Sinds gisteren en nog tot zondag staat het Gentse Kuipke weer volledig in het teken van de zesdaagse van Vlaanderen-Gent, ‘nummer één qua sportieve prestaties’, glundert wedstrijdleider Patrick Sercu.

Spektakel, uitgelaten mensen op het middenplein, zingende en feestende studenten, maar vooral ook topsport, dat is de Gentse zesdaagse. “De renners staan nog altijd centraal”, zegt Patrick Sercu (60), de beste en meest succesvolle zesdaagsenrenner ooit (88 overwinningen) en wedstrijdleider in Gent, een taak die hij ook op zich neemt in Amsterdam, Rotterdam en Bremen. Zes novemberavonden lang trekken jaarlijks om en bij de 7000 toeschouwers per dag naar de piste in het Ci-tadelpark. En dat zal dit keer niet anders zijn, ondanks het forfait van publiekstrekker Frank Vandenbroucke.

Al jaren was er sprake van dat Frank Vandenbroucke zou meerijden in Gent. Nu het eindelijk zo ver was, liep het alweer mis.

Patrick Sercu : “Tja, sprake van… Dit jaar had hij voor het eerst een contract getékend. Aanvankelijk zou Vandenbroucke Amsterdam, München en Gent met Tom Steels rijden, maar dat plan viel in het water toen Steels geopereerd moest worden aan zijn voet. Vandenbroucke bleef vragende partij om enkele zesdaagsen te rijden.”

In Amsterdam zag het er veelbelovend uit. Op de laatste dag moest hij de strijd staken, maar samen met Matthew Gilmore stond hij toen wel op de vierde plaats.

“Vandenbroucke kan een specialistbaanrenner perfect aanvullen om in de top mee te draaien. Hij heeft de techniek, maar mist explosiviteit om een échte topper te zijn op de piste. In Amsterdam was het een kwestie van conditie, hij moest opgeven omdat zijn batterij leeg was. Die koortsaanval kwam er omdat hij zich geforceerd had. Het was een gevolg van oververmoeidheid, niet van ziekte.”

Hoe jammer vind je het dat hij er nu niet bij zal zijn in Gent ?

“Hij is er al tien jaar niet bij. De zesdaagse ging desondanks elke keer door, hoor ( grijnst).”

De kranten schreven dat er vijftig procent meer kaarten verkocht werden omdat Vandenbroucke meereed.

“Dat klopt helemaal niet. Op de dag dat we áánkondigden dat Vandenbroucke zou meerijden, hadden we al vijftig procent meer kaarten verkocht dan vorig jaar rond hetzelfde tijdstip. Op dat moment wist niemand dat Vandenbroucke zou rijden, die meerverkoop had daar dus hoegenaamd niets mee te maken. Die dankten we aan afspraken met verscheidene firma’s. Uiteraard zou Vandenbroucke nog wat meer volk naar de piste gelokt hebben, dat ga ik niet ontkennen. De extra media-aandacht zou ons evenement nog meer promoten, maar we zijn niet afhankelijk van zijn deelname.”

Nochtans, zou de deelname van een goede wegrenner geen positieve zaak zijn voor de Gentse zesdaagse ?

“Een bekende renner die ook nog kan presteren, vormt altijd een meerwaarde. Maar vorig jaar en het jaar voordien moesten we het eveneens stellen zonder een wegrenner en toch was de publieke belangstelling groot. Een ‘wegrenner’ is dan ook het juiste woord niet, wel een ‘publiekstrekker’. Danny Clark was dat en hij was geen wegrenner. Hetzelfde met Etienne De Wilde, die ook al vijf jaar lang vooral op de piste presteerde. Cipollini deed ooit mee aan de zesdaagse van München. Welnu, dat jaar daagden 4000 betalende toeschouwers minder op dan het jaar voordien.”

Je ziet het minder en minder : wegrenners die in de winter zesdaagsen rijden.

“Hoeveel wegrenners kunnen er nog op de piste rijden ? En wie wil er nog van diegenen die het kunnen ? Ze hebben het financieel niet meer nodig, in tegenstelling tot vroeger, toen bijvoorbeeld Rik Van Looy als wegwereldkampioen nog in twaalf zesdaagsen aan de start kwam. Zabel vormde tot voor een paar jaar nog een uitzondering, maar hij beperkte zich tot twee of hooguit drie meetings. Aldag rijdt alleen zijn thuiszesdaagse in Dortmund. Met Gent hebben we de pech dat we in de tweede helft van november op de kalender staan. Eind oktober, als het wegseizoen nog maar pas afgelopen is, zou ook Van Petegem in Gent rijden, zeker weten.”

Tot tien jaar geleden ging je in Gent uit van twaalf Belgen en twaalf buitenlanders…

“( Pikt onmiddellijk in.) … Dat lukt zelfs in de toekomstzesdaagse niet meer. Die evolutie merk je ook op de weg : met Quick-Step en met Davitamon-Lotto tellen we twee teams in de Pro Tour, maar meer dan de helft van de renners in die ploegen zijn buitenlanders.”

Zie je, wat het zesdaagsenwerk betreft dan, jonge Belgische talenten ? Iljo Keisse, bijvoorbeeld ?

“Laten we in de eerste plaats vooral niet vergeten dat hij nog maar 21 jaar is. Hij moet nog een grote ontwikkeling doormaken, aan kracht winnen. Maar Keisse is een goed element : als hij ernstig blijft werken, denk ik wel dat hij binnen vijf jaar kan uitgroeien tot een topper. Op dat moment zullen er wel andere kleppers moeten opstaan, want Risi, bijvoorbeeld, zal er dan niet meer bij zijn.”

Je noemt Bruno Risi. Hij blijft op zijn 36e de koning van het zesdaagsencircuit ?

“Individueel is hij ontegensprekelijk de beste, de compleetste : hij heeft snelheid en uithouding, is spectaculair, heeft uitstraling… Gelukkig haalt Betschart niet altijd een even hoog niveau ( grijnslachje), anders zou je zelden spannende wedstrijden zien. Betschart behoort bij de toppers, maar een afwerker is hij niet.”

Matthew Gilmore, Belgiës hoop in bange dagen, vindt dat zijn kwaliteiten vaak onderschat worden. Ben je het daarmee eens ?

“Bwah… ( Denkt na.) Hij heeft niet die grote uitstraling. Maar onder-schat ? Hij bereikte zijn status van topper in het zog van Etienne De Wilde, hé. Etienne was het nummer één van de ploeg, op elk vlak, zowel qua rijden als qua denken. Gilmore geldt als voorbeeld voor velen, door zijn levenswijze, zijn inzet, zijn mooie stijl – ook heel belangrijk voor een pistier – maar zijn grootste probleem is zijn enorme faalangst. Daarom rijdt hij beter als hij niet het nummer één is, zoals aan de zijde van De Wilde of van McGrory, die net het tegenovergestelde karakter heeft. McGrory heeft soms te wéinig complexen, hij is té relaxed. Ze vullen elkaar goed aan, laat het me zo zeggen.”

Gilmore zou dan ook wat graag opnieuw een vaste tandem vormen met McGrory. Waarom zien de wedstrijdleiders dat niet zitten ?

“Als wedstrijdleider wil je een uitgebalanceerd deelnemersveld maken. Het mag niet de bedoeling zijn om van de beste vier renners twee ploegen te maken, waardoor de rest op twintig rondes eindigt.”

In Dortmund vormde Gilmore een duo met Risi, op papier een bijna onklopbaar koppel. Dat bleek ook op de derde avond, toen ze zowat alle nummers wonnen. Toch ging de overwinning in de zesdaagse naar McGrory-Aldag. Is dat niet vreemd ?

“McGrory en Aldag zijn ook niet de minsten, hé. Plus : een gelegenheidsduo heeft nooit dezelfde instelling en motivatie als een vaste tandem. Het waren beide sterke ploegen en er kan er maar één winnen.”

Met alle respect voor de anderen, maar Risi-Gilmore zou toch beter moeten zijn, niet ?

“( Fel.) Op de weg wint ook niet altijd de beste op papier of qua palmares de koers, toch ?”

Nee, dat is juist, maar over de zesdaagse wordt wel eens beweerd dat er een en ander te ‘regelen’ valt.

“Soms zie ik wegwedstrijden waarin ze, ik zeg maar wat, met vier voorop liggen. Dan haalt een renner het van wie ik denk : die is toch niet zo snel als die andere uit de kopgroep ! Of er ontsnapt iemand en de rest houdt de benen stil. Dan zeg je ook : ‘Wat gebeurt er hier ?’ Zo kan je je vragen stellen bij élke uitslag, maar ik weet : in de zesdaagse wint nooit een slecht renner, terwijl op de weg geregeld een mindere god met de zege gaat lopen. Het is dus zeker niét zo dat vóór de zesdaagse al vaststaat wie er gaat winnen. Dat bepalen de renners, soms is de ene ploeg wat beter, volgende keer de andere. Ik vraag me af waarom er altijd zo gevist wordt of er wat ‘geregeld’ wordt in de zesdaagsen. Op de weg wordt er veel meer ‘geregeld’ dan op de piste, want daar gaat het om veel meer geld.”

Terug naar de zesdaagsenrénners dan. Ouderdomsdeken Andreas Kappes, bij-na 39, blijft voorin meedraaien. Hoe lang nog ?

“Niet lang meer, denk ik. Kappes probeert nog zo lang mogelijk te rijden en geld te verdienen, maar in feite is hij ( op fluistertoon) versleten. Pas op, dat is geen oneer, hij hoort er nog altijd bij, maar hij is niet meer de man die het spel in beweging zet.”

Nochtans vindt hij zichzelf beter dan Andreas Beikirch, met wie hij bijna al-tijd een duo vormt.

“Kappes leeft op zijn naam, want hij wás een steengoede renner, ook in de zesdaagsen. Nu rijdt Beikirch gewoon beter, zonder twijfel. Beikirch heeft hetzelfde probleem als Gilmore, nog meer zelfs : hij mist uitstraling. Gilmore is nog wereldkampioen geweest, behaalde zilver op de Olympische Spelen. Dat kan Beikirch niet zeggen, maar voor mij is hij op dít moment de beste Duitse zesdaagsencoureur.”

Daarom koppelde je hem en niet Kappes in Gent aan Iljo Keisse.

“Ja. Het publiek zal hem zo wat beter leren kennen en meer leren waarderen. En het is goed voor Keisse ook, zonder dat er druk op zijn schouders komt. Als ze zesde worden, is dat zoveel waard als een overwinning.”

Het laatste topduo dat erbij kwam, is Robert Slippens-Danny Stam…

“( Pikt meteen in.)… een sterke ploeg ! Ze rijden wel beter op een kleine piste dan op een grotere piste. Ze zijn heel stuurvaardig, technisch goed, gaan flitsend door de bochten, entertainen het publiek, kunnen zich goed verkopen en rijden altijd met veel inzet. Zo zouden er meer moeten zijn…”

… Inderdaad : Slippens-Stam is nog een topduo, maar daarachter… ?

“… is het even wachten. Bradley Wiggins is een echte klasbak, maar hij mag niet op de piste rijden, want hij moet zich van Crédit Agricole klaarstomen voor de Tour. Robert Sassone beschikt ook over de kwaliteiten om een zeer goed zesdaagsenrenner te worden, maar hij viel weg om andere redenen ( dopingschorsing, nvdr). Luke Roberts ? In de eerste plaats een man van de ploegenachtervolging, maar dus wel iemand die op de baan kan rijden. We geven hem de kans om zich in te werken, waardoor hij over twee, drie jaar misschien wél aan de top kan staan. Franco Marvulli ? Ik hoor ook vertellen dat hij lui is en dat merk ik bovendien aan zijn manier van rijden. Hij is snel, maar heeft geen inhoud, mist body. Twee keer wereldkampioen, vice-olympisch kampioen – weliswaar allemaal op de rug van Risi – hij ziet er goed uit, weet zich te verkopen, maar hij loopt een beetje naast zijn schoenen. Robert Bartko ? Ja, misschien wel. Hij heeft de atletische mogelijkheden, maakte dit seizoen voor het eerst een hoofddoel van de zesdaagsen en zal de weg in de toekomst als ondergeschikt beschouwen ten opzichte van het baanwielrennen.

“Anderzijds komen de beste pistiers meestal voort uit vaste ploegen, jongens die als team overkomen, zoals Risi-Betschart, Clark- Allen, Sercu- Merckx, PijnenDuyndam. Als je alleen komt, moet je deze week met die rijden, volgende week met die andere en ga zo maar verder. Dan is het veel moeilijker om je te manifesteren.”

Laten we het eens hebben over de organisatie van zo’n zesdaagse. Hoe moeilijk is het om het evenement elke keer weer rendabel te maken ?

“Daar kruipt veel tijd in, je bent er het hele jaar mee bezig. Plus : je moet de medewerking krijgen van de stad. Als die er munt uit wil slaan en veel geld wil vangen om de hal te huren, mag je de boeken direct toedoen.”

Hoe hoog ligt het budget van de Gentse zesdaagse ?

“Rond de 750.000 euro. De betalende toeschouwer blijft onze grootste sponsor, gevolgd door de pure sponsoring en de catering, een post die aan belang toeneemt. Aan de uitgavenzijde staan de gages voor de renners, één derde, en de organisatiekosten, twee derde.”

Het randgebeuren neemt een steeds prominentere rol in. Dreigt niet het gevaar dat het sportieve naar het achterplan verdwijnt ?

“Er heeft nog niemand een zesdaagse georganiseerd zonder renners, hé. Je hoort af en toe : ‘De coureurs, dat is maar bijzaak, het gaat om drinken en feesten.’ Er zijn veel plaatsen waar het veel geestiger is, hoor. De zesdaagse blijft in de eerste plaats een sportevenement. Uiteraard hoort het randgebeuren erbij. Je kan moeilijk zes uur aan een stuk zitten kijken, zonder iets te drinken. Ook de sponsoring evolueerde : gewoon een reclamebord naast de piste zetten volstaat al lang niet meer, je moet pakketten aanbieden, mét eten en drinken. Iedereen amuseert zich zoals hij of zij wil, maar de renners staan nog altijd centraal.”

In Bremen lijkt het er echter vaak op dat…

“… Bremen is een uitzondering. Daar heb je vijf hallen : in één hal is het koers, in een andere ’tien om te zien’ de hele avond, in nog een andere Biergarten… En met één ticket kan je overal binnen. Daar gaat het om meer dan een zesdaagse alleen.”

Waar zou je Gent plaatsen op de sportieve waardeladder van de zes-daagsen ?

“In de topdrie, zonder twijfel, samen met München en Berlijn. Dat zijn de drie die de renners het liefst winnen. Qua sportieve prestaties durf ik zelfs te stellen dat Gent nummer één is. In Bremen komen ze vooral heel graag aan de stárt, want daar kunnen ze het meest verdienen, dubbel zoveel als in Gent.”

Het dakprobleem in Kopenhagen is opgelost en Rotterdam kwam erbij. Er staan weer elf zesdaagsen geprogrammeerd ten opzichte van acht vorig seizoen. Ziet de toekomst er plots rooskleurig uit ?

“Weet je, in mijn eerste jaar als prof, vroegen ze zich ook al af : ‘Hoe lang kan dit nog blijven bestaan ?’ Het klopt dat er meer wegrenners zijn dan pistiers, maar hoe komt dat ? Omdat er meer koersen zijn ! Mochten er in ieder land tien pistes liggen, je zou ook meer baanrenners hebben. Waarom zijn er in Japan 5000 keirinprofs en nauwelijks wegrenners ? Juist, het aantal pistes.”

Ook in Bremen ben je wedstrijdleider, net als in Amsterdam en nu ook in Rotterdam. Je doet het op je 60e nog altijd graag ?

“Ja, met hart en ziel.”

door Roel Van den broeck

‘In een zesdaagse van Gent eind oktober zou ook Van Petegem meerijden, zeker weten.’

‘Op de weg wordt er veel meer geregeld dan op de piste.’

‘Het grootste probleem van Gilmore is zijn enorme faalangst.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content