Nordin Jbari (AA Gent) groeide op in een Marokkaanse migrantenbuurt in Brussel. ‘Ik heb geluk gehad’, zegt hij. ‘Bizar hoe het in mijn leven soms gelopen is.’

De wortels van Nordin Jbari liggen in Tanger, havenstad in het noorden van Marokko. Zijn ouders groeiden er op en emigreerden in de jaren zestig naar België. Ze leerden elkaar kennen in een restaurant in Brussel waar ze als vatenwasser werkten. Tot Nordin een jaar of tien was, ging hij iedere zomer voor twee maanden op vakantie bij familie in Marokko. Met zijn oom reed hij dan met de wagen mee tot aan Jerez de la Frontera, waar per boot de Straat van Gibraltar werd overgestoken tot in Tanger. Een trip van tweeënhalve dag. “Ik ben daarna, toen ik 11 jaar was, denk ik, ook nog eens voor een paar weken in Marokko op vakantiekolonie geweest”, vertelt hij. “Dat was op kosten van de Marokkaanse ambassade, voor mensen met weinig geld. Ik heb daar toen meegedaan aan een voetbaltoernooi, werd topschutter, uitgeroepen tot beste speler en kreeg de prijs uit handen van de minister van Sport ( lacht).”

De Jbari’s woonden in een migrantenbuurt in Sint-Joost-ten-Node. Sint Quentinstraat, vlakbij het Europees Parlement nu. Alles is er veranderd, opgeknapt, chique. Duur. Dood ’s avonds. Nordin wijst naar één huis, dat nog in de oorspronkelijke, armtierige staat is. “Zo waren alle woningen hier toen. Kijk hier, die garages. Daar waren vroeger venstertjes boven, maar die hebben we allemaal kapotgesjot ( lacht). Van kleins af speelde ik hier iedere dag op straat met andere migrantenkinderen. Hier woonden alleen Marokkanen. Altijd maar voetballen, of knikkeren in de goot. Mijn moeder riep dan door het raam als het tijd was om te eten, en dan zei ik : ‘Ja, ik kom.’ Maar ik bleef nog wat verder sjotten. Toén al geen discipline ( lacht).”

Zijn grootmoeder woonde een straat verder : Rue Taciturne 33, Willem de Zwijgerstraat. Naar school ging hij in de Rue des Eburons, te voet. De kleuterschool en de lagere school. Zijn toenmalige turnleraar vergeet hij nooit meer. “Die man was gek”, vertelt hij. “Hij sloeg ons ook. Dan zei hij : ‘Ken je de coup droit van Sampras ? En de revers van Edberg ?’ En dan sloeg hij ons met de bordlat, als een tennisspeler. Ik heb ooit gedacht : als ik groot ben, sla ik hem terug. Het was een veeleisend man die gek was van gymnastiek. Hij verplichtte de beste turners van de school van halfacht ’s ochtends tot kwart over acht te komen oefenen. En na het middageten kwam er nóg drie kwartier bij. En de vrijdag moesten we tot vijf uur ’s avonds blijven. Voor mijn souplesse is het wel belangrijk geweest, denk ik. En ik deed het ook wel graag, hoor.”

De rest interesseerde hem minder. Nordin had een hekel aan huiswerk, aan studeren. Hij was een babbelaar, nooit om een grap verlegen. Hij was een voetballer, een straatvoetballer. Een pleintjesvoetballer. Het Ambiorixplein lag op de weg van thuis naar school. Hij heeft er gesjot, gesjot en gesjot, van ’s ochtends tot ’s avonds. Ook daar is alles nu veel chiquer geworden. “Toen was er alleen een basketbalveld en voetbalden we tussen de twee palen. De Marokkanen tegen de Turken. De Marokkanen wonnen altijd ( lacht).”

“Toen ik klein was, had ik altijd een bal bij mij. Ik wilde met de groten spelen, maar ik mocht niet. Mijn neven, die wat ouder waren, wilden niet dat ik meedeed, omdat… Er waren benden in de wijken en daar was ik te klein voor. Maar als ik een bal meebracht, mocht ik wel met hen spelen, want vaak hadden zij er geen.” Hij leerde er zich beschermen, strijden, overleven. “Bah, overleven was meer wat die wat ouderen deden, denk ik. Als je klein bent, besef je dat niet. Mij ging het om het voetbal. Maar je voetbalt zonder scheidsrechter natuurlijk en iedereen wil de sterkste zijn, je krijgt schoppen en je bent het niet altijd met elkaar eens. Het leven op straat is niet altijd gemakkelijk.” Aan de overkant van de straat roept iemand op Nordin. Het is zijn oom, broer van zijn moeder. Hij runt een café in de buurt. “Nordin was een zeer gehoorzame jongen”, zegt hij. “Zijn neef was veel nerveuzer.” “En hij was de playboy van de familie”, lacht Nordin. “Altijd met de Mercedes, altijd vrouwen mee.”

Toen Nordin elf ; twaalf jaar was, verhuisden de Jbari’s naar Jette. Een appartement op de negende verdieping. “Toen we daar toekwamen, heb ik meteen mijn bal genomen en ben ik naar het nabije park geweest, waar iedereen speelde”, herinnert hij zich. “Ik ben er Jean-Paul tegengekomen, een zwarte jongen. Een Kongolees, zoon van een ambassadeur. Hij had een gehandicapte rechtervoet, maar een ongelooflijke linker. Die dribbelde drie, vier man op een vierkante meter. Ongelooflijk. Jean-Paul wou per se dat ik met hem bij een club aansloot, maar dat wou ik niet. Maar hij bleef zagen en op een dag zei ik : ‘Oké, als het maar niet te ver is.’ We zijn toen naar Scup Jette gaan kijken. Daar is het begonnen. Verhuizen mijn ouders niet, omdat ze wat beters wilden, dan had ik geen carrière gemaakt.”

Na de fusie met Dillegem heet de club nu RSDJ. Een groot, goed verzorgd veld tussen het groen. De sproeimachine draait, een stadswerker maait het gras tussen de gradins. Savvas, de Griekse terreinverzorger, gaat op de foto met Nordin. Wat verderop liggen de jeugdvelden. Vroeger was het modder, nu kunstgras. Nabil Jbari (13), de broer van Nordin, speelt er bij de kadetten. “Ik ben niet zo lang geleden nog eens komen kijken”, zegt Nordin. “Hij is verdediger. Een grote en stevige jongen. Hij speelt om zich te amuseren.” Zoals zijn grote broer nog altijd. Hij schiet in een lach.

Jean Joris was destijds trainer van de miniemen en de kadetten van Scup Jette, zijn zoon Christophe bevriend met Nordin. “Je zag meteen dat er iets in zat”, vertelt Jean Joris, die hem aansloot als tweedejaarsminiem. “Snel, technisch, doelgericht. Rechtsvoetig, maar ook goed met de linker. Eén van de grootste en een uitstekende détente, dankzij de gymnastiek. Zeer soepel. Hij maakte al salto’s bij de miniemen. Hij scoorde dat seizoen 75 keer, denk ik, toernooien meegerekend. Maar : je moest hem wel aan de leiband houden. Ik moest hem thuis afhalen, want anders was hij er de ene keer wel, de andere keer niet. Of hij bleef slapen, of hij kwam te laat. Hij voetbalde graag, maar iets moéten doen, op dat uur en op dié plaats, dat zat er niet in. Het was een jongetje dat wou spelen en stoppen wanneer hij goesting had, dat deed waar hij zin in had. Geen verplichtingen. Maar ik had hem goed in de hand. Eigenlijk hebben wij daar nooit problemen mee gehad. Hij is hier heel vaak geweest. Hij bleef soms slapen na de match, hij is jaren met ons mee geweest op vakantie. Naar de Azurenkust, naar Ibiza ook. Alleen : orde en discipline heeft hij niet. Het was toen zijn probleem en het is het nog altijd. Dat begrijp ik niet.”

“Alles moet een joke zijn voor Nordin”, lacht mevrouw Joris. “En een diplomaat is hij zeker niet. Hij is zéér lichtgeraakt. En eens hij geraakt is, is er niks meer aan te doen. Dan is hij als een stier die in de arena komt. Dan breekt hij alles af wat hij opbouwde. Nordin voelde zich altijd al snel naar de keel gegrepen. Zolang hij voelt dat er mensen zijn die in hem geloven, is er geen probleem. Voelt hij dat er niks rond hem is gebouwd, dan reageert hij slecht. Maar geef je hem zelfvertrouwen, dan voelt hij zich sterk en wordt hij een leider. De trainer die hem aanvoerder maakt, zoals mijn man ooit deed, mag er zeker van zijn dat Nordin een fantastisch team maakt. Nordin is impulsief, maar het positieve aan hem is : hij is openhartig. Hij is iemand die later nog veel voor andere mensen zal doen. Hij kan Marokkanen ook veel bijbrengen, hij zegt : We moeten onze identiteit hebben, maar ons integreren. Ze moeten werken, niet op straat zitten.’ Dat is positief van hem. Hij is nu trouwens bij een meisje waar wij erg in geloven, Isabelle. Zij heeft een kapsalon in Troyes, werkt heel hard en brengt hem heel veel discipline bij. Echt een goed meisje.”

Op het hoofdveld van eersteprovincialer RSDJ wijst Nordin naar een hoek in de zestien meter aan de kant van de kleedkamers. “Van daar scoorde ik nog met de eerste ploeg. Tegen Maccabi, denk ik, voor de beker van België. Ze waren blij de dag dat ik zestien werd, kon ik eindelijk met hen meedoen. Maar twee maanden later was ik weg naar Anderlecht ( lacht).”

Jacques Daems was zijn trainer bij de scholieren en bij de eerste ploeg van Scup Jette. “Nordin kon een goal maken die een ander niét kon maken”, merkte hij. “Aan een halve kans had hij voldoende om te scoren. Ik denk dat ik hem mentaal wat veranderde. Ik liet hem geloven dat hij kwaliteiten had om te slagen op het hoogste niveau, zelfs al speelde hij toen maar bij de gewestelijke scholieren van Scup Jette. Zijn benadering van het spel is toen een beetje veranderd, zijn manier van spelen efficiënter geworden. Voorheen was voetbal voor hem een spel waarin hij voor het plezier een paar spelers kon dribbelen en dan op doel sjotten, zoals hij dat in het park deed. Vanaf dan was het niet alleen maar meer spelen om te spelen, maar wou hij echt slagen en is hij met veel sérieux beginnen werken op training. Zo is Anderlecht gekomen. Ze nodigden hem enkele keren uit om te komen training en transfereerden hem uiteindelijk. Nordin voelt de dingen zeer sterk aan. Wat hij ontvangt, geef hij terug. Als hij merkt dat er niet honderd procent vertrouwen in hem is, van de trainer, zijn ploegmaats of het publiek, zal hij zich niet erg op zijn gemak voelen en zich ook niet helemaal uitsloven voor de entourage. Nordin zoekt vriendschap bij anderen.”

Bij Anderlecht was Marc Declerck twee jaar zijn trainer bij de Uefa’s : “Je zag meteen dat die jongen over veel talent beschikte, dat hij bijna alles kon met een bal, maar in het begin was hij vrij ongedisciplineerd. Hij had het nogal moeilijk met de groepsgeest : samen toekomen en samen vertrekken bijvoorbeeld. Ik had één keer een aanvaring met hem, toen hij te laat kwam en ik hem wegstuurde. Dat deed hem enorm veel pijn, omdat hij zo graag voetbalt. Daarna kende ik weinig of geen problemen meer met Nordin. Soms gaf hij de indruk te lanterfanten, maar hij kon ook echt keihard trainen als het moest. Typisch waren wel zijn grappen en grollen tussendoor. Dat is zijn aard, waarschijnlijk zal dat er nooit meer uitgaan. En hij was enorm opvliegend, had nogal gemakkelijk conflicten met scheidsrechters ook.”

“Als speler was hij een meerwaarde in de club. Hij kon iets forceren, met zijn techniek en zijn doelinstinct. Anderzijds was er ook dat beetje egoïsme, typisch bij spelers met een extraatje. Soms ging hij zelf zijn kans als er een betere mogelijkheid was. Nordin had zeker kwaliteiten genoeg om in de eerste ploeg van Anderlecht te voetballen, maar er waarschijnlijk niet de discipline voor. Dat is zijn probleem geweest. Een trainer als Aad de Mos destijds bijvoorbeeld duldde weinig inspraak of tegenstribbelingen. Terwijl Nordin zeer explosief is. In zijn eigen belang zou hij soms beter een keer op zijn tong bijten, maar anderzijds dankt hij aan zijn eigenzinnig karakter misschien ook zijn enorme voetbalkwaliteiten. Ach, hij is een echte straatvoetballer, hé. Een jongen die op straat leerde voetballen, in de parkskes van Brussel zijn vrijheid genoot. En : bij een club als Scup Jette zijn jeugdopleiding kende, wat waarschijnlijk ook niet hetzelfde zal geweest zijn als bij Anderlecht.

“Er zat altijd wat speelsheid in en hij durfde er wel eens de kantjes aflopen. Ik denk dat hij dichter bij een Afrikaanse voetballer dan bij een Europese staat. Zie de zwartjes van Beveren : dat is speels voetbal, hé. Als ze maar de bal hebben, dan amuseren ze zich en dan vergeten ze de tactiek wel eens of kunnen ze de discipline niet opbrengen om de richtlijnen van de trainer te blijven volgen. Nordin leunt daar dichter bij aan. Hij kon tijdens wedstrijden fel reageren, hij flapte er dan uit wat hij dacht, maar zag daar nooit kwaad in. Ik moet wel zeggen dat hij zich vlug geviseerd voelde omwille van zijn achtergrond. Dat speelde hem wel eens parten. Maar ik denk dat dat ondertussen toch wel over moet zijn.”

Met hoogtes en laagtes speelde Jbari ondertussen voor AA Gent, Club Brugge, Troyes, Aris Saloniki, Grenoble, Cercle Brugge en vanaf volgend seizoen opnieuw voor AA Gent. Veel goals gemaakt, veel geld verdiend. Veel Noord-Afrikanen is het in het Belgisch voetbal nog niet gelukt. Nordin Jbari redde het als enige van zijn vrienden destijds op het Ambiorixplein. “Er waren er nochtans die tien keer beter waren dan ik”, besluit hij. “Er zijn er op straat gebléven en er zijn er die voor de familie moesten werken. Ik heb geluk gehad. Bizar hoe het in mijn leven soms gelopen is.

“De omkadering ontbreekt, hé, voor migrantenkinderen. Kijk naar Frankrijk, waar je uit je milieu wordt gehaald om prof te worden, waar je op de club slaapt en waar je op school wordt gevolgd. Weet je, vorig jaar riep Johan Vermeersch mij. Ik zei : ‘Ik begrijp niet waarom Anderlecht, een club die er de middelen voor heeft, niet meer voor de migrantenjongeren doet.’ Vermeersch zei : ‘Ik zal het doen !’ Als men correct is en de besten de kans geeft, zullen er migranten uitkomen. Zeker weten. Zie de nationale minivoetbalploeg. Wie zijn er de besten ? De Marokkanen, omwille van hun technisch surplus. Op straat geleerd !”

door Christian Vandenabeele

‘Ik heb ooit gedacht : als ik groot ben, sla ik hem terug.’

‘Alles moet een joke zijn voor Nordin.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content