Sinds hij opnieuw in België voetbalt, wordt Steven Defour steevast ‘de patron van Anderlecht’ genoemd. Die titel kreeg hij vooral van de media en van Besnik Hasi, maar is hij ook daadwerkelijk de leider op het terrein?

‘Deze transfer is historisch. Het is de transfer van de eeuw.” Voorzitter Roger Vanden Stock glunderde toen hij in augustus vorig jaar de nieuwe aanwinst van zijn club voorstelde. Anderlecht was erin geslaagd een international en een oud-winnaar van de Gouden Schoen terug naar België te halen, en niet eentje die al aan uitbollen dacht. Met de komst van Steven Defour, de duurste inkomende transfer in de Belgische voetbalgeschiedenis, sloeg paars-wit de verzamelde concurrentie met verstomming. Trainer Besnik Hasi zette de woorden van zijn voorzitter nog wat kracht bij. “Op termijn zal hij de ‘patron’ van de ploeg worden”, klonk het.

Ondertussen zijn er vijf maanden verstreken en heeft een door blessures geteisterde Steven Defour een tiental wedstrijden gespeeld voor Anderlecht in de Jupiler Pro League en vier in de Champions League. Heeft hij daarin al voldoende bewezen de big boss van de landskampioen te zijn? Het antwoord is deels in zijn cijfers terug te vinden.

Negatieve balans

Om de onmisbaarheid van de Rode Duivel in het Anderlechtsysteem te meten, kan je eerst kijken naar het aantal punten – een gemakkelijke, misschien wel te gemakkelijke berekening. De balans helt niet meteen over in het voordeel van het nummer zestien. In de twaalf competitiewedstrijden met Defour behaalde Anderlecht 21 op 36, goed voor een matige 58 procent. Tijdens de acht wedstrijden waarin Defour niet op het veld stond, verzamelde paars-wit 16 punten, ofwel 66 procent.

Die rekenoefening is natuurlijk veel te beperkt. Ten eerste waren de tegenstanders niet dezelfde en ten tweede, en vooral, moet je een onderscheid maken tussen twee periodes van het Anderlecht zonder Defour. Tijdens de eerste vier wedstrijden pakte het team van Hasi een mooie 10 op 12. In de periode dat Defour geblesseerd was, bleef Anderlecht steken op 6 op 12, met nederlagen bij Mouscron-Péruwelz en Charleroi.

Anderlecht zorgde in die laatste periode voor een klein mirakel in Arsenal, meer dankzij zijn enthousiasme dan dankzij goed voetbal. Het pakte ook een punt bij een niet meer op en top gemotiveerd Borussia Dortmund. In de Champions League moet Anderlecht echter het spel niet maken, wat wel het geval is in de competitie. Eigenlijk is het zo dat Anderlecht sinds het leerde mét Defour te voetballen, nauwelijks nog lijkt te kunnen voetballen zónder Defour. Vanuit die optiek van de Rode Duivel al een onmisbare pion maken, is maar een kleine stap. Daar is ook Besnik Hasi zich van bewust: “Steven is essentieel voor het evenwicht van de ploeg.”

De paarse zuurstof

Meer dan een patron is Steven Defour momenteel een badmeester. Als de jonge garde van Anderlecht kopje onder dreigt te gaan, is het aan Defour om hen met het hoofd boven water te houden. De cijfers spreken boekdelen: tijdens zijn 315 speelminuten in de Champions League kreeg Defour gemiddeld veertig keer per wedstrijd de bal. Behalve in de wedstrijd thuis tegen Arsenal, toen Andy Najar op zijn flank het leer monopoliseerde, was Defour telkens de speler die het vaakst de bal kreeg toegespeeld.

Thuis tegen Dortmund speelden zijn ploegmaats Defour vijftig keer aan. Het was voor het nummer zestien het grootste aantal, en het gebeurde in een wedstrijd waarin een Duitse pletwals de omschakeling onmogelijk maakte en zijn tegenstander verstikte. Geïntimideerd en buiten adem keken Bram Nuytinck, Olivier Deschacht en Chancel Mbemba richting Defour om de opbouw te verzorgen. Defour speelde in die wedstrijd meer op de flank dan ooit tevoren, maar van de vijftig ballen die hij verstuurde, kwamen er maar twee niet aan. Bij een Anderlecht in ademnood was Defour de patron die voor zuurstof zorgde.

Tot aan de middenlijn is Defour de koning. Alle Anderlechtogen zijn verwachtingsvol gericht op zijn voeten. Op de helft van de tegenstander wordt het echter ingewikkelder. Soms, vaak zelfs, zet Defour bij balbezit van de tegenstander als enige pressing. Het beeld is bijna klassiek geworden: een intense spurt naar voren, een boze blik naar achteren, armen vragend de lucht in. Bij Porto was het verboden om de tegenstander op adem te laten komen. Een verloren bal moest binnen de vijf seconden weer heroverd worden. Bij Anderlecht werkt dat niet. Daar kijken ze naar de patron, maar pressing uitvoeren kan die niet alleen.

De evenwichtskunstenaar

Met zijn uitbraken, steeds vol goede wil maar onbegrepen door een ploeg die het gigantische recuperatiewerk van Cheikhou Kouyaté gewoon was, zorgde Steven Defour soms voor een onevenwicht. Een middenvelder die uitbreekt, slaat enorme bressen. Op dat vlak slaagde de patron er nog niet in zich te laten horen, laat staan begrijpen. Ziedaar een groot probleem. Als hij zegt dat hij opnieuw de speler van vroeger wil worden, heeft iedereen de Steven Defour van Standard voor ogen: de man met de kapiteinsband, de big boss. In Portugal, bij Porto, maakten ze van hem een gregario, een waterdrager, iemand die de bal bezorgde aan zijn comandante, Lucho González. Hij was er een dienende speler, geen onmisbare, wat hij zo graag zou zijn bij Anderlecht.

Besnik Hasi weet dat zijn nummer zestien die status nodig heeft. Daarom waarschijnlijk herhaalt hij zo vaak dat Defour onmisbaar is. Alsof hij ook zijn spelerskern daarvan wil overtuigen. Anthony Vanden Borre klopte op dezelfde nagel na de zware nederlaag bij Mouscron-Péruwelz. “We missen Defour”, liet hij optekenen, waarna hij nog een pluim gaf aan de jonge Samuel Bastien, die mee zorgde voor de paars-witte heropleving na de rust dankzij zijn “gelijkaardige profiel.” Als Defour bij Anderlecht nog niet de patron is, dan is hij er al zeker het zwaartepunt.

Dit Anderlecht doen opleven vergt van Defour een evenwichtsoefening. Zijn positie tijdens Europese wedstrijden is er bijna een karikaturale illustratie van. Hij voetbalt er bij wijze van spreken niet gewoon op het middenveld, maar echt op de middenstip. “Essentieel voor het evenwicht in de ploeg”, aldus Besnik Hasi. Woorden die zin krijgen met het beeld van Defour dermate centraal dat de ploeg zonder hem wegzakt. Kijk maar naar de wedstrijd thuis tegen Galatasaray: nadat het de eerste helft domineerde, wankelde Anderlecht na de pauze. Alsof het zijn zwaartepunt kwijt was. Eén keer raden wie tijdens de rust noodgedwongen in de kleedkamer bleef.

De Witsel van Anderlecht

Uit de cijfers blijkt dat de rol van Steven Defour bij Anderlecht begint te lijken op die van Axel Witsel de laatste tijd bij de Rode Duivels: veel passes en weinig risico’s. Defour haalt een gemiddelde van 51 passes per wedstrijd, waarbij meer dan 90 procent succesvol is. Bij Porto, een ploeg die niet zonder de bal kon leven, raakte Defour gemiddeld 87 keer de bal, waarbij slechts 83 procent bij een ploegmaat terechtkwam. In Portugal moest Defour de bal laten ‘leven’, bij Anderlecht wordt hem vooral gevraagd om de bal zeker niet aan de tegenstander te geven.

In vergelijking met zijn cijfers in Portugal doet Defour het bij Anderlecht op één vlak beter. Bij de Belgische landskampioen haalt hij een gemiddelde van 1,3 key passes per wedstrijd, terwijl dat aantal in zijn laatste seizoen bij Porto 0,4 bedroeg. In vier Champions Leaguewedstrijden leverden vijf van zijn passes een schot op doel op. Wat dat betreft, scoort hij het hoogst van alle Anderlechtspelers, maar ook dat cijfer moet je nuanceren. Aangezien Besnik Hasi Defour aanduidde als zijn vaste man voor stilstaande fases, is het niet meer dan logisch dat hij aan het grootste aantal key passes komt. Ook al vindt hij met zijn vrijschoppen en corners zelden een paars-wit hoofd.

De andere cijfers die Defour kan voorleggen, doen de liefhebbers van ‘champagnevoetbal’ die zich in de tribunes van het Constant Vanden Stockstadion bevinden veel minder dromen. In de Champions League raakte het nummer zestien maar één keer de bal in het strafschopgebied van de tegenstander, met een schot op doel tegen Arsenal. Als je het veld in drie zou verdelen, gaf Defour slechts 23 procent van zijn passes op het derde dat het dichtst bij het doel van de tegenstander ligt. Hij gaf geen enkele keer een pass richting de grote rechthoek en haalde een pover gemiddelde van 0,3 dribbels per wedstrijd. Akkoord, Defour is geen dribbelaar, maar een gemiddelde dat overeenkomt met dat van bijvoorbeeld Olivier Deschacht…

Zonder bal ontpopte Steven Defour zich al tot leider van dit Anderlecht, maar op de helft van de tegenstander is het veel moeilijker om de macht te grijpen. Alle trainers zullen hetzelfde zeggen: het is gemakkelijker voor een nieuwe speler om mee de organisatie op het veld op poten te zetten dan om de offensieve motor te zijn van een elftal dat op toerental komt. Dit geldt dus ook voor Steven Defour. Hij slaagde er al in een evenwicht te vinden in het systeem van Hasi. Nu moet hij nog zorgen voor onevenwicht bij de organisatie van de tegenstander, zónder daarbij zijn eigen ploeg aan het wankelen te brengen.

DOOR GUILLAUME GAUTIER

Sinds Anderlecht leerde mét Defour te voetballen, lijkt het nauwelijks nog te kunnen voetballen zónder Defour.

Tot aan de middenlijn is Defour de koning. Op de helft van de tegenstander wordt het ingewikkelder.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content