Voetballend Brugge beleeft een boerenjaar. Club is efficiënt, Cercle swingt. Een situatieschets van het Brugse voetbal is meer dan ooit op zijn plaats.

Brugge is de tweede grootste stad van Vlaanderen. Groot qua oppervlakte dan, want het aantal inwoners valt met 117.000 best mee. Brugge lokt ook volk. Veel volk. In het toeristenseizoen – of terroristenseizoen zoals de Bruggelingen het noemen – kan je op de Brugse reien over de koppen lopen. Veelschrijver Pieter Aspe situeert er al jaren zijn boeken en in maart komt ‘In Bruges’ uit, een film over twee Ierse huurmoordenaars die in Brugge moeten onderduiken na een foutgelopen schietpartij. Maar ook in het voetbal schiet Brugge dit seizoen met scherp. Zowel Club als Cercle. Van Club zijn we dat gewoon, van Cercle iets minder. Supporters had groen-zwart – opgericht in 1899 (grote broer Club is acht jaar ouder) – voldoende, maar ze bleven lang discreet.

Voetbal is immers traditie in Brugge, legt HedwigDacquin uit. De ex-hoofdredacteur van het Brugsch Handelsblad is inmiddels gepensioneerd. Als ex-jeugdspeler van Club Brugge en gewezen sport- en algemeen verslaggever kent hij de stad door en door en is hij goed geplaatst voor een situatieschets. Dacquin: “Je had hier een katholieke ploeg en een vrijzinnige ploeg. Club Brugge was liberaal, vrijzinnig, had bindingen met de vrijmetselarij en een link met het atheneum. Cercle sloot eerder aan bij de katholieken, bij de broeders Xaverianen.”

De aanhangers van Franciscus Xaverius, de Frères, hadden een school in hartje Brugge die nu nog bestaat. Cercle had zelfs een satellietploeg avant la lettre: Concordia. Die speelde in geel en blauw, de kleuren van de Xaverianen. Dacquin: “Van die school werd je eerst naar Concordia geloodst en als je talent had, ging je naar Cercle. Later is die ploeg opgedoekt en de terreinen verkaveld. Ze bouwen er nu een nieuwe school.”

Die ideologische scheiding is lang gebleven. Dat merk je aan de voorzitters. Bij Club had je de dynastie De Clerck (van de blikslagerij die veel arbeiders werk verschafte). Huidig Cerclebaas FransSchotte (ingeweken uit Roeselare en sterke man achter de Standaard Boekhandel) heeft voorgangers met een CVP-stempel: ridder Pierre Vandamme (ooit CVP-burgemeester van Brugge), Robert Braet (gewezen keeper, was CVP-gemeenteraadslid in Brugge) en advocaat PaulDucheyne (zat ook al namens de CVP in de gemeenteraad). Dacquin: “Bij Club heeft Michel Van Maele ook een CVP-verleden, maar die was dan ook eerst bij Cercle aangesloten. Van Maele heeft nog zijn transfer naar Club moeten aanvragen om de ploeg uit de puree te kunnen helpen. De verzuiling van de maatschappij heeft de grenzen met de tijd wel wat doen vervagen.”

Cerclepubliek

Hoe kan een stad van nauwelijks iets meer dan 100.000 inwoners twee topclubs op de been houden? Dacquin: “Club rekruteert supporters uit heel Vlaanderen, eigenlijk sedert de bloeiperiode in de jaren 70, toen over heel Vlaanderen supportersclubs ontstonden. Buiten de stad treden is Cercle nooit gelukt. Cercle rekruteert alleen in Brugge en de nabije omgeving, al is dat nu wel wat aan het veranderen. Je ziet veel meer groen-zwart in het straatbeeld. Cerclesupporters hoeven niet langer te blozen. Cercle had altijd dat slapende publiek, maar speelde niet het meest swingende voetbal, vandaar. Supporters zijn vaak supporters van de winst. Het Cerclepubliek groeit nu dan ook logischerwijze aan. En dan kan je je vragen stellen bij de vele theoretische modellen van Trudo Dejonghe. Volgens hem zijn twee ploegen in deze stad niet leefbaar. Als ze goed spelen, is het wél leefbaar. Juist omdat het volk niet alleen uit Brugge komt. Club lokt 28.000 supporters, daarvan zijn er misschien 5000 Bruggelingen, de rest komt uit heel Vlaanderen.”

Dat Cercle niet die uitstraling heeft en Club wel, is toeval. Dacquin situeert de breuklijn bij de opkomst van het profvoetbal, eind jaren 60, begin jaren 70. “Cercle heeft toen de grote pech gehad dat een moeilijke periode in zijn geschiedenis samenviel met de grote periode van Club.”

Halverwege de jaren 60 degradeerde Cercle immers sportief en vanwege een omkoopschandaal niet één, maar twee afdelingen. Van die klap herstelde de ploeg zich moeizaam, terwijl Club net aan een periode begon met drie titels op rij en Europese triomfen. Dacquin: “De inhaalbeweging van Cercle qua populariteit en sportieve successen is er eigenlijk nooit meer gekomen.”

En hoe zit het met de rivaliteit? Leidt deze situatie tot spanningen in de stad, nu de derby’s duidelijk meer inzet hebben dan prestige? De volgende derby kan misschien bepalend zijn voor de titel. Dacquin: “Vroeger had je een grotere rivaliteit. Door de kleinere mobiliteit leefde het nog veel meer in de stad, vind ik. Ik herinner me nog periodes dat er ten tijde van de derby blauw-zwarte en groen-zwarte vlaggetjes werden opgehangen. Lange tijd was een transfer van de ene vereniging naar de andere not done, maar ook dat is vervaagd. In het huidige Cercle hebben De Sutter, Serebrennikov en De Wulf een Clubverleden. En in omgekeerde richting zijn er ook wel wat bewegingen geweest. Luc Sanders ging van Cercle naar Club, Bernard Verheecke ook.”

Relaties

De geschiedenis van voetbalploegen wordt grotendeels bepaald door individuen, meer dan door ideologische achtergronden. Zeker in de provincie, waar bedrijven minder talrijk zijn. Wie dat soort individuen in zijn bestuur krijgt, trekt vaak de hele vereniging mee.

Joseph Hutsebaut was zo’n figuur voor Club Brugge. Bij Cercle had je LucienHautekiet, een van de managers van Philips. Dacquin: “Die twee mensen hebben hun club ongetwijfeld opgetild. Hutsebaut was de man met de goeie contacten in Nederland. Hij haalde Robbie Rensenbrink, Henk Houwaart, WietseVeenstra en Ruud Geels. Ik weet dat hij ook hard hengelde naar Rinus Israël, maar dat is mislukt. De man had een pas- sie voor voetbal en keek over de grenzen. Nu zie je op tv live Egypte-Kameroen in Ghana, maar in die tijd was dat veel minder vanzelfsprekend. Hij had een netwerk van informanten. Anderzijds heeft de man ook een financiële puinhoop achtergelaten. Hutsebaut maakte contracten op de rug van bierviltjes. Met de brave Raoul Lambert zal dat zeker geen probleem geweest zijn, maar de Nederlanders brachten het professionalisme binnen. Die gingen aan tafel zitten met advocaten om hun contracten op te maken. Ze betaalden voor die tijd zeer grote weddes bij Club en dan gaat het snel.”

Niet alleen Nederlandse spelers, maar ook trainers als Leo Canjels en Frans De Munck zakten af naar Brugge. Club kon in die tijd zelfs WeltmeisterErnst Happel, van Feyenoord naar Sevilla vertrokken maar daar ontslagen, binnenrijven. Dacquin: “De ploeg van de jaren 70 die voor de eerste keer in 50 jaar opnieuw kampioen van België werd, is groot gemaakt door Hutsebaut.”

Zelfs Constant Vanden Stock sloeg een jaar in Brugge zijn tenten op. Tot er een dispuut ontstond over Wilfried Van Moer. Van Moer speelde bij Antwerp en moest zes miljoen kosten. Club Brugge had dat niet en Vanden Stock stelde voor om het uit eigen zak te betalen. Dacquin: “Maar dat wilde het bestuur niet. Daarop is Van Moer naar Standard gegaan, waarna die club drie jaar op rij kampioen werd. Vanden Stock heeft hier nooit echt geaard, er is geen band met Club geweest. Hij had een villa in Knokke en kwam kijken, maar meer niet.”

Aan de overkant van de straat waakte Paul Ducheyne als een goeie kloek over groen-zwart. Dacquin: “Ducheyne was een katholieke advocaat die zich met een soort vaderlijke zorg over de ploeg ontfermde. Iedere cent werd omgedraaid. Hij was iets te braaf misschien. Zijn opvolger Frans Schotte is een businessman met een andere dynamiek en een megafoon als PolVan Den Driessche om dat te melden. Cercle had vaak bestuurders met relaties. Zo kwamen Kalusha, Musonda en andere goeie Afrikanen naar Cercle. Binnen de kortste keren zaten die vaak in Anderlecht. Er is altijd een heel goeie band geweest tussen Anderlecht en Cercle, die beide vergelijkbaar voetbal speelden. Ander voorbeeld: Lucien Hautekiet had relaties in Denemarken. Via hem kwamen onder andere Olsen en Nielsen. Dat soort voetballers is nu niet meer haalbaar.”

Stadions

Club speelde in De Klokke. Een steenworp verder speelde Cercle in het Edgard De Smedtstadion. Beide terreinen zijn inmiddels verdwenen. Het veld van Cercle werd een parkje, met garages voor mensen uit de buurt en met de Magdalenazaal, een locatie van het cultuurcentrum Brugge. De toegangspoort bleef wel bewaard. Van De Klokke is niks meer over. Het terrein bleef eigendom van Club Brugge tot het halverwege de jaren 90 verkaveld werd. Er staan nu riante huizen. Een van de straatjes in de buurt heet het Dyserynckstraatje. De Klokke heette vroeger immers officieel het Dyserynckstadion, naar AlbertDyserynck, de tweede voorzitter van de ploeg.

Beide ploegen kregen halverwege de jaren 70 een nieuwe thuisbasis. Met dank aan het stadsbestuur, dat zowel Club als Cercle van het failliet redde. Dacquin: “Cercle Brugge zat in de jaren 60 in een moeilijk parket en toen heeft de stad hun terrein gekocht. Een decennium later zat Club in een moeilijke periode. De stad bouwde toen voor beide ploegen Olympia, het huidige Jan Breydelstadion.”

Het probleem van beide clubs was de stijgende (loon)kost, niet gedekt door veel plaatselijke industrie. Tussen de haven Zeebrugge (behorend tot grondgebied Brugge) en de clubs is er amper of geen relatie. Dacquin: “De haven is voor de stad een enorme pool van tewerkstelling, maar de meeste bedrijven zijn buitenlands en hebben hier enkel een filiaal. In Brugge staan wel een paar grote fabrieken – Tropicana Bombardier en een assemblagebedrijf voor vooral Japanse auto’s -, maar ik zie daar weinig links met het voetbal. Bij Club zie ik als sponsor vooral banken en verzekeringsmaatschappijen, Cercle heeft een tijdje shirtreclame gemaakt voor rederij Townsend Thoresen, binnengehaald door Pierre Vandamme, ex-voorzitter en ex-burgemeester. Voor zover ik weet, was dat het enige havenbedrijf dat hier ooit een ploeg sponsorde.”

Het moest dus van de overheid komen. En met Michel Van Maele mocht Club Brugge zich heel gelukkig prijzen. Koopmansgeest is legendarisch in Brugge en de emanatie daarvan was wijlen Michel Van Maele. Grijpt hij in de jaren 70 niet in, dan bestaat Club misschien niet meer.

Van Maele was burgemeester van Sint-Michiels. Van na de oorlog tot in 1970, toen de deelgemeente opging in een fusie met Brugge. Dacquin: “Een machtig figuur. Een echte patriarch. Toen de fusie er kwam, werd Van Maele burgemeester van groot Brugge. Geen wereldstad, maar toch een stad van 115.000 mensen, 100.000 meer dan zijn Sint-Michiels. Van Maele verkeek zich op die schaalvergroting. Hij heeft Brugge willen besturen zoals hij Sint-Michiels bestuurde, maar dat lukte niet. In Sint-Michiels had je geen oppositie, de burgervader was er baas, alles was regelbaar. In Brugge had hij wél oppositie. Honderd jaar had de CVP hier de volstrekte meerderheid, maar na het bewind van Van Maele verloor de CVP de eerstvolgende verkiezingen. Socialist Frank Van Acker smeedde een coalitie van één tegen allen, waardoor plots de CVP in de oppositie verzeilde. En daar heeft Van Acker ze twaalf jaar gehouden.”

Dat was meteen het einde van het politieke verhaal van Van Maele, maar gelukkig voor Club Brugge had de man wel een creatieve geest en relaties in de financiële wereld. Dacquin: “Hij kreeg het geld bij mekaar om de schuldenput van Club te dempen. Als burgemeester gaf hij nog groen licht voor de bouw van het nieuwe stadion. De kritiek die Van Maele daarvoor kreeg, was dat alles zo snel moest gaan dat het stadion werd gebouwd zonder subsidies. Om die aan te vragen had hij niet de tijd. Alles is dus puur met stadsgeld gebouwd.”

Supporterslegioen

Maar voor Club viel alles daarmee wel in de goede plooi. Net dan begon de periode Happel. De Oostenrijker gooide Van Maele zonder pardon de kleedkamer uit, omdat hij daar volgens hem niks te zoeken had. Na de dood van Hutsebaut timmerde Club verder aan de weg met de tandem Antoine Vanhove en Van Maele. Vanhove is ooit nog begonnen als kaartjesknipper. Toen hij door zware tegenslag in zijn privéleven zijn bedrijf – een groothandel in groenten – overliet, stortte de man zich op Club Brugge. Bij transfers was ook zijn koopmansgeest legendarisch. Dacquin: “Veel tweederangsbuitenlanders haalde hij niet.”

Dacquin moet lachen als hij terugdenkt aan de eerste buitenlander van Club, ene Ante Zanetic. De Joegoslavische verdedigende middenvelder kwam in 1962 naar Brugge. Dacquin: “Ik woonde nog thuis en op een dag belde Norberto Höfling aan, de trainer die het professionalisme bij Club binnenloodste. Ik moest van hem naar het veld komen en in de goal gaan staan – ik was toen doelman, vandaar. Hij wilde drie spelers testen. Twee droegen een shirtje van Sporting Lissabon, ik weet niet of het Portugezen of Brazilianen waren. Zanetic was de derde. Nadien heb ik het voor andere testspelers ook nog gedaan. Vaak liep Bob Deps(bekende voetbalverslaggever van Het Volk, nvdr) er toen ook rond. Ik vroeg me af wat zijn functie was: journalist of makelaar … Een buitenlander was nieuw toen. Vroeger speelden bij Brugge vooral Bruggelingen. Daarna werd in West- en Oost-Vlaanderen gescout. JohnyThio werd in Roeselare gehaald, Pierre Carteus bij Ronse. Later werd dat het Waasland, Limburg, Nederland … Op die manier heeft Club zijn supporterslegioen uitgebouwd.”

In de schaduw

Is het goed toeven in de schaduw van het succes van de twee grote ploegen? In Brugge zitten alvast geen andere ploegen in nationale afdelingen. De meeste stadsploegen zitten zelfs in de kelder van provinciale, vooral drie en vier.

Leveren zij spelers aan de grote twee? Zelden, omdat de prospectie vrij vroeg gebeurt. Cercle laat clubs via een eenvoudig briefje weten wanneer hun scouts een spelertje ontdekken, meer niet. Club pakt het sinds dit seizoen iets meer gestructureerd en, volgens de clubs, ‘beleefder’ aan. Via de Academy is er meer overleg en briefwisseling, met officiële uitnodigingen om eens bij Club te komen trainen. Het gaat wel telkens om jeugdvoetballertjes, miniemen, vaak nog jonger. Dacquin: “Toptransfers à la Lambert van Steenbrugge naar Club of Fernand Boone van Dosko naar Club zie je niet meer.”

En vallen er financieel nog kruimels voor de rest van tafel? Mmm, de provinciale ploegen zijn niet te enthousiast. Het succes van de grote broers kost niet zo veel fans, maar wel subsidies. Ze krijgen die op basis van het aantal aangesloten jeugdspelers. Afhankelijk van de club ligt dat bedrag tussen 700 en 1000 euro per jaar. Al een pak meer dan een paar jaar terug en er is een nieuwe verhoging in het vooruitzicht gesteld. Maar – en daar knelt het schoentje – in tegenstelling tot ploegen elders in de regio moet elke Brugse club zelf opdraaien voor de kosten van gas, verwarming en elektriciteit. En die kosten lopen al snel op tot een immens veelvoud van de subsidies. Vandaar dat de meeste Brugse clubs anoniem in provinciale meedraaien. De voorzitter van Zeemeeuw Zeebrugge (laatste in vierde provinciale met een schamele vier punten) verwoordt het als volgt: “Geen geld, geen voetbal, hé meneer.” S

door peter t’kint met medewerking van chris tetaert beelden: michel gouverneur

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier