, maar we kwamen zelden op grote wedstrijden. Pas vanaf de Spelen in Peking in 2008, waar de Nederlandse zwemmers enorm succesvol waren, werd het een droom om naar de Eiffel Swimmers PSV in Eindhoven te gaan, de club van onder anderen Pieter van den Hoogenband, Ranomi Kromowidjojo, Marleen Veldhuis en Inge Dekker. Ik stelde me de vraag: ‘Wat kan ik bereiken als ik eens deftig begin te trainen?’ Achttien uur per week in plaats van zes of zeven. Mijn trainer in Beringen, Paul Van Thienen, was een godsdienstleraar. Een crème van een vent, die alles gedaan heeft wat in zijn mogelijkheden lag, maar in Beringen had ik mijn plafond bereikt. Dat ik na een jaar in Eindhoven de beste zwemmer van de club was, bewijst toch dat Paul goed werk geleverd heeft.”

Hoe gaat dat dan? ‘Hallo, ik ben Pieter Timmers, ik wil bij jullie komen trainen.’

“Ongeveer zoiets, ja. Op een workshop heb ik Marcel Wouda, ex-wereldkampioen en een van de trainers in Eindhoven, aangesproken. Ze hadden nog nooit van mij gehoord, ik was zelfs in België onbekend. Toen ik het jaar erna, nadat ik Belgisch kampioen geworden was, voor het EK kortebaan in Eindhoven geselecteerd was, zag ik de Belgische ploeg naar mij staren. ‘Wie is dat?’

“Het eerste jaar, toen ik bij Adri de Laat trainde, sukkelde ik een paar maanden met klierkoorts, maar vooral het jaar erna onder Patrick Pearson was de progressie spectaculair. (meer dan anderhalve seconde sneller op de 100 meter en ruim vier seconden op de 200 meter, nvdr) Ervoor had ik altijd het gevoel: ‘het’ komt er niet uit. Maar de aanpak van Patrick was totaal anders dan voor de andere zwemmers, die al vanaf jonge leeftijd intensief trainden. Hij heeft de sleutel gevonden: veel basiswerk, ‘rustige’ kilometers. Dat verklaart ook waarom ik in het begin van het seizoen redelijk snel in vorm zit en meerdere keren per jaar kan pieken. Het is een totaal andere insteek. Ik heb met Ronald (Gaastra, zijn huidige trainer, nvdr) dezelfde conclusie gemaakt: bepaalde sets werken bij mij niet even goed als bij anderen.”

Je kwam in Eindhoven voor het eerst in een topsportklimaat terecht. Een onbekende Belg tussen atleten die al olympische medailles hadden gewonnen. Een vreemd gevoel?

“Neen. Pieter van den Hoogenband was net gestopt, maar kwam er nog geregeld zwemmen en zei altijd goeiendag. Chic, want uiteindelijk was ik maar een kleine garnaal. Een echte persoonlijkheid ook. En vooral: een schitterende zwemstijl. Puur op techniek. Wanneer hij naast me zwom, hoorde ik hem zelfs niet. Spelen met het water… Vanuit een goede techniek en op souplesse toch enorm hard kunnen gaan, dat is een zalig gevoel. Net zoals Usain Bolt dat op de piste ook kan. Pure esthetiek. Michael Phelps zwemt ook mooi, maar is als persoonlijkheid veel beperkter.

“Bij PSV lag de focus op zwemmen en techniek, terwijl ik vooral lichamelijk sterker moest worden. Ik ben twee meter, mager en sta heel droog. Een pannenlat eigenlijk. (lacht) Ik besefte: als ik die lange hefbomen – een spanwijdte van 2m16 – rond wil krijgen, dan moet ik meer op kracht trainen. Er was ook geen begeleider in het krachthonk, bij Brabo wel. ‘Doe maar een beetje zwaarder, Pieter.’ Ik heb een week getest bij Ronald en zat morsdood. (lacht) Logisch: zware krachttrainingen gekoppeld aan tien zwemsessies. Een helse week.”

Kritische Belgen

Toen je op de Spelen in Londen in de reeksen van de 100 meter vrije slag als eerste aantikte, gilde de BBC-commentator: ‘Who the hell is Pieter Timmers?’ Streelde dat je ijdelheid?

“Toch wel. Ik kon het zelf ook niet geloven, een van de mooiste momenten van mijn leven. Ik draaide me om en keek naar het scherm: 1. Pieter Timmers, 48″54. Mijn Spelen konden al niet meer stuk. Een olympische reeks winnen in een supertijd, ik was door het dolle heen. In de namiddag ging ik drie honderdsten trager, maar het was een totaal andere race. Ik was volledig de weg kwijt. Stijf van de zenuwen. ‘Ik sta hier in een halve finale.’ Mijn enige zorg was: niet afgaan. De eerste vijftig meter waren iets trager dan in de voormiddag, maar ik kwam in 24″5 terug, de op een na snelste tijd van alle deelnemers.”

En, vreemd genoeg: uitgerekend jij werd voor Londen gedelibereerd. Moet het BOIC zich in de toekomst niet soepeler opstellen?

“De Belgische normen zijn strenger dan de internationale, dat klopt, maar we moeten dat niveau halen, vind ik. Ik wilde wel bewijzen dat ik zo’n tijd kon neerzetten, dat ik het verdiende om gedelibereerd te worden. Die voormiddag had ik vanaf de eerste meters een ongelofelijk gevoel, alsof ik in het water niets moest doen. Enorm ontspannen, in tegenstelling tot het WK in Barcelona, waar ik verkrampt in het water lag. Het verwachtingspatroon was hoger, ja, maar dat had er niets mee te maken.”

De Belgische estafetteploeg kreeg in Barcelona wel de volle laag, nadat Ronald Gaastra besloot jou in de reeksen van de 4×100 niet op te stellen en jullie uitgeschakeld werden. Terechte kritiek?

“Nee. Het was Ronalds beslissing, maar alle zwemmers gingen akkoord. Het plan was dat ik ’s morgens zou rusten, zodat we ’s avonds in de finale harder zouden kunnen gaan. En dat we niet opnieuw, zoals op de Spelen in Londen, achtste zouden worden. Het was een berekende gok, het kon eigenlijk niet fout lopen, maar de jongens zijn uiteindelijk op negen honderdsten van de kwalificatie gestrand, terwijl ze veel harder hadden kunnen gaan. Jammer, maar ik vond het veel erger dat sommige mensen van de federatie meteen openlijk kritiek hadden. Denk toch eens twee minuten na! Uiteindelijk behoren de leden van de zwembond ook tot ons team. Moeten we niet allemaal aan hetzelfde zeel trekken?”

DOOR CHRIS TETAERT – BEELDEN DIRK WAEM/BELGAIMAGE

“Vanuit een goede techniek en op souplesse toch enorm hard kunnen gaan, dat is een zalig gevoel.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content