Sven Jaecques (30) is hoofd opleidingen bij Cercle Brugge. Hij pleit voor een jeugdvriendelijker beleid. ‘Het wordt dringend tijd dat voetbalclubs en secundaire scholen gaan samenwerken.’

Sven Jaecques: In de toekomst wordt jeugdopleiding voor Belgische clubs zogoed als het enige bestaansrecht. Opleiden en verkopen, wat we nu ook al doen, is dat erg? Neen. Dat hier gevormde spelers naar grotere competities in Europa verhuizen, bezorgt ons land uitstraling én extra financiële middelen. Volgens mij moeten we daar allemaal naartoe. AA Gent hechtte tot nu toe niet zo veel belang aan opleiding en teerde meer op scouting en aanwerving van jonge buitenlanders, maar dat wordt almaar moeilijker. Want het talent raakt al op jonge leeftijd internationaal bekend en voor pakweg een Kroaat van vijftien die uitblinkt, staan tientallen Europese clubs in de rij met meer geld dan wij. Ondertussen bewijst de inbreng van Van Der Bruggen en Raman ook in Gent dat investeren in jeugd noodzakelijk is.

“Uit onderzoek blijkt dat een groot deel van de spelers in onze eerste klasse al van voor hun tiende een opleiding bij een eersteklasser genoot. Natuurlijk, we leven in een klein land en voor de talentdetectie vissen we zeker in Vlaanderen bijna allemaal in dezelfde vijver. Is het een probleem dat eliteclubs jeugdspelers bij elkaar wegnemen? Soms wel. Wij willen graag op een constructieve manier meewerken om daar een oplossing voor te vinden. Ik pleit er in elk geval voor om af te stappen van ‘wij’ en ‘zij’ en eindelijk eens samen te werken met de maximale ontwikkeling van talent als enig doel.

“In eerste instantie moeten we er samen voor zorgen dat er zo weinig mogelijk talent verloren gaat en moeten we ons de vraag stellen welke parameters we gebruiken om te scouten en te evalueren. Nu scouten we bij de jeugd te veel op direct rendement en resultaat. Dat zorgt er bijvoorbeeld ook bij ons voor dat talentrijke spelertjes die geboren zijn in de laatste maanden van het jaar bijna volledig ontbreken; en dat als er toch worden aangetrokken, het de eersten zijn die weer moeten afvloeien. Daarom willen wij in de leeftijdscategorieën tot tien jaar in plaats van A- en B-ploegen te maken, één ploegje vormen met spelertjes die geboren zijn in de eerste zes maanden van het jaar en één met spelertjes die verjaren in de tweede helft van het jaar.

“Ten tweede moeten we talenten de kans geven om zich nog beter te ontwikkelen door de jeugdcompetities aan te passen: door de duur van de wedstrijden te verlengen, bijvoorbeeld drie ‘helften’ te spelen in plaats van twee – zodat iedereen voldoende speeltijd geboden kan worden; en door wedstrijden langer op kleinere speelvelden te laten plaatsgrijpen, zodat er per kind meer baltoetsen zijn en aspecten als korte passing, een tegen een en twee tegen een beter ontwikkeld worden. Ook zou er een quotum opgelegd kunnen worden voor het aantal nieuwe spelertjes per categorie. Bij sommige clubs wordt na het seizoen een derde van de ploeg weggestuurd en vervangen door anderen van elders. Dat is niet gezond.

“Enkele jaren geleden besloten wij zelf geen energie meer te steken in spelers die ons willen verlaten maar des te meer in het verbeteren van onze opleiding. Ons doel is jeugdspelers een aantal normen en waarden mee te geven, hun potentieel maximaal te ontwikkelen en eventueel te laten doorstromen naar de A-kern. Die is gebouwd rond drie assen: zelf opgeleide jeugd, jeugdige opportuniteiten van elders en ervaren spelers. Ons budget van 550.000 euro per jaar is heel klein in vergelijking met dat van onze grote broer van hiernaast, maar binnen onze mogelijkheden zetten we al aanzienlijke stappen vooruit. Wat het betalen van vervoer, gastgezinnen en internaten betreft, kunnen we niet met hen concurreren, maar wel wat de sportieve omkadering betreft.

“De grootste investering deden wij voor de leeftijdscategorieën van U15 tot en met beloften. Vanaf vijftien of zestien jaar kunnen wij onze beste spelers vrij makkelijk houden omdat we hen dan een eerlijk en correct toekomstbeeld kunnen ophangen met veel voorbeelden van talenten die hier doorbraken of die we toch zeker voldoende kansen boden, én van talenten die er elders géén kregen. Dat begint in ons voordeel te spelen, maar we moeten het wel telkens blijven waarmaken natuurlijk. Bij onze jongere jeugd vertrekken de beteren wel vaak naar grotere ploegen. Op die leeftijd wordt er minder aan de toekomst gedacht en spreken topclubs meer tot de verbeelding.

“We moeten in België weleens nadenken over een systeem om onze jonge spelers meer kansen te geven, ervaring te laten opdoen en te laten missen. Zelfs internationals als Dries Mertens en Nacer Chadli moesten drie jaar in de Nederlandse tweede klasse spelen om te kunnen doorbreken. Daar konden clubs – tot dit seizoen weliswaar – niet zakken en konden ze jongeren zonder druk opstellen. In België mogen jonge spelers zeker niet falen, want dat kost punten en geld. Deze problematiek kadert in het uitbouwen van de postformatie: het begeleiden van jonge spelers van zodra ze als talent beschouwd worden of een contract tekenen tot en met de eerste twee jaar in de A-kern. Een van de voorstellen van de jeugdcoördinatoren is om met de beloften in de derde klasse te spelen. De modaliteiten zijn zo bepaald dat het zowel voor de derdeklassers als voor de beloften uit de elite een meerwaarde zal zijn.

“Wat het op het juiste moment geven van kansen in de eerste ploeg betreft, doet Bob Peeters het bij Cercle met Vetokele, Mertens, Van Eenoo, Naudts en Van Roose schitterend. Het is wel superbelangrijk dat proces goed te begeleiden, zodat zowel uiterst positieve als uiterst negatieve ervaringen gekaderd kunnen worden. Communicatie hieromtrent vormt dan vaak het grootste probleem. Op dat vlak kunnen ook wij nog beter. Er zitten nog talenten in de wachtkamer die binnen nu en drie jaar klaar kunnen zijn. We moeten bewust kiezen voor deze uitdaging.

“Vaak hebben we het over spelsystemen en manieren van trainen, maar wat is het grote verschil met de jeugdopleiding in Nederland? Volgens wat Michel Preud’homme in zijn tijd bij Twente zag, is dat niet de kwaliteit van de spelers en de trainers, maar: 1. de beschikbaarheid en de kwaliteit van accommodatie en infrastructuur; 2. de beschikbaarheid van trainers die half- of voltijds in dienst zijn; en 3. de beschikbaarheid van spelers omdat het onderwijssysteem dat toelaat. Ik denk dat we in eerste instantie moeten nadenken over ons onderwijssysteem: hoe kunnen we meer trainen zonder de kwaliteit van het onderwijs naar beneden te halen? Hierin zou wat topsportbeleid betreft een onderscheid gemaakt moeten worden tussen voetbal en individuele sporten. Voor de leeftijd van zestien jaar moet veel meer getraind kunnen worden met álle spelertjes die een bepaald niveau hebben, terwijl men bij individuele sporten van klein af enkel met de supertalenten werkt. Nu zijn de topsportscholen het enige alternatief, maar dat kan pas vanaf vijftien jaar. Daar moet je bovendien toelatingstests voor doen en die zijn maar voor een heel selecte groep haalbaar. Wat met al die anderen?

“De basis moet veel breder. Het wordt dringend tijd dat voetbalclubs en secundaire scholen gaan samenwerken. Het zal de werking binnen de club en binnen de topsportschool alleen maar ten goede komen.”

door christian vandenabeele

“Jeugdopleiding wordt voor Belgische clubs het enige bestaansrecht.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content