Vrijdag begint in Zuid-Afrika het negentiende WK voetbal. Het allereerste werd in 1930 gespeeld met dertien landen, waaronder België. Een Belg leidde zelfs de finale tussen Uruguay en Argentinië. En die werd gespeeld op het scherp van de snee …

E nrique Buero, ambassadeur van Uruguay in Brussel. Aan hem hebben we het WK voetbal te danken. Buero ontmoette in 1925 bij toeval Jules Rimet in Genève. Rimet was vier jaar eerder verkozen tot voorzitter van de wereldvoetbalbond. Toen beide heren over voetbal praatten, stelde Buero voor om het eerste WK ooit in zijn land te houden. Waarom? Wel, Uruguay had een jaar eerder op de Olympische Spelen van Parijs in het voetbaltoernooi de monden van de toeschouwers doen openvallen met een eigen versie van het Engelse spel. De heren Andrade, Petrone, Scarone en Nazazzi, totaal onbekend in Europa, hadden er iedereen verleid met hun zwier en balbehandeling. Buero moest Rimet er niet van overtuigen dat een WK in Montevideo een groot sportief succes zou worden.

In zijn boek El fútbol a sol y sombra probeert Eduardo Galeano het fútbol criollo in woorden te vatten: “Wat maakte het spel van Argentinië en Uruguay, de twee landen aan weerszijden van de Rio de la Plata, zo speciaal? Het voetbal dat de Engelsen naar Zuid-Amerika exporteerden, was anders dan het voetbal in de Argentijnse en Uruguayaanse voorsteden en achterbuurten. Ze pasten het Engelse voetbal aan. Zoals tangodansers en -danseressen een nieuwe lichaamstaal ontwikkelen, zo deden ook voetballers het. De armen onteigenden eerst het voetbal en maakten het daarna rijk.”

De FIFA werd gesticht in 1904 en twee jaar later ondernam het al een eerste poging om een WK te organiseren. Er liep echter wat fout bij de bevestiging van de inschrijvingen voor een toernooi dat in Zwitserland zou worden gehouden. De Olympische Spelen namen vervolgens het heft over: de winnaars van het voetbaltoernooi mochten zich wereldkampioen noemen. In 1929 veranderde dat, in Parijs werd het licht op groen gezet voor het eerste WK: in Montevideo, Uruguay. Dat land maakte zich net op voor de honderdste verjaardag van zijn onafhankelijkheid. Het speciaal voor de gelegenheid gebouwde stadion kreeg dan ook de naam Centenario. Letterlijk: honderdjarige.

Landzieken

In zijn boek Voetbalanekdoten schreef toenmalig Belgisch bondscoach Hector ‘Torten’ Goetinck: “Het was op bijzonder aandringen van de Uruguayaanse minister dat de Belgische voetbalbond de uitnodiging aannam, temeer daar alle kosten ten laste van de inrichters van de wereldkampioenschappen waren, plus een bijgevoegde wedstrijd tegen Club Pénérol die nog een serieuze winst opbracht.”

John Langenus, toenmalig Belgisch scheidsrechter, bevestigt dat in zijn boek Voetbal van hier en overal: “Toen het eropaan kwam een stad aan te duiden voor het WK van 1930, stond het congres voor een prachtig voorstel van Uruguay: alle reis- en verblijfskosten zouden voor alle deelnemende landen betaald worden.”

Maar toen de inschrijvingen werden afgesloten, bleek niet één Europees land kandidaat-deelnemer. In sommige landen werden professionele voetballers immers al betaald en die lonen moesten de federaties dan zelf dragen. Uiteindelijk bleken vier Europese landen bereid om de tocht te ondernemen: België, Roemenië, Joegoslavië en Frankrijk. Belgen, Fransen en Roemenen reisden samen in de Conte Verdi ( in sommige boeken Conte Verde, nvdr), een Italiaans passagiersschip. Frankrijk en Roemenië scheepten in Genua in, de Belgen in Barcelona na een hectische treinreis, waarin de bagage verloren ging. In zijn boek beschrijft Goetinck de trip: “Tien dagen zee zonder iets te ontwaren, slechts een ander passagiersschip van dezelfde maatschappij dat ons halfweg kruiste en ons groette door een oorverdovend gefluit. De reis was niet eentonig want aan boord was er alles wat nodig is om de tijd te doden: een zwemkom, een cinema, een bar enz. ’s Morgens om 6 uur stonden we op om een half-uurtje te oefenen. De oefening bestond uit turnen, koord springen en op het dek lopen. Na de training naar de zwemkom en dan het ontbijt. Daarna was iedereen vrij. Na de middag hadden we allerlei dekspelen of speelden we kaart. Na het avondmaal gingen we naar de cinema en rond 11 uur naar bed. Wanneer we de evenaar te dicht naderden en de hitte ondraaglijk werd, bleven we soms toch later op het dek.”

Over de dekspelen is John Langenus concreter: “Volksspelen als zaklopen, eierenlopen, ajuinzabberen (waarbij het hier eigenlijk appelsienzabberen was). De voetballers deden natuurlijk mee, staken moedig hun hoofd in de kuip en haalden er met de tanden een appelsien uit.” Goetinck: “Na negen dagen zeereis kwamen we voor de eerste maal aan wal te Santos (Brazilië) en deden we er een wandeling.”

In Brazilië scheepte het Braziliaanse elftal in. Een dag later bereikte men Montevideo, waar de Belgische delegatie te horen kreeg dat er … geen plaats was in het hotel. De hele delegatie werd uiteindelijk ondergebracht in Positos, niet in een hotel, maar in een pension. Goetinck: “Daar waren we ‘in de aap gelogeerd’ zoals men in de volkstaal zegt. Met drie tot vier man op één kamer, in een dood dorpje. Het was winter en het eten was niets bijzonders. Daar wij geen nieuws van huis kregen, moet men niet vragen hoe sommige spelers van de landziekte wisten.”

Hoeft het te verbazen dat de Belgen er weinig van terechtbrachten? Hun eerste wedstrijd verloren ze met 3-0 van de Verenigde Staten. Goetinck, verzachtend: “Er werd gezegd dat een groot aantal Amerikaanse spelers van Engelse afkomst waren en pas enkele maanden voor het begin van de wereldkampioenschappen aangeworven werden.” Wedstrijd twee ging ook verloren, met 1-0 van Paraguay. Goetinck: “In de veertigste minuut maakte de tegenpartij het enige doelpunt. Tot overmaat van tegenslag misten wij nog een strafschop, gegeven door Door Nouwens. Die had er gedurende gans zijn leven nog nooit een gemist!”

De twee nederlagen deden de landzieken geen deugd, zegt Goetinck nog, die met zijn bende de rest van het toernooi vanuit de tribune moest volgen en tussendoor wat uitstappen maakte. Naar een vleesfabriek onder meer, en ook een dag heen en weer naar Buenos Aires.

Revolvers

De finale werd een heruitgave van die van de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam: Uruguay versus Argentinië. Uruguay had in de halve finale brandhout gemaakt van de Verenigde Staten (6-1), maar ook Argentinië had geen spaander overgelaten van Joegoslavië (ook 6-1). Galeano: “De finale kreeg niet meer dan twintig lijntjes in de Italiaanse krant La Gazzetta dello Sport. Het stadion was een zee van strooien hoeden.”

De sfeer was te snijden, zo getuigt de Argentijn Pancho Varallo in het boek Fútbol Argentino van Osvaldo Bayer. Niet alleen op de tribunes, ook op het veld: “Ik was de jongste van de selectie, nog geen twintig. Aan die finale denk ik liever niet terug. De Uruguayanen gaven ons langs alle kanten stampen. Die finale konden we niet winnen. Nooit. (…) Ik zeg niet dat we lafaards waren, maar sommigen waren bang. Lorenzo Fernández, een Uruguayaan, gaf me een verschrikkelijke trap en ik antwoordde: wees toch geen beest. Hij zei: besef je dan niet, kind, dat ik je van het veld wil stampen? Ik ga je in die grasmat begraven.” Met het woord ‘lafaards’ worden de Argentijnse spelers later in eigen land ontvangen.

De finale was in handen van John Langenus. Die had het al tijdens Argentinië-Chili zeer moeilijk gehad bij een 2-1-tussenstand. Goetinck: “De linksmidden van Chili leek op een aap, zijn armen hingen tot aan zijn knieën. Was me dat een lelijk schepsel! Maar die kon nogal voetballen en daar hij al verschillende malen de brutale centerhalf Monti verschalkt had door allerlei schijnbewegingen, kon die het niet meer verkroppen. (…) Hij kapte gemeen naar de Chileen, die groggy was. Dit was het signaal voor een algemeen gevecht. Het ging zover dat de twee doelverdedigers elkaar tegemoet kwamen en midden op het veld een bokspartijtje begonnen. (…) Langenus liet ze een vijftal minuten vechten en toen de kalmte teruggekeerd was, floot hij, nam de bal en herbegon met een balle á terre alsof er niets gebeurd was.”

De dag van de finale bracht Langenus door in het gezelschap van Goetinck. “Daar er onlusten gevreesd werden als de wedstrijd niet afliep naar de wens van de Uruguayanen, moesten alle toeschouwers met de handen omhoog de tourniquets passeren en werden ze afgetast om te zien of ze geen revolvers op zak hadden. Na de wedstrijd vernamen we dat er honderden vuurwapens afgenomen waren.” Aan de rust stond het 1-2 voor de bezoekers. Goetinck: “We gingen even Langenus begroeten, die het nogal warm had. De Uruguayanen waren hem komen vragen of hij goed wist wat hem kon overkomen als Uruguay zou verliezen. Dat was niet zeer aanmoedigend. Daarom beloofde Oscar Van Kesbeeck ( toen bondsvoorzitter, nvdr) hem na den wedstrijd geen minuut te verlaten. Ook de bereden politie zou erbij zijn.”

Na de rust kantelde de partij en een kwartier voor tijd maakte Uruguay 3-2 via Iriarte. Vlak voor tijd werd het zelfs 4-2. Goetinck: “Revolverschoten gingen de lucht in en de radio liet aan de vier hoeken van de wereld weten dat Uruguay wereldkampioen was. We spoedden ons uit het stadion want twee uur nadien moesten we aan de haven zijn om de boot te halen, die van Buenos Aires kwam en maar enkele uren wachtte. Per autocar met al ons reisgoed naar de kaai, waar we vernamen dat de boot in zee gebleven was … De kaai stond vol Argentijnen. John Langenus zat op de eerste bank naast de begeleider toen hij al meteen herkend werd. Er vloog een steen door de ruit. Vooruit, vooruit, riep John, en we waren snel weg.” In zijn eigen boek blijft Langenus vreemd genoeg aan de oppervlakte over het geweld.

Acht kilo verzwaard

Het hele gezelschap, dat na de finale nog de stad in trok om het eeuwfeest van Uruguay en de zege te vieren, keerde uiteindelijk een dag later terug, met de Duilo, een Italiaans passagiersschip. De Belgische spits Bernard Voorhoof was op de trip maar liefst acht kilo verzwaard. Via Santos, Rio en Barcelona belandden de Belgen in Villefranche, vlakbij Nice. Een andere Belgische speler, Louis Versyp, raakte op de terugreis in de zon zo hard verbrand dat hij een paar dagen in de ziekenboeg moest logeren. In Villefranche stonden auto’s klaar en na een kort bezoek aan de Azurenkust, Cannes en Monte-Carlo trok de hele bende naar huis. Op 14 augustus waren de Belgen weer thuis. Ze waren in juni vertrokken …

door peter t’kint

“Aan boord van het schip deden we volksspelen als zaklopen, eierenlopen en appelsienzabberen.” John Langenus

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content