RC Genk wordt op smaak gebracht met een flinke portie jong talent. Sven Verdonck proeft er voor het eerst van het hoogste niveau.

Met dank aan Hugo Broos.

Bij de eerste wedstrijden na de winterstop dook een nieuwe naam op in de Genkse selectie, die van Sven Verdonck. Het achttienjarige talent kweet zich in de blauw-witte defensie keurig van zijn taak. Een maand nadat hij zijn handtekening had gezet onder een semiprofcontract, zwaaide RC Genk vorige maand al met een volwaardige profovereenkomst.

“Ik was heel stil.” Verdonck blikt, nog steeds met een tikkeltje ongeloof, terug op het moment dat hij dat nieuws te horen kreeg. “Toen ik mijn contract tot juni 2010 had getekend, ging ik ’s middags iets eten in het centrum. Wildvreemden klampten me op straat aan om me proficiat te wensen. Mijn gsm stond niet stil. Ik weet niet hoe iedereen zo snel op de hoogte was. Maar het respect en de gelukwensen van al die mensen deden deugd.”

Leren voetballen

Verdonck is een jeugdproduct van Lierse. “Ik behoorde daar sinds mijn zevende tot een heel goede lichting. We speelden vrijwel elk jaar kampioen in onze reeks en wonnen bijna alle toernooien.” Maar bij de Pallieters kwam het voetballende aspect naar zijn zin te weinig aan bod. “Niet het leren voetballen, maar het resultaat stond er voorop. Ze kijken er enkel naar het klassement. Dat ging me wat tegen op het einde. Ik heb er veel geleerd, maar was toe aan iets nieuws.”

In maart 2004 legde RC Genk interesse aan de dag voor de jonge verdediger. “Er kwamen in die periode verscheidene clubs aankloppen ( o.a.PSV, Anderlecht, Aston Villa, FC Köln, nvdr). Maar na één gesprek met de mensen van RC Genk wist ik al dat het deze club zou worden. Hier wil iedereen mooi voetbal brengen, dat is het uitgangspunt. Als het daarmee niet lukt, kan je nog altijd omschakelen. Die visie sluit aan bij mijn manier van spelen.”

Vorig seizoen pendelde Verdonck dagelijks tussen zijn woonplaats Kasterlee, Genk en Antwerpen, waar hij zijn middelbare studies afmaakte. Die lijdensweg is ondertussen verlicht. Hij nam zijn intrek bij de familie Mraz, het gastgezin waar tot voor kort ook Ogunjimi en Defour logeerden. Verdonck gaat nu ook in Genk naar de technische topsportschool, hoewel. “Vanaf nu train ik altijd met de A-kern. Enkel donderdag- en vrijdagnamiddag blijven over om achter de schoolbanken te kruipen. De combinatie met studeren is haast onmogelijk geworden. Ik ga binnenkort eens met mijn ouders rond de tafel zitten om te bekijken tot welke oplossing we kunnen komen.”

Maar die keerzijde van de medaille bezorgt Verdonck geen seconde spijt van zijn overgang. “Ik denk dat ik me nergens anders beter zou voelen. Ik pik hier ontzettend veel op. Toen ik in het Fenixstadion aankwam, had ik een goede lange bal. Maar schitterend kon je hem niet noemen. Na elke training werkte ik er hier nog twintig minuten op. De trainer bleef bij mij. We perfectioneerden eerst de techniek en oefenden het daarna voortdurend in. Na een tijdje weet je wel hoe het moet en kan je op je eentje aan de slag. In Lierse gaven enkele mensen me instructies en lieten me daarna onmiddellijk alleen met de boodschap : ‘Begin er maar aan.'”

Raar gevoel

Afgelopen zomer mocht Verdonck voor het eerst met de A-kern van Genk trainen. “Al na twee minuten had ik door dat het een fantastische kliek is. De spelers zetten zich in de kleedkamer eens naast je of slaan een babbeltje tijdens het in- of uitlopen. Iedereen neemt je direct op in het geheel. Eigenlijk lijkt het onmiddellijk alsof je er al jaren bij hoort.”

In de heenronde mocht Verdonck bij de wedstrijden tegen Brussels en Moeskroen op de bank zitten. “Een heel leuke ervaring. Het vormde de ideale gelegenheid om eens te ervaren hoe alles eraan toegaat : de sfeer in de kleedkamer, de voorbereiding van de wedstrijd, opwarmen in het stadion. Het was iets heel speciaals.” En toen moest het beste nog komen.

“In de winterstop bleek dat ik mee mocht op stage. Verrassend was dat. Ik voelde wel dat de jeugd bij Genk een kans kreeg, maar dacht niet dat het zó snel zou gaan.” In de eerste oefenwedstrijd in Turkije, tegen Spartak Moskou, liet Broos Verdonck aantreden. “Tijdens die match merkte ik dat het niveau bij de A-kern een pak hoger ligt dan bij de beloften. De duels zijn harder en het verloopt allemaal veel sneller. Nog voor je de bal krijgt, moet je al weten naar waar je hem gaat trappen.

“Ik presteerde goed. Dat was niet in het minst te danken aan de manier waarop Ronny Van Geneugden en de rest van de trainersstaf me begeleid hadden. Ze spraken op me in, wezen me erop dat het niet afgelopen zou zijn als ik een slechte match zou spelen. Iedereen gaf me vertrouwen, waardoor ik een goed gevoel had. Dat draag je mee op het veld.”

Ook in de tweede oefenwedstrijd op stage, tegen Trabzonspor, toonde Verdonck wat hij waard was. “In Turkije begon het allemaal voor mij. Nu ben ik een van hen, dat idee drong plots tot mij door. Op een onverwacht moment overvalt me die gedachte soms nog. Als je hele dagen bezig bent, sta je er niet bij stil dat je tot de A-kern behoort. Af en toe geeft dat een raar gevoel. Vroeger was het een droom om profvoetballer te worden. Die komt nu uit.”

Na de stage breide Verdonck een vervolg aan zijn sprookje. “Ik had nog geen enkele minuut ervaring in de eerste klasse en toch bracht Broos mij aan de aftrap tegen Charleroi, de eerste wedstrijd van de terugronde. Het getuigt van veel lef. Maar als een trainer weet dat een speler er klaar voor is, neemt hij eigenlijk geen risico. Ook in de volgende wedstrijden verscheen ik aan de aftrap. Het is nu heel snel gegaan, maar ik denk niet dat ik een stap heb overgeslagen.”

Rust

Verdonck is de rust zelve als hij terugblikt op de steile vlucht die zijn carrière de afgelopen maanden nam. “Ik ben dan ook een kalme jongen. Ik verkies bijvoorbeeld een rustige babbel boven een avondje stappen. Een uitgaanstype ben ik niet. Ik voel niet de drang om tot vier uur ’s nachts weg te zitten, zorg ervoor dat ik op tijd in bed kruip en let op mijn eten. Dat knaagt niet, ik ben het altijd zo gewoon geweest. Nu krijg ik plezier terug voor de opofferingen die ik al jaren voor het voetbal heb gedaan.

“Op het veld is er van mijn rustige ingesteldheid weinig te merken, daar ben ik helemaal verschillend. Ik durf bij bepaalde fasen uitvliegen of roepen tegen iemand. Dat je jong en nieuw in de groep bent, telt dan niet meer. Op de mat geef ik mijn mening en kom ik voor mezelf op. Als ik iets zeg tegen mijn ploegmaats, vangen ze dat direct op. Ze appreciëren je commentaar. Ik luister ook naar hen.

“In de verdediging loop ik naast Tomi ( Mikulic, nvdr). Dat is iemand die weinig zegt en me niet vaak bijstuurt. Maar Hans Cornelis, Soley Seyfo, Jan Moons en Bob Peeters doen dat wel. Wie daar het meeste oog voor heeft, is Gert Claessens. Achteraf bespreekt hij bepaalde fasen met mij. Gert wijst me op mijn fouten en vergeet niet om ook de goede zaken te vermelden. Onlangs zei hij me dat ik Tomi niet te ver naar buiten mag laten drijven. Ik moet hem coachen, ervoor zorgen dat hij dicht bij mij loopt. En hij gaf me ook mee dat ik zonder al te veel fantasietjes moet voetballen. Simpel en sober. Soms dien je de bal gewoon weg te knallen om te vermijden dat je in de problemen komt. Ik zoek altijd eerst de voetballende oplossing, maar wil het soms te mooi doen.”

KRISTOF DE RYCK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content