Peter t'Kint
Peter t'Kint Redacteur bij Sport/Voetbalmagazine

De man achter de wedergeboorte van Stein Huyseghems heet René Verniers. ‘Belgische spelers missen balgevoel. Ik begrijp niet dat daar niet aan gewerkt wordt.’

Bij Sint-Niklaas begeleidde hij op vele woensdagnamiddagen de toen zestienjarige Gunther Van Handenhoven, daarna bij Kortrijk de Mpenza’s en ook StefaanTanghe, vorig seizoen haalde hij bij Lierse SteinHuysegems uit het dal, en nu werkt hij weer op Antwerp. René Verniers (63) praat geobsedeerd over het belang van individuele begeleiding. Jarenlang vond hij een klankbord in Regi Van Acker en nu in Eddy Wauters, die hem na een jaar bij Lierse weer met open armen op de Bosuil verwelkomde. Samen met de Antwerpvoorzitter legt Verniers momenteel de laatste hand aan een lijstje met toptalenten die straks individuele training van hem krijgen.

Verniers : “Ik heb met Seol getraind en met andere Koreanen : die hadden een manier om met de binnenkant van de voet een pass te geven waaruit duidelijk scholing bleek. Onze Amerikaan ( Alexander Yi, nvdr) zegt dat de jeugdspelers in de States sinds het WK zo’n opgang maakten dat ze klaar zijn voor de stap naar Europa. In Frankrijk of in Spanje zijn spelers misschien af als ze in de A-kern komen, maar bij ons niet. Fysiek en tactisch staan Belgen ver, maar technisch is er werk aan.”

Daarom zijn individuele trainingen. René Verniers zit al een halve eeuw in het voetbal. Op zijn tiende werd hij lid van Sint-Niklaas, waar hij als achttienjarige debuteerde in de eerste ploeg. Tot zijn 31ste speelde hij in het eerste elftal als technisch begaafde en snelle spits. Toen verhuisde Verniers naar VW Hamme, waar hij nog vier jaar speelde. Bij Opwijk debuteerde hij als trainer. Later was hij nog hulptrainer van Sint-Niklaas en Lokeren, onder Novak. Als jeugdcoördinator van Sint-Niklaas begon hij met individuele begeleiding van spelers. Hij leerde er Regi Van Acker kennen, die er eerst trainer van de Uefa’s was en daarna van de A-ploeg. Van Acker nam Verniers mee naar zijn volgende clubs. Zo kwam de Waaslander bij Kortrijk, Antwerp en Lierse terecht. Na het ontslag van Van Acker keerde hij terug naar Antwerp.

Wat Verniers aanleert – in twee soorten trainingen : enerzijds in kleine groepjes van drie à vijf spelers, anderzijds in de echte één-op-één begeleiding – zijn basisbewegingen die spelers in de wedstrijd helpen om zelfs in moeilijke situaties nog iets zinnigs met de bal te doen. Oefeningen die de balvaardigheid met beide voeten verbeteren, de passeerbeweging én de schijnbeweging. “Veel spelers beheersen die niet meer. Denk de Afrikanen weg en hoeveel van onze eersteklassers kunnen nog dribbelen? Hoeveel hebben er nog een goede schijnbeweging, laat staan vier of vijf zodat ze kunnen variëren? Hoeveel van onze buitenspelers trappen hun voorzet niet op de verdediger voor hen ? Maar hoe overkomt dat Figo? Zeven van de tien keer haakt hij naar binnen om ruimte voor zich te maken. Als je dat niet hebt, kan je eigenlijk niet voetballen.

“De Champions League, Barcelona, Real : dat is een genot ! Vier, vijf spelers rond de bal, altijd in beweging, altijd afspeelmogelijkheden en spelers die alles beheersen : traptechniek, schijnbeweging…”

René Verniers verdedigt zijn passie met vuur. Door zijn trainingen word je balvaster en krijg je meer balgevoel, is hij overtuigd. Bij Yattara, “een natuurtalent dat geen opleiding genoot”, probeert hij de dribbel en de laatste pass te optimaliseren. Philippe Snelders, zoon en broer van, noemt hij iemand met toekomst : “Philippe loopt heel goed weg, maar een lange bal springt altijd te ver weg van zijn voet.” Sergeant begint beter te voetballen, stelt hij vast : “Tegen Club Brugge gingen zijn twee afstandsschoten al tussen de doelpalen.” En van Mussa zag hij in die wedstrijd dubbelpasses die hij maanden geleden nog niet maken kon. “Omdat hij geen opleiding genoot die naam waardig, te geweldig is aan de bal, niet leerde te combineren, niet leerde vrij te lopen. Mussa is een krijger die zich moet leren te beheersen.”

Balaanname, zo zegt Verniers, heeft veel te maken met de spanning in de voet. “Je voet moet een schokdemper zijn. Als Dagano hard naar een bal gaat, is het normaal dat die ver wegspringt. Dat vermijd je door anders te lopen, of door je voet efkes terug te leggen in plaats van hem naar de bal te laten gaan. Veel goede, zelfs topspelers maken op dat vlak nog fouten. Maar het zijn zaken die je door individuele trainingen kan verbeteren, net zoals je ook tussen de doelpalen kan leren schieten. Tot mijn verbazing echter heb ik, op Simon Tahamata bij GBA na, geen weet van clubs die hieraan werken. Topclubs hebben daar nochtans de mogelijkheden voor, maar van Aimé (Anthuenis, nvdr) weet ik dat het op Anderlecht niet gebeurde.”

Bij Lierse troffen hij en Regi Van Acker een lege Stein Huysegems aan. “Een gelaten speler die wel trainde en deed wat hij moest doen, maar niet echt gedreven was. Wel zagen we op training dat hij soms een flits in huis had die een ander niet heeft.” Beslist werd om de jonge aanvaller met andere jongeren ( Wils, Janssens, DeRoeck en Naji) samen te voegen in een groepje en hen verder op te leiden. “Stein dribbelde altijd naar dezelfde kant : naar buiten, naar zijn goeie linker. Een slimme tegenstander stelde zich zo op dat hij hem naar binnen dwong zodat Stein voor zijn mindere rechtervoet kwam. Hij benaderde zijn tegenspeler ook altijd te horizontaal, naar het midden toe. Het eerste wat ik hem leerde, was dat hij de hoek waarin hij die speler benaderde moest verleggen, zodat hij altijd twee mogelijkheden om te passeren had, zowel links als rechts. Daar hebben we een speciale oefening voor gedaan. Aanvankelijk leverde dat weinig op, tot hij ineens ontplofte en de vroegere Huysegems er weer stond.”

“Stein werkte niet genoeg in de match,” gaat Verniers verder, “hij was een momentenvoetballer. Dus hebben we hem erop gewezen dat hij altijd geconcentreerd moest zijn. Niet te veel denken, altijd vrijlopen. En in balbezit zo snel mogelijk in de zestien meter komen, want daar was hij het gevaarlijkst : één foute tackle en je hebt een strafschop.

“Hij trapte ook veel ballen over het doel. Dus moest het van ons altijd binnen de palen zijn, ook al trapte hij dan minder hard. Weet je, er zijn verschillende ballen om op te trappen: een stilliggende bal, eentje die naar je toe rolt, eentje die van je wegrolt, een botsende bal, en een bal die van opzij komt. Dat vereist verschillende technieken. Als de bal van je wegrolt en je doet niet die inspanning om iets verder te lopen zodat je je steunvoet voorbij de bal kan zetten, dan trap je gegarandeerd in de hoogte. Een bal die naar je toekomt, moet je onder je lichaam laten rollen : je mag er niet op trappen als hij nog een halve meter van je verwijderd is. Een bal van opzij pak je aan de bovenkant, niet onderaan want dan schep je, en met het been dat het dichtst bij de bal is. Een stilliggende bal loop je voorbij en trap je in het midden aan de bovenkant. Dan blijft de bal altijd laag. Plaatsen doe je met de binnenkant, hard doortrappen met de wreef. Eerst even naar de positie van de keeper kijken, hem dan vergeten en je alleen nog op de bal concentreren. Of je scoort, dat hoor je wel aan het publiek.”

Stein Huyseghems is lang nog niet af. René Verniers: “Zijn rechter is een probleem, op dat vlak moet hij beter worden. Emilio ( Ferrera, nvdr) is een kenner, hij zal daar wel op werken. Cavens had dat ook, alles met links. Iedereen is minder goed in iets, zelfs de grootste speler, maar alles is te trainen. Zoals Cruijff zei: als je iets na duizend keer oefenen nog niet kan, doe het dan nóg duizend keer.”

door Peter T’Kint

‘Op Anderlecht trainen ze niet individueel. Dat verbaast mij.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier