‘Deco’ noemt Liersetrainer Paul Put zijn Roemeense orkestmeester Marius Mitu. Lierse wil hem wat graag houden, maar dit keer zijn er meer kapers op de kust.

Hoe het was om tegen Sparta Ursel te spelen ? Het kon, zonder een speling van het lot, de openingsvraag geweest zijn van dit verhaal. Het gesprek had dan bijvoorbeeld zondag plaatsgevonden, na afloop van de vierdeklassewedstrijd tegen Ursel in het stadionnetje van US Centre.

Het decor is voorspelbaar. Marius Mitu (28) neemt nog een slok water. Achter hem sloft een ploegmaat met een bak bier naar de kleedkamer, terwijl een andere speler tegen de muur de klodders modder van zijn schoenen klopt. Eigenlijk, zegt de Roemeense spelmaker, verschilde de nieuwbakken vierdeklasser uit het Meetjesland niet van de andere tegenstanders die hij wekelijks voor de voeten krijgt. Meestal krijgt hij een persoonlijke waakhond achter zich aan, zo’n tegenstander met als enige opdracht de regisseur van de club uit de Borinage het spelen te beletten. Soms kwijt zo’n man zich zo goed van zijn taak dat Mitu zich wel eens afvraagt wat hij hier, ver van huis en ver onder zijn niveau, eigenlijk doet. Maar even vaak toont hij dingen die de mensen in vierde klasse A te zelden zien, schaarse lichtpunten in het grauwe leven van gepensioneerde mijnwerkers, waar ze twee dagen later op café nog over praten.

Eigenlijk, mijmeren ze in de kantine, hoort die Mitu hier niet thuis. Pech voor zo’n talent dat door omstandigheden een mooie carrière mis gelopen is. Wat doet een voormalig jeugdinternationaal uit Roemenië bij een doordeweekse vierdeklasser ? Als hij bij zijn komst in België drie jaar geleden maar de geschikte manager tegen het lijf was gelopen, voetbalde hij nu waarschijnlijk tegen Anderlecht in plaats van tegen Gistel en Peruwelz. Wat zegt u ? Misschien wel mét Anderlecht ! Dan dacht hij nu nog aan de voorbije wedstrijd tegen Werder Bremen in plaats van aan het veiligstellen van een plaats in de subtop van vierde klasse A.

In gedachten verzonken zit Mitu, wanneer hij die zondagavond naar wekelijkse gewoonte bij vrienden aanschuift om op TV in Le weekend sportif de samenvattingen uit eerste klasse te aanschouwen. Iedereen joelt wanneer een speler op strafschop met een stiftertje scoort terwijl de doelman van KV Oostende hopeloos een verkeerde hoek induikt. “Dat kan jij toch ook !” zegt een ploegmaat. “Je deed het op training al zo vaak.” Mitu zwijgt. En herinnert zich dat geen enkele eersteklasser de deur op een kier zette toen hij drie en een half jaar geleden overal aanklopte : “Een Roemeen van 25 jaar ? Kennen we niet ! Geen interesse.”

Of toch. Eén manager herinnerde zich nog het talent dat hij jaren tevoren toevallig opmerkte bij een jeugdinterland. Voor een half jaar kon Marius Mitu bij toenmalig tweedeklasser La Louvière terecht. Maar toen Steaua Boekarest met nieuwjaar voorzichtig liet weten dat, wilde men Mitu langer houden, dit 50.000 euro moest kosten, maande voorzitter Filippo Gaone de speler zachtjes aan om maar naar huis terug te keren. Toen Marius Mitu drie en een half jaar geleden langs de achterdeur helemaal alleen terug in België belandde, kon hij enkel bij vierdeklasser US Centre terecht. Tot hij al zijn moed samenraapte en Freddy Smets opbelde. De toenmalige technisch directeur van het pas naar eerste klasse gepromoveerde RWDM wist dat hij zijn club én de speler deze kans niet mocht laten ontglippen. Tenslotte had hij zelf medio 1995 de Roemeen naar La Louvière gehaald.

Dankzij dat ene telefoontje moest Mitu vorige week niet in de wei tegen Sparta Ursel, maar speelde hij met Lierse op Moeskroen. Een week eerder zat hij aan tafel met Liersevoorzitter Gaston Vets, die hem wat graag een verbeterd, nieuw contract wil aanbieden. Maar Vets is niet de enige belangstellende. Of Mitu al las dat Anderlecht hem volgt ? De ogen van de Roemeen lichten op : “Anderlecht ? Is dat echt waar ? Daar weet ik niets van.”

Hoe komt het dat België Marius Mitu pas nu ontdekt, op zijn achtentwintigste, terwijl je al je vierde jaar in eerste klasse speelt ?

Marius Mitu : “Misschien omdat ik nu in de statistieken voorkom. Kijk de lijsten van de doelschutters en de aanbrengers van assists maar na. Na vorige week had ik vijf assists en vijf goals. Dat zijn cijfers die voor zich spreken. Voorheen was dat niet zo.”

Wie je de laatste weken ziet spelen, denkt : een beetje manager had zo’n talent toch al langer binnengepraat bij een grote club.

“Ik heb geen manager. Nooit gehad sinds ik in België arriveerde. Ik kwam hier in mijn eentje. Mijn contract bij Universitatea Craiova was afgelopen, ik wilde hier voetballen, maar ik kende alleen mijn vriend Jean Mora, de voormalige secretaris van La Louvière. Hij heeft bijna alle eersteklassers opgebeld met de vraag of ik mocht testen. Ik stelde geen eisen, vroeg geen contract, enkel een kans om te tonen wat ik kon. Overal kreeg hij hetzelfde negatieve antwoord : ‘Een Roemeense spelmaker van 25 jaar ? Kennen we niet. Hebben we niet nodig.’ Nergens kreeg ik een kans. Sommigen verwoordden het iets beleefder : ‘Sorry, we hebben al zo’n type in huis.’ Tot ik zelf besliste om Freddy Smets op te bellen en hem te vragen mij te helpen. Het was dat of gaan voetballen in vierde klasse. Gelukkig voor mij kon ik toen bij RWDM terecht.”

Terwijl je straks misschien overal in België terechtkan als je zo blijft voetballen.

“Dat klopt. Vorige week zei Jean Mora me dat ook nog. Clubs die me drie en een half jaar geleden niet eens een kans gunden, hangen nu geïnteresseerd aan de lijn. Ik moet ze dat maar eens vragen, zegt hij, als ik met ze ga praten. Of ze zich dat telefoontje nog herinneren, en hun negatieve antwoord. Teken ik niet bij in Lierse, dan is de kans groot dat ik verhuis naar een club die me destijds niet eens een test gunde.”

Waarom heb je bij je komst naar België eigenlijk geen manager onder de arm genomen ?

“Omdat de managers met wie mijn vriend me in contact bracht, me hetzelfde antwoordden als de clubs : ‘We kennen je niet, toon eerst maar eens wat je kan. Bijvoorbeeld bij US Centre.”

En nu ?

“Ik heb nog altijd geen manager, ik wil er ook geen. Iemand die me aan een goeie club kan helpen, daar wil ik wel mee werken, maar dan alleen voor die overgang. Een vast contract tekenen, dat doe ik niet. Stel dat ik een contract heb met manager A dan mis ik misschien een interessante transfer naar een club die met manager B werkt. In Roemenië leerde ik tot wat dat kan leiden.”

Hoe bedoel je ?

“Ik kreeg verschillende aanbiedingen uit het buitenland, maar mijn manager liet me niet gaan, waarschijnlijk omdat hij er niet genoeg aan verdiende. Meer wil ik daar niet over zeggen. Alleen : ik had veel eerder uit Roemenië moeten vertrekken, zoals Adrian Mutu, die op zijn negentiende naar Italië ging. Meer dan tachtig keer vertegenwoordigde ik Roemenië met de nationale jeugdploegen. Waarom dat geen vervolg kreeg ? Misschien paste ik niet in de plannen van sommige managers, die hun spelers aanprezen bij de nationale ploeg opdat ze in de kijker zouden lopen en iedereen beter werd van een transfer. Het kan ook dat mijn prestaties niet goed genoeg meer waren. Waarschijnlijk stond ik al verder als ik in 1996 in België was gebleven in plaats van terug te keren naar Roemenië. Maar ik had geen keus, ik was eigendom van Steaua en kostte toen te veel geld. Pas drie en een half jaar geleden was ik transfervrij. Toen wist ik dat ik weg zou gaan. Ook al hield dat in dat ik hier vanop nul moest starten, terwijl ik in Roemenië een aanbieding van Dinamo Boekarest kreeg.”

Als je nu nog geen manager hebt, hoe komen geïnteresseerde clubs dan bij je terecht ?

“Via anderen raken ze wel aan mijn gsm-nummer. Soms brengt Lierse me op de hoogte. Na het eerste seizoen met Lierse was er interesse uit het buitenland. Uit Turkije en zo. Ik dacht : eerst deze goeie prestatie bevestigen, tonen dat ik geen eendagsvlieg ben. Door het vertrek van vier basisspelers konden we die stap vooruit niet zetten. Toch bleef de belangstelling. Uit Turkije, Portugal en Nederland.”

Geen goeie aanbiedingen ?

“Misschien wel voor mij, niet voor de club. Als het voor de drie partijen niet interessant is, dring ik niet aan. Ik heb geen zin om in de B-kern te belanden voor dat soort situaties. Straks ben ik vrij.”

Is het daarom dat je zo goed speelt ? Voor een transfer ?

“Ach. Waar dank je goeie vorm aan ? Dat heeft te maken met een sterke voorbereiding, met het vertrouwen dat ik van de trainer krijg. Vorm komt en gaat. Niemand of niets garandeert me dat ik die lijn door trek. Ik hang voor goeie prestaties ook af van mijn ploegmaats. Zij zetten mijn assists om in goals. Als ik iemand de bal voor doel toespeel en hij scoort niet, komt ook mijn naam niet in de statistieken.”

Je kan niet zeggen dat de vorige trainer, Emilio Ferrera, je geen vertrouwen gaf. Je speelde altijd, hij nam je zelfs mee van RWDM naar Lierse.

“Hij gaf me niet zo veel vertrouwen als Paul Put nu doet. Altijd speelde ik ver van onze spitsen, dit jaar voetbal ik dichter bij de zestien meter.”

Heb jij daarom gevraagd ?

“Nee, hij ! Bij het eerste gesprek gaf Paul Put elke speler een blad mee waarop twee tactische systemen uitgetekend stonden. Wij moesten bij elk systeem een kruisje zetten op de plek waar we onszelf het best zagen renderen. Twee keer duidde ik de positie aan die ik de voorbije drie jaar onder Emilio Ferrera innam. Paul Put verbaasde zich erover dat ik uit mezelf een verdedigende plaats koos. Hij wilde me uitspelen achter de twee spitsen of als tweede aanvaller. Omdat we meestal met twee verdedigende middenvelders aantreden, ben ik meestal tweede spits. Tenminste : zo start ik. Omdat ik me vaak laat terugzakken en de buitenspelers hoog spelen zodat we vaak met drie spitsen spelen, combineer ik twee functies in één. In het begin had ik er niet veel vertrouwen in. Gaandeweg verbeterde het. Elke week praatte Put op me in, overtuigde me om in mijn eigen kwaliteiten te geloven zoals hij in mij geloofde.”

Waarom zette je die kruisjes spontaan bij een verdedigende positie ? Bij RWDM benadrukte je nog dat je in feite een nummer tien was.

“Vorige week had ik het er nog over met Jean Mora. Het was mijn eigen schuld, zei hij. Had ik maar harder moeten aandringen bij Ferrera om me een meer aanvallende plaats te geven. Dat deed ik niet. Mijn allereerste wedstrijd met RWDM spéélde ik achter de spitsen. Ik was toen niet goed. Nadien verhuisde ik naar de bank, tot ik een kans kreeg als verdedigende middenvelder.

“Misschien anticipeerde ik op de vraag van Put omdat ik wist dat hij de laatste maanden al onze wedstrijden vanuit de tribune volgde en dacht dat hij zou voortbouwen op wat hij had gezien. Ik leerde ook heel veel van mijn nieuwe rol. Voordien kon ik helemaal niet verdedigen. Ik was degene die voor het evenwicht moest zorgen tussen aanval en verdediging. Slecht speelde ik over het algemeen niet, maar Ferrera had wél gelijk toen hij opmerkte dat hij mijn naam niet terugvond in de statistieken.”

Ferrera wreef je die afwezigheid voor doel aan : Mitu moet meer aanwezig zijn in de statistieken, benadrukte hij. Had hij een punt of verwachtte hij te veel van jou ?

“Eigenlijk had hij gelijk. Ik ben sterk genoeg om naast mijn verdedigende taak ook voor aanvallende impulsen te zorgen.”

Hij vond dat je het laatste jaar niet meer beter werd, dat je ter plaatse bleef trappelen.

“Ik zeg niet dat ik niet beter kan dan wat ik vorig jaar toonde, maar het klopt niet dat ik te snel tevreden ben. Ik ben altijd ambitieus gebleven, veeleisend voor mezelf. Soms hangt het van het toeval af. Tegen Gent en Oostende zorg ik de voorbije weken voor vijf assists, maar wie de hele wedstrijden bekijkt, ziet dat ik er minstens tien geef. Vooral na het vertrek van Huysegems en Kone maakte ik vaak mee dat ik assists gaf, maar niemand scoorde. Ferrera interesseerde dat niet, zogezegde assists. Wat telde, waren de cijfers. ‘Zo raak je nooit bij een grote club’, waarschuwde hij me.”

Klinkt logisch.

“Ik hoop dat de echte kenners zich niet alleen baseren op de statistieken of de tv-samenvattingen van onze wedstrijden, maar vanuit de tribune zagen wat ik wél kon.”

Wat Ferrera van je vroeg, klonk niet onlogisch. Wie speelt tegenwoordig nog met een nummer tien, een spelmaker ? Veel teams gaan uit van twee verdedigende middenvelders.

“Daar ben ik het niet mee eens. Een kleine club doet dat misschien, maar de echt grote clubs draaien allemaal rond één getalenteerde speler, die al dan niet het nummer tien draagt. Bij Real is dat Zinedine Zidane, bij AS Roma Francesco Totti. Bij Anderlecht is het Zetterberg of Baseggio.”

Stel dat Anderlecht je wil : zou je dat wel aandurven ? Want je speelde nooit als titularis in een grote club.

“Waarom zou ik daar nerveus van worden ? Ik zou zo’n belangstelling als een eer beschouwen.”

Je zat vorige week al met Lierse rond de tafel.

“De voorzitter deed me een goed voorstel, maar nog niet het beste wat Lierse vermag. Het hangt ook af van wat hier sportief haalbaar is. Belangrijk is of de stad het stadion koopt. Dan komen er meer mogelijkheden. Ik wil niet de rest van mijn loopbaan voor de tiende plaats spelen.”

Binnen de veertien dagen moest je een tegenvoorstel doen. Waarom denk ik dat je het liefst nog wat langer de kat uit de boom kijkt ?

“Ik wil geen overhaaste beslissing nemen.”

Heb je je dossier tot naturalisatie al ingediend ?

“Ik mis nog een paar papieren. Ik wil Belg worden omdat ik weet dat je na drie jaar een aanvraag kan indienen. Niet met het oog op de nationale ploeg, ik weet niet eens of dat wel kan : tenslotte was ik jeugdinternationaal. Vooral in het dagdagelijkse leven wil ik het gemakkelijker krijgen. Als mijn moeder naar hier komt, mag ze maximaal negentig dagen blijven. Als ik naar het buitenland wil, moet men mij als niet-EU-speler flink meer betalen.”

Je woont nog altijd in Molenbeek. Als Anderlecht je wil, ben je een goedkope speler : ze moeten je geen verplaatsingskosten betalen.

“Misschien ga ik dan buiten Brussel wonen, dan kan ik meer vragen (grijnst). Ik ben geboren in Boekarest, ik hou van de grootstad. Lierse heeft me nooit gevraagd te verhuizen. Ik bleef hier omdat ik geen Nederlands kende. Nu lukt dat al een beetje, maar ik woon heel graag in Brussel.”

Waarom noemt Paul Put je eigenlijk Deco ?

“Geen idee. Op de eerste training stonden we in groep te kijken hoe hij een oefening uitlegde. Toen zei hij : ‘Jij begint, Deco.’ Verbaasd keken we mekaar aan, ons afvragend wie hij bedoelde. Toen wees hij naar mij. Sindsdien noemt iedereen bij Lierse me Deco. Ze doen maar.”

door Geert Foutré

‘Volgt Anderlecht me ? Is dat echt waar ?’

‘Ik wil niet de rest van mijn loopbaan voor de tiende plaats spelen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content